Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ont-werp der Neder-duitsche letter-konst (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ont-werp der Neder-duitsche letter-konst
Afbeelding van Ont-werp der Neder-duitsche letter-konstToon afbeelding van titelpagina van Ont-werp der Neder-duitsche letter-konst

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Editeur

G.R.W. Dibbets



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ont-werp der Neder-duitsche letter-konst

(1981)–A.L. Kok–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina XIII]
[p. XIII]

Inleiding

1. Leven van Kók

De Nederlandse biografische woordenboeken bevatten nauwelijks informatie over het leven van A.L. Kók. De hier volgende gegevens werden voor het overgrote deel verstrekt door dr. S. Hart, gemeentearchivaris van Amsterdam, na onderzoek in de Amsterdamse doop-, trouw- en begrafenisboekenGa naar voetnoot1.

 

Op 19 mei 1612 deden de lakenbereider Jellis Reiners, afkomstig uit Stickhausen (bij Emden in Oost-Friesland), wonend in de Sint Jacobsstraat, weduwnaar van Fijtgen Gijbertsdr., en de uit Groningen afkomstige vijfentwintigjarige Marie Lodewijksdr., wonend op de Bierkade, te Amsterdam aangifte van hun voorgenomen huwelijk. Op 3 juni daaropvolgend werd op het stadhuis dit huwelijk bevestigd.

Uit dit huwelijk werd A(l)lardus (door sommigen ten onrechte als Adam aangeduidGa naar voetnoot2) Lodewijk geboren, die als zoon van Gillis Reynartsz. op 17 maart 1616 wordt gedoopt. Ongeveer een jaar later moet zijn vader zijn overleden: op 4 mei 1619 gaat Maria Lodewycsdr. - zij zal in 1664 tijdens de pestepidemie komen te overlijden -, wonend in de Dolle Bagijnsteeg, die verklaart ongeveer twee jaar weduwe te zijn van Gillis Reyniersz., in ondertrouw met Willem Jansz., evenals haar eerste echtgenoot lakenbereider. Deze tweede man van Kóks moeder was afkomstig uit Mühlheim en woonde in Amsterdam in de Wijdesteeg.

Dit echtpaar staat te boek als de ouders van Lodewijk MeijerGa naar voetnoot3, die op 18 oktober 1629 in de Oude Kerk te Amsterdam wordt gedoopt, en op 25 november 1681 begraven wordt. Allardus Kók is dus de halfbroer van de

[pagina XIV]
[p. XIV]

medicus-wijsgeer-schouwburgregent Meijer, cartesiaan, vriend van Spinoza, vooraanstaand lid van Nil Volentibus ArduumGa naar voetnoot4. Deze familierelatie vormt een verklaring ervoor dat Meijer in 1653 en 1655 na Kóks dood nog werken van deze uitgeeft, en dat er in werken van Kók prijzende lofdichten van Meijer te vinden zijnGa naar voetnoot5.

Op 7 juli 1640 gaan in Amsterdam in ondertrouw de vierentwintigjarige zijdereder Alardus Kók, wonend op de Bierkade, en de eenentwintigjarige Trijntje Caspers uit Amsterdam, wonend op de hoek van de Betaniënstraat; als getuigen zijn aanwezig Marretie Lodewijx, moeder van de bruidegom, en Magdalena Nannincx, moeder van de bruid. Het huwelijk wordt op 24 juli 1640 in de Nieuwe Kerk bevestigd. Zeker één kind is uit dit huwelijk geboren: op 20 juli 1663 gaan de vierentwintigjarige chirurgijn Rijcker Datus, afkomstig uit Noordhorn, wonend op de Prinsengracht, en de eenentwintigjarige Neeltje Kockx, wonend op de hoek van de Betaniënstraat, in ondertrouw, waarbij Jan Datus en Trijntje Caspers getuigen zijn. De huwelijksbevestiging vindt plaats op 12 augustus 1663 te Diemen, waarna op 7 september 1663 de poorterinschrijving geschiedt van Rijcker Datis, die getrouwd is met Neeltje Cox, dochter van Allardus Cock, in zijn leven muzikantGa naar voetnoot6 en poorter.

Allardus Kók is - het blijkt uit de zojuist vermelde poorterinschrijving van zijn schoonzoon - inmiddels overleden: 9 augustus 1653 werd hij in de Oude Kerk begraven, pas zevenendertig jaar oud. Zijn weduwe, nu aangeduid als Trijntje Kaspers Cruyselbergh, gaat op 20 januari 1656 in ondertrouw met Jan Dates Meyme, afkomstig uit Noordhorn, een zesentwintigjarige factoor die in Amsterdam op de Heiligeweg woonde. Trijntje Caspers trouwt dus op 15 februari 1656 met de negen jaar oudere broer van haar latere schoonzoon Rijcker.

