Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik hoop dat de spelling veranderd-t wordt-t (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik hoop dat de spelling veranderd-t wordt-t
Afbeelding van Ik hoop dat de spelling veranderd-t wordt-tToon afbeelding van titelpagina van Ik hoop dat de spelling veranderd-t wordt-t

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.47 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik hoop dat de spelling veranderd-t wordt-t

(1972)–Dolph Kohnstamm–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 16]
[p. 16]

Bert Vuijsje
De tachtigjarige oorlog om onze lastige spelling

‘Ik wilde dat ik een andere, meer verlokkende titel voor mijn opstel had mogen kiezen. Want ik vrees dat velen mijn stukje niet zullen inzien, alleen wegens het weinig belovende opschrift.’ ‘Zij zullen vermoeden dat hier allerlei haarkloverijen en finesses ter sprake komen die niet-taalkundigen ijskoud laten (...). Maar dat alles ligt buiten mijn bedoeling. Ik geef de verzekering dat dit artikel niet thuishoort in een taalkundig tijdschrift, geen geleerdheid behelst en alleen handelt over zaken - hoogst belangrijke zaken naar ik meen - waarover ieder beschaafd Nederlander zich een oordeel kan vormen en een mening behoort te hebben.’

Oorlog

Met deze behendig geformuleerde inleiding begon dr. R.A. Kollewijn in 1891 zijn artikel ‘Onze lastige spelling’ in het tijdschrift ‘Vragen van de dag’. Kollewijn's gloedvolle pleidooi voor een drastische spellingvereenvoudiging vormt zo ongeveer het begin van de moderne Nederlandse spellingstrijd - een oorlog die nu al meer dan 80 jaar voortwoedt met om de paar jaar een heftige uitbarsting. Want behalve een zaak ‘waarover ieder beschaafd Nederlander zich een oordeel kan vormen’ is de spelling kennelijk ook een kwestie die aanleiding geeft tot het hoog oplopen der emoties - vooral bij de tegenstrevers van de vernieuwing.

De laatste 50 jaar hebben vrijwel alle Nederlandse regeringen zich met de spelling bemoeid, waarbij achtereenvolgens in 1934, '36, '38, '46 en '55 besluiten tot spellingverandering vielen (om nog

[pagina 17]
[p. 17]

maar te zwijgen van de talloze studiecommissies die werden ingesteld). Maar ondanks dit alles wordt het verhitte spellingdebat anno 1972 in feite nog uitgevochten met precies dezelfde argumenten als in 1891 - al hebben ze soms een nieuw modieus jasje gekregen.

‘Een vorm van taalontucht!’ roept verontwaardigd een Kamerlid in de jaren '30, als hem duidelijk wordt dat de woorden ‘kolen’ (steenkool) en ‘koolen’ (groente) voortaan hetzelfde geschreven zullen worden.

‘Precies zoals de Jordaan door de ambtenaren in een onleefbaar woongebied veranderd dreigt te worden’, schrijft Harry Mulisch nu in zijn furieuze brochure ‘Soep lepelen met een vork’, ‘zo proberen de fonologen de spelling in een linguïstische Bijlmermeer te veranderen.’

‘Ik vind het van niet het minste belang dat, als we eenmaal die nieuwe spelling zouden hebben, mijn werkster en mijn kapper hun waslijstje zonder fouten kunnen schrijven. De taal is het instrument van de kunstenaar’, schrijft de dichter Boutens rond 1934. ‘Die hele beweging van ‘progressieve’ en ‘wetenschappelijke’ spelling is niets anders dan de opzettelijke en bewuste poging de schrijftaal neer te schroeven tot het niveau van het zesjarige kind met beperkte geestesvermogens’, schrijft dr. C. Kruyskamp (de samensteller van de Grote Van Dale) in 1965 in Maatstaf. ‘Aan dat spelletje, deze illusie, deze onverbloemde capitulatie voor de domheid moet alle traditie worden opgeofferd.’