Mogelijk, gezien zijn kennis van het Latijn zelfs zeer waarschijnlijk, is Kók leerling geweest van een van de twee ‘hooft-scholen’ van Amsterdam, waar

[pagina XV]
[p. XV]

‘de jonghe Jeught van kints been af’ ‘nae elckx gheleghentheydt inde Latijnsche, Griecksche, Duytsche ende Fransoysche talen, mitsgaders om wel te leeren schrijven, Cijfferen ende rekenen onderwesen’ werdGa naar voetnoot7. Maar noch van de Latijnse school noch van het (in 1631 opgerichte) Athenaeum illustre te Amsterdam gaan de leerlingenlijsten terug tot in de tijd waarin Kók deze instellingen kan hebben bezocht.

2. Werk

Deze paragraaf geeft een overzicht in volgorde van verschijnen van achterhaalde oorspronkelijke werken en vertalingen van de hand van A.L. Kók. Bij de vertalingen is tevens de titel opgenomen van de oudste druk van het originele werk die mij onder ogen kwam. Binnen het kader van deze publikatie leek het mij niet noodzakelijk om te trachten te achterhalen welke druk Kók bij zijn vertalingen precies heeft gebruikt. Verschijningsjaren en -plaatsen van eventuele latere heruitgaven zijn in de noten vermeld. Onderscheid tussen romeins en gotisch lettertype is niet gemaakt.

 

1. Korte en klare uytlegghing | des | Christelyken ghelóófs, van Hulrich | Zwinghel verkondicht, en weynigh | voor sijn dóódt an den Christlyken | Kóning gheschreven. | Na 't voor-beeldt van Zurich uyt het | Latijn in Duytsch overghezet | door A.L.K. | Matt. II. | Komt al die belast en beladen zijt, tót my, | ik zal u rust verleenen. | [Vignet] Tót Amsterdam. | Ghedrukt by Iohannes Iaquet, | Voor Hektór Zekers, Boekbinder op de | Nieuwe-zijds after Borghwal, after d'Ap-| pel markt. In't Jaer 1644Ga naar voetnoot8.

Vertaling van: Christia- | nae Fidei a Huld-| rycho Zvinglio Praedica- | ta, breuis et clara expositio, ab ipso Zuin- | glio paulo ante mortem eius ad Regem | Christianum scripta, hactenus a ne- | mine excusa et nunc primum | in lucem aedita. | Matt. II. | Venite ad me omnes qui laborati et onerati | estis, et ego requiem uobis praestabo. | M.D.XXXVIGa naar voetnoot9.

2. Frank Burghersdijks | Kort Be-ghrijp | van 't | Reden-konstigh Onderwijs, | óft | Reden-konstigh Ruigh-Be-werp. | Waar in de Voor-naamste Uit-beeldingen, | Schiftingen, en Reghels tót de Reden-konst be-hóó- | rende, door Vraaghen en Antwóórden, kort | en klaarlijk voor-ghe-stelt worden. | Tót Nut der Hóllandtsche Schóólen. | En nu ten dienst der

[pagina XVI]
[p. XVI]

waare Lief-hebbers dezer Konst | uit het Latijn ver-taalt, en met eenighe korte | ver-klaaringen ver-rijkt. | [Vignet] t'Aemstelredam, | Voor Gerrit Willemsz, Boekverkóóper wóónen-|de inde Nieuwe Gast-huis Molen steegh, in't Groot | Kantoor Boek. Anno 1646Ga naar voetnoot10.

Vertaling van: Franconis Bvrgersdici | Institvtionum | Logicarvm | Synopsis, | sive | Rudimenta Logica. | In quibus praecipuae definitiones, divisiones, & regu-|lae, ad artem Logicam pertinentes, per quaestiones & | responsiones, breviter & dilucide proponuntur. | In usum Scholarum Hollandicarum. | Lvgdvni Batavorm, | Apud Abrahamvm Commelinvm. | Anno M DC XXXII. | Cum PrivilegioGa naar voetnoot11.

3. Institutio Logica, | Dat is, | Reden-konstigh | Onder-wys, | Be-ghreepen in twe Boeken; | Door | Frank Burghers-dyk, | In zijn leven Professor tot Leyden, | Uit last der Hoogh-mooghende Heeren Staaten | van Hollandt en West-Fries-landt, tót dienst der | Schóólen van haar Landt-schap, | Uit de Reghelen van Aristoteles met een nieuw Be-leedt | en Wijs ghe-vormt en uit-ghe-gheeven. | En nu ten besten van alle Lief-hebbers | in Neder-duitsch ver-taalt. | [Vignet] t'Amsterdam, Ghedruckt by Nicolaes van Ravesteyn. | Voor Gerrit Willemsz. Boek-verkooper, in de nieuwe | Gast-huys Moolen-steegh in 't groot Kantoor-boek. 1646Ga naar voetnoot12.

Vertaling van: Franconis Bvrgersdici | Institvtionvm | Logicarvm | Libri duo, | Decreto Illustr. ac Potent. DD. Ordinvm | Hollandiae & West-Frisiae, | in usum Scholarum ejusdem | Proviciae, | Ex Aristotelis, Keckermanni, aliorumq. praeci-| puorum Logicorum praeceptis recensitis, | novâ methodo ac modo forma-|ti, atque editi. Lvgdvni Batavorvm, | Apud Abrahammvm Commelinvm. M.DC.XXVI. | Cum privilegioGa naar voetnoot13.

4. Idea | Philosophiae Naturalis. | Dat is: | Ont-werp der | Natuurlyke | Wys-gheerte | Oft | Be-leedt van de uit-beeldingen en | ghe-schillen der | Natuur-weet. | In 't Latijn t'zaam-ghe-stelt door | Frank Burghers-dyk, | In zijn leven Professor óft Hoógh-leer-|meester der Wijs-gheerte in de

[pagina XVII]
[p. XVII]

Hoóghe| Schoól van Leyden. | En nu ten besten van de Lief-hebbers der | Wijsheidt ver-taalt, en met an-teke-|ningen ver-klaart door | A.L. Kók. | [Vignet] t'Amsterdam, | Voor Johannes Troóst Boek-verkooper, op de hoek van de | Stil-steegh in 't ghe-kroónde Schrijf-boek. 1648Ga naar voetnoot14.

Vertaling van: Idea | Philosophiae | Naturalis, | collecta & consignata, | A | Francone Bvrgersdicio | Lib. Artium Magistro, & in Academiâ | Lugduno Batavâ Logices & Ethi-|ces Professore ordinario. | Lvgd. Batavorvm | Apud Bonavent. & Abrahamvm | Elzevirivm. | Anno M D C XXIIGa naar voetnoot15.

5. Institutio Physica, | Dat is: | Onder-wijs der | Natuur-weet | Be-ghrijpende de ghansche | Natuurlijke Wijs-gheerte. | In 't Latijn t'zaam-ghestelt door | Frank Burghers-dyk, | In zijn leven Professor óft Hoógh-leer-|meester der Wijs-gheerte in de Hoó-|ghe Schoól van Leyden. | En nu ten besten van de Lief-hebbers | der Wijsheidt ver-taalt door | A.L. Kók. | [Vignet] t'Amsterdam, | Voor Iohannes Troóst, Boek-verkooper, op de hoek | van de Stil-steegh in 't ghe-kroónde Schrijf-boek. 1648Ga naar voetnoot16.

Vertaling van: Collegivm | Physicvm. | In qvo | Tota Philosophia naturalis aliquot dispu-|tationibus perspicue & compendiose | explicatur. | Auctore & Praeside | M. Francone Bvrgersdicio, in | alma Batavorum Academia Philosophiae | Professore ordinario. | Seriem & titulos Disputationum, & nomina eorum qui | in singulis disputationibus responderunt, se-|quentes paginae demonstrant. | Lvgdvni Batavorvm, | Ex Officinâ Bonaventvrae & Abrahami | Elzevir. Academ. Typograph. | M D C XXXIIGa naar voetnoot17.

6. Elementa Rhetorica, | Dat is | Be-ghinselen | der | Reden-rijk-konst. | In-zonderheidt van de Leer | der | Waalingen en Ghe-stalten. | Tót nut der Schoólen van Hollandt en | West-vries-landt in't Latijn t'zaam-|ghe-stelt door | Gher. Jo. Vossius. | Hoógh-leer-meester in de Doorluchtighe Schoól | van Amsterdam. En nu den Lief-hebbers ten besten in Neêr-duitsch | ver-taalt door A.L. Kók. | [Vignet] t'Amstelredam. | Voor Johannes Troóst, Boek-verkoóper op de hoek | van de Stil-steegh in't ghe-kroóndt Schrijf-| boek 1648Ga naar voetnoot18.

Vertaling van: Ger. Io. Vossii | Elementa | Rhetorica, | Oratoriis ejusdem Partitionibus | accommodata: | Inque usum Scholarum Hollandiae | & West-Frisiae edita. | [Vignet] Aberdoniae, | Excudebat Edward Rabanus. | Impensis Davidis Melvil. 1631Ga naar voetnoot19.
[pagina XVIII]
[p. XVIII]

7. Sinopsis Logica, | Dat is, | Kort Be-ghrijp | van't | Reden-konstigh | Onder-wys, | oft | Reden-konstigh Ruigh-Be-werp: | Door | Frank Burghers-dyk. | Waar in de Voor-naamste Uit-beeldingen, Schiftin-| gen, en Reghels tót de Reden-konst be-hóórende, door | Vraaghen en Ant-wóórden, kort en klaar-| lijk voor-ghestelt worden. | Tót Nut der Hollandtsche Schóólen. | En nu ten dienst der Lief-hebbers dezer Konst uit het | Latijn ver-taalt, en met eenighe korte ver-klaaringen ver-rijkt. | Den tweeden Druk, van nieus oversien en verbetert. | [Vignet] t'Aemstelredam, | Voor Gerrit Willemsz, Boek-verkóóper in de Nieuwe | Gast-huis Molen-steegh, in't Groot Kantoor Boek. 1648Ga naar voetnoot20.