‘Zoals de welvaartsstaat geleid heeft tot het ontstaan van het nozemdom’, analyseert dr. Kruyskamp, ‘zo leidt het steeds meer gemakkelijker’ maken (in schijn! ) van de schrijftaal tot het geestelijke nozemdom dat alle binding met het historische, met de geestelijke voedingsbodem, verwerpt, dat zich alleen in de anarchie thuisvoelt, en de onnozelste kinderachtigheid ten troon verheft.’

Zes jaar later is het ‘nozemdom’ als verontrustend tijdsverschijnsel enigszins op de achtergrond geraakt, maar een nieuw modewoord is gauw gevonden: K.L. Poll lanceert in NRC-Handelsblad de vondst dat de nieuwe spelling ‘taalvervuiling’ veroorzaakt.

Het CH-Kamerlid Tilanus trekt in de jaren '30 een verhelderende

[pagina 18]
[p. 18]

parallel: spellingvereenvoudiging is net zoiets gevaarlijks als de muiterij op de ‘Zeven Provinciën’. Harry Mulisch redeneert 40 jaar later weer een nuance anders: de spellingvernieuwers willen het Nederlandse volk een spellingsrust en-orde’ opleggen; zij zijn erop uit ‘de bestaande sociale situatie te verhullen’.

Het is niet helemaal onbegrijpelijk dat G. van der Heijden, leraar Nederlands, in Intermediair verzucht: ‘Anti-vereenvoudigingsacties bezitten soms hetzelfde fanatisme en niveau als acties tegen fluoridering van drinkwater.’

Want waar draait het spellingvraagstuk eigenlijk om? De essentie werd al in 1891 door Kollewijn op papier gezet: ‘Vangen wij maar dadelijk aan met de tirannieke, onverdraagzame, dikwijls onberekenbare nederlandse spelling voor de rechterstoel van het gezond verstand te dagen, en te beschuldigen van eindeloze plagerijen, waardoor iedere Nederlandser die de pen hanteert, dag in dag uit wordt gekweld.

‘Het begint op de lagere school. Nu, daar is het de plaats om te leren spellen. En als men het daar maar leerde - als men het daar maar leren kon - wij zouden geen reden tot klagen hebben.’

Kollewijn citeert vervolgens een beschouwing van prof. J.P.N. Land uit 1870 (! ), die in 1972 al even weinig aan actualiteit heeft verloren als zijn eigen stuk: ‘De moeite, aan het aanleren en herzien onzer spellingen besteed, wordt ons door niets vergoed; en er is zoveel anders en beters dat daarom ongedaan blijft (...). En juist bij het volksonderwijs komt het er dubbel op aan, dat de korte schooljaren zoo min mogelijk door noodeloozen omslag en beoefening van hetgeen ons in niets een beter inzigt geeft, worden ingenomen.’

Kollewijn: ‘Ik weet zeer goed dat een in alle opzichten konsekwente spelling tot de onmogelijkheden behoort. Maar - waar men niet konsekwent wezen kan of wil, trachte men prakties te zijn.’

‘Geen onderscheidingen in de schrijftaal ingevoerd, die in de gesproken taal niet bestaan. Geen onderscheidingen in de schrijftaal behouden, wanneer de beschaafde spreektaal ze verloren heeft en wanneer de toepassing voortdurend moeite veroorzaakt.’

[pagina 19]
[p. 19]

Tragedie

Dat de toepassing van onze spellingregels, vooral wat betreft de werkwoordsvormen, het grootste deel van het Nederlandse volk voortdurend moeite veroorzaakt, is de laatste 15 jaar bij herhaling en volstrekt overtuigend aangetoond. In 1956 verscheen ‘De tragedie der werkwoordsvormen’, het proefschrift van dr. I. van der Velde, waarin verslag wordt gedaan van een breed opgezet onderzoek onder 1500 leerlingen van 60 scholen (zowel het lager als het middelbaar, het ulo- en het nijverheidsonderwijs werden in het onderzoek betrokken).

De conclusie: ‘Onze werkwoordsdidactiek faalt voor vele tienduizenden leerlingen van L.O., V.G.L.O., N.O. en U.L.O., vermoedelijk 80.000-100.000 per jaarklasse (van bijna 170.000). Naar Van Schendels roman: “Een Hollands drama”!’