8. Fredryk Spanheims, | Rector der Hoóghe Schoól van Leiden, | Lyk-Reden | Ter be-roemder ghe-dachtenis van | den Door-luchtighen Heldt | Fredryk | Henryk | On-verwinlijkste Vórst van Oran-| jen, Ghraaf van Nassouw, &c. | Ghe-spróken tot Leiden, den 11 van Maay, | 1647. Ver-taalt door A.L. Kók.

Vertaling van: Friderici Spanhemii, | Acad. Lugd. Bat. p.t. Rectoris | Laudatio Funebris | Celsissimi Herois | Frederici | Henrici | Invictissimi Aravsionensivm | Principis, Nassoviae Comitis, &c. | Excelsae Memoriae | Dicta Leidae iv. Eid. Mai. M. D C XLVII. | Lugduni Batavor. | Ex Officinâ Elzeviriana. | Anno M. D C XLVII. | Decreto & sumptibus Nobiliss. & Ampliss. Academiae Curatorum | & Coss. Reip. Lugduno-Batavae.Ga naar voetnoot21

9. Jan Henryk Daubers | Lyk-Reden | Over de Doodt | Van den hoóghsten en moghensten Vórst | Fredryk | Henryk | By G.G. Hoóghste Vórst van Oranjen, | Ghraaf van Nassouw, &c. der ver-eende | Neder-landen, Stadt-houder, Opperste en | On-verwinlijkste Veldt-Heer te water en te | landt, Wreeker van Vader-landt, Vader en | Vryheidt, &c. Mil-daadighste Stichter van | de nieuwe Hoóghe Schoól en het Oranjisch | Collegii te Breda, &c. de ghroótste Vórst, en | door de ghansche werldt ver-maardtste

[pagina XIX]
[p. XIX]

| Ver-winner en Zeghe-praaler, &c. ter heer-|lijker ghe-dachtenis, | Opentlijk ghe-daan | Tót Breda den xv May, in de ghroote | Hoór-plaats, | En Over-ghezet door A.L. Kók.

Vertaling van: Johannis Henrici Dauberi | Oratio | Funebris | In excessum | celsissimi ac polentissimi Principis, | Frederici Henrici | D.G. Svpremi Aravsiorvm Prin-|cipis, Comitis Nassoviae, &c. Foederati Belgii | Gvbernatoris, Militiaeque Svmmi et Invictissi-|mi Terra Mariqve Imperatoris, Patriae Patris, | Libertatis Vindicis &c. Novae Illvstris Avriacae | et Collegii Avriaci, quae Bredae svnt, Mvnifi-| centissimi Fundatoris, &c. Principis Maximi et | toto orbe Celebratissimi Victoris, Trivm-|phatoris, &c. Gloriosissimae Memoriae, | Publicè habita | Bredae xv. Maji in Auditorio Majori. Bredae, | Ex Officinâ Joannis à Waesberge, Illustris | Scholae & Collegii Auriaci Typographi Jurati Anno M DC XLVII.

10. Logica Practica, | Oft | Oeffening | Der | Reden-konst. | Leerende van alle dingen ghe-schiktlijk | spreeken en twist-redenen, en aller-ley | t'zaam-ghe-stelde schriften ont-knoópen. | By een ghe-braght en der Reden-konst | van Frank Burghers-|dyk toe-ghe-past. | Door | A.L. Kók. | Hier after is by-ghe-voeght een órde om een | Predikatie te stellen, in't Latijn be-schree-|ven door Antonius Waleus en over-ghe-| zet door den zelfden. | [Vignet] t'Amsterdam, Gedrukt by Nikolaas van Ravestein. | Voor Johannes Troóst Boek-ver-koóper op de hoek | van de Stil-steegh in't ghe-kroóndt Schrijf-boek. 1648Ga naar voetnoot22.

11. Institutio Metaphysica | Dat is, | Onder-wijs der | Over-|Natuur-weet. | In twee Boeken be-ghreepen | en uit-ghe-gheeven na de doódt | van | Frank Burghers-dyk, | In zijn leven Professor óft Hoógh-leer-meester | der Wijs-gheerte inde Hoóghe Schoól | van Leyden. | En nu ten besten van de Lief-hebbers der | Wijsheidt ver-taalt door | A.L. Kók. | [Vignet] t'Amsterdam, | Voor Johannes Troóst Boek-ver-koóper, op de hoek | van de Stil-steegh in't ghe-kroónde Schrijf-boek. 1649Ga naar voetnoot23.