De schooltoets van het CITO, die jaarlijks aan een derde deel van alle Nederlandse zesde-klassers wordt afgenomen, wijst uit dat in die droevige situatie sinds '56 nauwelijks verandering is gekomen: in 1970 en '71 werden de werkwoordsopgaven gemiddeld door 41% van alle kinderen fout beantwoord.

Je kunt zo'n probleem op velerlei manier aanpakken. De makkelijkste oplossing is ontkennen dat het bestaat. Curieus genoeg was Kollewijn een van de mensen die dat doet: ‘Dat men schrijft: ik red met een d, hij rijdt met dt, schoon wij in beide gevallen uitspreken ret, wij hebben er niets tegen; de moeite om te onthouden dat de derde persoon van de onvoltooid tegenwoordige tijd een t achter de stam krijgt en de eerste niet is zo gering, dat wijziging van de algemeen gebruikelijke spelling hier overbodig is.’ Maar Kollewijn werkte dan ook in het middelbaar onderwijs, dat blijkens het onderzoek van Van der Velde de enige schoolcategorie vormt, waarin de leerlingen redelijk met de werkwoordsvormen kunnen omspringen. Ruim 40% van de lagere-schoolleerlingen die niet voor voortgezet onderwijs worden opgeleid, weten volgens Van der Velde's onderzoek in een Nederlandse zin de werkwoorden niet eens als zodanig te herkennen, laat staan dat ze er redeneringen als ‘stam plus t’ op kunnen toepassen.

[pagina 20]
[p. 20]

Kaf

Dr. Van der Velde vertelt dat hij zich tijdens zijn onderzoek herhaaldelijk serieus heeft afgevraagd hoe het hemzelf als lagereschool-leerling was vergaan. Hij kon zich niets herinneren van dubieuze ervaringen met de werkwoordsvormen. Maar daar zit nu juist een belangrijk onderdeel van het probleem: ‘Het noodlot wil dat het degenen die over de spellingsproblemen beslissen, adviseurs en regeerders, vermoedelijk ontbreekt aan kennis, ervaringskennis, van wat zich binnen de muren van de lagere school afspeelt. Zij behoren weer vermoedelijk, zonder uitzondering tot degenen die nimmer moeilijkheden met de werkwoordsvormen hebben gekend. Het lagere foutenpercentage bij leerlingen van de v.h.m.o. wijst overtuigend in die richting.’

Een andere reactie op de tragedie van de werkwoordsvormen komt neer op het enthousiast toejuichen ervan als nuttig middel om op de scholen het kaf van het koren te scheiden. De onderwijsredacteur van NRC-Handelsblad kiest bij zijn analyse van dit facet een veelzeggend beeld: het onderwijs als afvalrace met hindernissen: ‘Bij een wedloop over een baan met een hek en een sloot struikelen meer kinderen dan wanneer het hek en de sloot zijn weggehaald. Daarmee is over het nut van sloot en hek niets gezegd, zelfs niet als ze er waren neergezet om het de kinderen moeilijk te maken. De realiteit is meestal dat ze er gewoon zijn en dat men eroverheen moet.’

Columniste Ina van der Beugel (in hetzelfde, immer foutloos spellende dagblad): 'Ik vraag mij af waar men, wanneer de spelling zo wordt dat niemand meer kans heeft een fout te maken met zijn beoordeling blijft over iemands prestaties.’ En zo is het ook: de school is er niet om te leren maar om beoordeeld te worden; waar moet het heen als elke Nederlander net zo moeiteloos kan leren spellen als hij heeft leren lopen?

Geheim

Hier wordt de kern van het spellingsconflict blootgelegd: van en voor wie is de spelling eigenlijk? Prof. Land schreef in 1870 al

[pagina 21]
[p. 21]

over de tegenstanders van spellinghervorming: ‘Op den achtergrond schijnt hier over 't geheel de voorstelling te schuilen, dat de spelling de blijken moet dragen van door geleerden te zijn vastgesteld, die alleen het geheim bezitten van de verhouding tusschen spiegelbeeld en origineel.’