[pagina XX]
[p. XX]
Vertaling van: Franconis Bvrgersdici | Institvtionvm | Metaphysicarvm. | Libri duo. | Opus Posthumum | Omni curâ ac diligentiâ ex ipsius Au-|thoris manu-scripto collectum. | Lvgdvni Batavorvm, | Apud Hieronymum de Vogel. | M DC XLGa naar voetnoot24.

12. Ont-werp | Der Neder-duitsche | Letter-konst, | Uit de Natuur der Neder-duitsche | Taal, de redelijke ghe-woonte en 't ghe-|bruik der ghoede Schrijvers, ten besten | van alle Lief-hebbers der zelve in de | noódighste Uyt-beeldingen, Schif-|tingen en Ghrondt-reeghelen | t' zaâm-ghe-stelt, | door | A.L. Kók. | [Vignet] t'Amsterdam, | Voor Johannes Troóst, Boek-verkoóper op | de hoek van de Stil-steegh in't ghe-kroóndt | Schrijf-boek. 1649Ga naar voetnoot25.

13. Alhardt L. Kóks | Radt | van | Avondtuuren. | Bly-endendt Truer-Spel. | [Vignet] t'Amsterdam, | By Thomas Fonteyn, Boek-drukker op de Nieuwe-zijds Voor-burgh-|wal, by de Deventer Hout-markt, in de ghekroonde Drukkery. 1653Ga naar voetnoot26.

14. De Christlijke | Ghódt-ghe-leertheidt, | In't Latijn Be-schreeven | Door den | Hoógh-ghe-leerden en Wijdt-ver-maarden | Marcus Fridericus Wendelinus, | Over-paltser, Be-stierer der Hoóghe-schoól te Anhalt, en Hoóg-| leer-meester der Ghódt-ghe-leertheidt en Wijs-gheerte; | En nu ten besten van de Lief-hebbers der Ghódt-ghe-leertheidt | ver-taalt door | Alhardt L. Kók. | [Vignet] t'Amsteldam, | By Johannes van Ravestein, Boek-ver-koóper, op het Wa-|ter in 't Schrijf-boek. M.DC.LVGa naar voetnoot27.

[pagina XXI]
[p. XXI]
Vertaling van: Christianae | Theologiae | libri II. | Methodice dispositi, | perpetva praeceptorvm | succinctorum & perspicuorum serie ex-|plicati, & praecipuarum omnium controversia-|rum, quae in Ecclesiis & Scholis Theologicis | hodie agitantur, compendiosâ & logicâ tractatione | ita illustrati & temperati, ut & adultioribus | SS. Theologiae studiosis & novellis | tironibus commodè inser-|viant. | Studio & operâ | Marci Friderici Wendelini, | Archipalatini, Gymnasii Anhaltini Re-|ctoris, Theologiae & Philosophiae Profes-|soris. | [Vignet] Amstelodami, | Apud Ioannem Ianssonivm, | M.DC.XXXIXGa naar voetnoot28.

Het gedicht Op't Lóf der Wysheidt van Alhardt Luidewijk Kók van Lodewijk Meijer, dat in handschrift voorkomt in diens verzamelingGa naar voetnoot29, trof ik in geen van de hiervoor vermelde werken van Kók aan. Het is zeker niet uitgesloten dat het is opgenomen in een of ander anoniem verschenen en/of mij onbekend werk van Kók. Ook van een vertaling van Kóks hand van een ‘antwóórdt van de dienaars tot Zurigh’ op een Luthersch geschrift (zie het begin van bijlage 1) heb ik niets kunnen ontdekken.

3. Kók: vertaler en purist

Steeds krachtiger werd in de loop van de tweede helft van de zestiende eeuw ook in de Nederlanden het streven om wetenschap en kultuur onder groter bevolkingsgroepen te verbreiden dan slechts onder hen die de klassieken beheersten; het spreekt welhaast vanzelf dat dit streven naar spreiding van kennis en kultuur niet op de eerste plaats voortkwam uit het aanbod uit de kringen van hen die dank zij opvoeding en onderwijs toegang hadden gekregen tot de geleerdenwereld, maar vooral uit de vraag van wie daartoe niet behoorden. Gevolg van het streven was een (aanvankelijk bescheiden) aan-bod van vertalingen in de volkstaal van oorspronkelijk (vooral) Latijnse geschriftenGa naar voetnoot30.

Vertalen brengt bezinning op taalgebruik met zich en vraagt daarom. Naar de mening van vele gebruikers van de moedertaal deed het Nederlands in hoge mate onder voor het Latijn. Zo ontstond het verlangen de eigen taal op hetzelfde niveau te brengen als het zo bewonderde Latijn, en het voorbeeld te volgen van andere westeuropese volkeren die, in het spoor van de klassieken, taalregels voor de volkstaal hadden opgesteld of daarmee bezig waren. Zo ontwikkelde zich de behoefte aan een in het Nederlands geschreven grammatica van het Nederlands, gevolgd door een dialectica en een rhetorica, eveneens in de volkstaal.

Leden van de Amsterdamse rederijkerskamer In liefde bloeyende hoopten in die behoefte te voorzien door bij de Leidse universiteitsdrukker Christoffel

[pagina XXII]
[p. XXII]

Plantin en diens schoonzoon en opvolger Franchoys Raphelingen achtereen-volgens een spraakkunst, een uitvoerige en een beknopte redeneerkunst, en een rederijkkunst te laten verschijnen: de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst (1584), het Ruygh-bewerp vande redenkaveling en het Kort begrip des redenkavelings (1585), en de Rederijck-kunst (1587), die te zamen in de zeventiende eeuw nog twee maal werden herdrukt en waarvan de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst duidelijk van invloed is geweest op de taalkundige geschriften die in de eerste helft van de zeventiende eeuw het licht zagenGa naar voetnoot31.

De Amsterdamse kameristen waren, zoals zo velen van hun tijdgenoten, puristenGa naar voetnoot32. Voor Latijnse technische termen als substantivum, etymologia, vocalis etc. gebruikten ze dan ook Nederlandse vertalingen die ze deels nieuw vormden, deels aan de traditie ontleendenGa naar voetnoot33. Roemer, die het vierregelige rijmpje waarmee de Twe-spraack opent, begint met ‘Bon joursGa naar voetnoot34 Neef’ en die van Gedeon weloverwogen ironisch ten antwoord krijgt ‘ghoeden dagh Cozyn’, Roemer blijkt van heel het puristische streven van zijn tegenspeler niets te hebben begrepen, en zet zichzelf dan ook te kijk, wanneer hij aan het slot van de dialoog tegen Gedeon zegt: ‘nu bedanck ick u ende zeg adieu’, waarop zijn leermeester, waarschijnlijk gelaten en ironisch, antwoordt: ‘ende ick, vaart wel’.

Het purisme kwam voort uit de waardering en de liefde voor de moedertaal en werd gevoed door (en gaf op zijn beurt steun aan) het streven naar spreiding van wetenschap en kultuur. De Amsterdamse kameristen gingen zelfs zo ver dat ze in de opdracht aan ‘Den Eerzamen, Wyzen, Hóóghghe-leerden ende Achtbaren Heeren, Burghermeesters des Stads, met den Bezórghers ende Hóófden des Hoghen Schools van Leyden’ van hun Ruyghbewerp vande redenkaveling op p. 5-7 schreven:

Zulx is óóck hier ons byzonderste wit: verzoeckende, alzó de Schole an ghene tale ghebonden is, maar in alles de bequaamste, tót meeste vórdering bezicht; dat ghy van onze Moeders-tale een Moeder-taal aller ghoeder kunsten maken, deze zake behertighen, ende de gróte nutbaarheid die den Vaderlande hier duer magh gheschieden overweghen wilt. Nópende de moghelyckheid, die mooghdy hier an afnemen, bemerckende, wat leerlingen niet verder ziende als om zelf de zake wys te werden, in een korte wyle hebben konnen doen: overleggen wat een
[pagina XXIII]
[p. XXIII]
gheleerder, in langheid van tyd, midts hope van lóón, in zulx zoude vermoghen: Dies u vervorderen (onghetwyfelt tót gróten lóf des ghemeenen Vaderlands, ende zonderling des Hóghen Schools) d'eerste te zyn, om door alghemeene lessen voort eerste int werck te stellen, niet dit slechte werck, maar deze hóóghwaardighe kunst met zulck werck dat dit (na ons hóóghste wenschen) te schande make, ende metter tyd andere kunsten meer. Tót onuytsprekelyck voordeel van elck leeck-mensche, die zonder moeijelycke arbeyd int leeren der talen, met lust alle kunsten dies zullen moghen wys werden. Ist de beste mensch die meest menschen nut is? zó zult ghy E. Heeren hier in alle menschen nut zynde, buyten twyfel lóónwaardighe óóck lófwaardighe vrucht van u arbeyd ghenieten. Ten is óóck niet onghehóórds, want P. Ramus tuight in zyn Fransse Letterkunst, dat hy vanden Koning last hadde de drie Redenlycke, ende andere d'ander Vrye kunsten in Fransois te vertólcken. Dus E. Heeren duyt ons vrymoedigh verzoeck na u bescheydenheid int ghoede, óóck onze yverighe, dóch onmachtighe wil in dezen.