Ook dr. Van der Velde stelt in 1968 vast: ‘Onze spelling is een geleerdenspelling, Zij is een geleerdenspelling in dubbele zin. Klaarblijkelijk zijn alleen de bollebozen in de lagere school in staat spellingzuiver te schrijven.’

‘Ze is ook geleerdenspelling naar haar oorsprong. (...) Men mag zich afvragen: Hebben de gebruikers, vooral de jonge gebruikers, wel voor Siegenbeek (spellingontwerper anno 1805), voor De Vries en Te Winkel (idem anno 1863) bestáán? Men mag, menen wij, het vermoeden uitspreken dat zij zozeer leefden in het isolement hunner wetenschappelijkheid, dat de leerbaarheid hunner “algemene spelregels”, aangevuld met “een aantal bijzondere regels”, buiten hun horizon kwam te liggen. Leerbaarheid dan opgevat als leerbaarheid voor jonge kinderen uit aristocratische èn niet-aristocratische milieus.’

Bezwaren tegen de spelling volgens De Vries en Te Winkel mogen na de spellinghervorming van 1934 irrelevant lijken, voor dr. Van der Velde gelden ze nog vrijwel onverminderd: ‘Omdat men ook in 1934 onvoldoende geredeneerd heeft vanuit motieven van leerbaarheid en tevens onvoldoende sociale overwegingen in de beslissingen heeft betrokken.’

Knoop

‘Men verwijt de voorstanders van spellingvereenvoudiging dat ze altijd maar doorzaniken, nooit ophouden’, zegt hij. ‘Maar nooit vraagt men: hoe komt dat? Dat komt door de eindeloze aarzelingen van de regeringen. Nooit hebben ze radicaal durven doorzetten. De ene minister schuift het door naar de volgende, terwijl wij zeggen: hak die knoop nu eens door. Wij zijn het eindeloze gezanik eerlijk gezegd meer dan beu, omdat die hele spellinggeschiedenis eigenlijk een onbelangrijk ding is. Je moet er alleen doorheen om

[pagina 22]
[p. 22]

tijd vrij te maken voor de hoofdzaak: goed taalonderwijs.’

Minister De Brauw, die in het kabinet de spellingkwestie toegeschoven heeft gekregen, heeft de mogelijkheid om de knoop nu door te hakken. De eindvoorstellen van de Nederlands-Belgische spellingcommissie Pée-Wesselings uit 1969, waar de regering De Jong zich een jaar later mee akkoord heeft verklaard omvatten al een gedeeltelijke sanering van de werkwoordsvormen: hij word i.p.v. hij wordt, en hij prate i.p.v. hij praatte. Het zou toch dwaas zijn om dan niet meteen de stap naar hij wort te zetten.

Maar voorlopig is het nog maar de vraag of van de regering-Biesheuvel überhaupt enig spellingvoorstel te verwachten is. Het wetsontwerp op basis van de voorstellen Pée-Wesselings ligt al geruime tijd in de la, en het is nog niet bekend of, en zo ja wanneer, het zal worden ingediend.

Strategie

Want Harry Mulisch mag dan de drastische spellingvereenvoudiging afschilderen als onderdeel van een regeringsbeleid, dat ‘alle tegenstellingen probeert te verdoezelen en daarbij de cultuurverpaupering als strategie heeft gekozen’, als een listig plan van onderdrukkers ‘die de spelling willen vernieuwen om de samenleving niet te hoeven vernieuwen’ - in werkelijkheid heeft de regering er waarschijnlijk eenvoudig het geld niet voor over om de spelling te vereenvoudigen. Over de sociale kosten van het voortbestaan van onze lastige spelling schijnen noch Mulisch noch onze ministers zich te bekommeren.

 

Haagsche Post, 26-01-'72


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Bert Vuijsje

  • over R.A. Kollewijn

  • over Jan Pieter Nicolaas Land

  • over L.A. te Winkel

  • over Matthias de Vries


datums

  • 26 januari 1972