Dit Amsterdamse verzoek om het onderwijs aan de Leidse universiteit te doen geven in de moedertaal werd echter niet ingewilligd. Dat het de Amsterdammers bittere ernst was, laten ze ruim 30 jaar later blijken, wanneer het onder-wijs binnen de Eerste Nederduytsche academie, door de medicus Samuel Coster in 1617 gesticht, in de moedertaal gaat plaatsvinden, een feit waarvan verschillende muzen, die optreden in de Apollo van Suffridus Sixtinus waarmee de Academie werd geopend, gewag maken, zoals Terpsichore op blv (cursivering van mij):

 
De leer van al de geen die wijsheyt oyt beminden
 
V lie te maecken wijs zal ick my onderwinden,
 
In uwe tael, die daer toe wel bequaemheyt heeft,
 
Wat Plato' oft Socrates gheleert 't Athenen heeft.

Met zijn vertalingen - het posthuum door Lodewijk Meijer uitgegeven toneelstuk Radt van avondtuuren en het Ont-werp der Neder-duitsche letter-konst dat in de volgende paragrafen nog aan de orde komt, laat ik hier buiten beschouwing - blijkt Kók geheel aan te sluiten bij de Noord- en Zuidnederlandse, in bepaalde Amsterdamse kringen in de zeventiende eeuw sterk levende traditie van 'verdietsing' van kultuur en wetenschap en het ermee gepaard gaande purisme, waarvan we in tal van andere dan de hierboven genoemde geschriften uit de eerste helft van de zeventiende eeuw getuigenissen vinden, overigens niet alleen in de volkstaal maar ook in de taal van de wetenschap, het Latijn: in Vossius' Elementa rhetorica bijvoorbeeld vinden we een passage die Kók aldus heeft weergegeven in zijn vertaling van dit werk op p. 8: ‘Tót de Zuiverheidt is kuer van woorden noódigh. Der-halven moet men de Bast-aart-woorden vermijden. Oók gheen ver-oude en on-ghe-bruiklijke toe-laaten. Ins-gelijx moet men slordighe en on-kuische met eerlijke woorden om-schrijven’.

[pagina XXIV]
[p. XXIV]

Ook Kók had de bedoeling om alle artes liberales door middel van een vertaling in het Nederlands toegankelijk te maken: ‘'tSpoor is ghe-trokken, de Wegh ghe-baant, en mijn be-lófte ghe-spróken, om u alle konsten en weetenschappen met ver-taalen (voor eerst) mê te deelen’ (Elementa rhetorica *2). En in verschillende voor- en nawoorden merkt Kók op dat hij de vertaling maakte uit genegenheid voor en ten nutte van hen die het Latijn niet machtig zijn en toch kennis willen nemen van het betreffende terrein van wetenschap; of: liefde tot de moedertaal dreef me tot het vervaardigen van deze vertaling (vgl. bijlage 4).

In al zijn werk blijkt Kók purist: in de tekst van zijn vertalingen - en ook in zijn Ont-werp der Neder-duitsche letter-konst - komen slechts Nederlandse woorden voor, waarvan de keuze soms nadrukkelijk wordt geargumenteerd; een enkel maal doet hij een concessie, en mag ter eventuele verduidelijking de Latijnse technische term in de marge worden opgenomen, zoals dat ook gebeurde in hem bekende werken als de beide grammatica's van Van Heule (vgl. bijlage 3) en in werken van Simon Stevin, aan wie Kók als purist m.i. zeer verwant is. Hiermee levert hij het bewijs dat de artes liberales in het Nederlands te verwoorden zijn, iets dat door een aantal van zijn tijdgenoten werd ontkend (vgl. bijlage 6). En aan het einde van verscheidene van zijn vertalingen voegt Kók een lijst toe met Nederlandse technische termen en hun Latijnse equivalent, zoals we ook vinden in het trivium van de Amsterdamse kamer.

In een lofdicht dat voorafgaat aan Kóks Logica practica, zwaait Lodewijk Meijer zijn halfbroer al uitbundig lof toe naar aanleiding van diens vertaling: ‘O smaakelijke Kók! ô roem der Kókken?/ Wat Lauwer-krans wordt u na waerd om-trokken/ Van 't Duitsche vólk, dat ghy met spijs voor-ziet,/ Waar voedtsel in zijn vrye ziel ghe-niet?’Ga naar voetnoot35. In zijn opdracht An Eustathea (vgl. bijlage 8) wijst Meijer erop dat Kók met zijn vertalingen het ongelooflijke heeft gepresteerd; hij roemt hem als de man die ‘niet slechtelijk uit Atheen en Rómen tót in Neederlandt: maar zelfs uit Atheens en Roomsch tót in Neederlandtsch (dat by de Gheleerdtsten onmooghlijk gheacht wierdt) de ghoude Konsten en Wetenschappen overscheepte’.

Grote bewondering blijkt Meijer te hebben voor Kóks purisme, voor zijn vertaling van de ‘konstwoorden’, de technische termen. Duidelijk blijkt dit in een gedicht dat Meijer, blijkens de slotregel, na de dood van Kók schreef en dat we aantreffen op p.*4v van de in 1654 door Lodewijk Meijer heruitgegeven en aanzienlijk uitgebreide (248 pp.) Nederlandtsche woorden-schatGa naar voetnoot36 van Johan HofmanGa naar voetnoot37 (152 pp.):

[pagina XXV]
[p. XXV]
Op de Vertaaling der Konstwoorden van A.L. Kók
 
D'Onmooghlijkheidt, gheschat in Konstvertaal
 
Uit Grieksch' en Roomsch' in onze Moedertaal,
 
Wordt hier door vlijt, door konst, en schrander oordeel
 
Verbrooken, Neêrlandt en de Konst ten voordeel.
 
'T ghebit wringht ghy, O Kók, der Afterklap,
 
Ten mondt dus in, en discht de Weetenschap
 
In eighe schootels op, uw Landtsghenooten,
 
Die u, schoon doodt, van doodt hierom ontblootenGa naar voetnoot38.

Ook op de titelpagina van Meijers uitgaven van de Nederlandtsche woorden-schat (vanaf 1654) prijkt Kóks naam - overigens ontleende Meijer ook aan ongenoemden, o.a. aan Montanus -, en de daar gedane mededeling dat zijn technische termen werden opgenomen, vinden we herhaald op p. *3v in het Tot den leezer, waar Meijer zijn halfbroer plaatst boven andere vertalers: ‘Zommighe hebben de Konsten en Weetenschappen duitsch leeren spreeken, als de Kamer in Liefd bloeyende, S. Stevin, de Vertaalers van Kekkerman, Ramus, en Molinaeus, en A.L. Kók, die alle zijn voorghanghers, zo ver als zy hem in tijdt, in konst van vertaalen, en vinding van bequaame woorden, te boven ghaat’Ga naar voetnoot39.

En in De vertaaler an den leezer, voorafgaand aan W. Amezes Mergh der Ghodtgheleerdtheidt (Amsterdam, 1656; 16702), duidt Meijer (‘hy, ‘hem’) Kók aan als degene aan wie hij het te danken heeft dat hij kan vertalen: ‘De eer ook van dien schranderen Kók, wien hy alles, wat hy in dusdaanighe

[pagina XXVI]
[p. XXVI]

dingen uitrechten kan, dank te wijten heeft, is hem in dezen arbeidt by der handt te neemen, gheen zafte prikkel gheweest’.

Ook een overweging van praktische aard kan bij Meijer bewondering en dankbaarheid teweeg hebben gebracht voor het vertaalwerk van zijn halfbroer: in zijn voorrede bij de derde druk van de Nederlandsche woorden-schat (1658) laat Meijer duidelijk blijken van mening te zijn dat de tijd, (o.a. op de Latijnse school) opgeëist om het Latijn, de taal waarin de meeste wetenschappen waren verwoord, aan te leren, beter besteed zou kunnen worden aan de wetenschappen zelf: ‘Want weinighe van de voornaamste boeken, die de Konsten en Weetenschappen vervatten ... nederduitsch sprekende, zoude een lange reeks van jaaren, moeyten, en onkósten, die men an't leeren der Latijnsche taal hangt, ghespaart, en te kóst gheleidt konnen worden, in't navorsschen van nóch onbekende zaaken, niet alleen tót verghrooting en opbouwing der bloote kennis, maar ook tót het ghebruik der Artsenyen en 't ghemeen leven dienende. Der Jonkheidt zoude het niet noodtzaaklijk zijn, neeghen óft tien jaaren om de kennis der taalen te bejaaghen, te verslijten; maar straks de Beghinselen der Wiskunde, daar die ouderdom zich 't best na zetten kan, inghescherpt konnen worden, en daar door een bequaamheidt anghebraght, om in de overighe Onderwijzingen met gheen ghemeene stappen voort te loopen. En daar de schaarsheidt der tijdt nu slechts ghehengt, zich byzonderlijk op eene wetenschap te legghen, zoude menze dan alle doorsnuffelen, en overal t'huis zijn konnen’Ga naar voetnoot40. Dat Kók aan de door Meijer vermelde tijdwinst bijdroeg, is duidelijk.

 

Met instemming citeert Pars in 1701Ga naar voetnoot41 de lovende woorden van Meijer aan het adres van Kók, terwijl in de Voorreden van Hakvoords Spel-, lees- en schryfkunstGa naar voetnoot42 uit 1746 Kók wordt genoemd onder hen die ‘alle de Konsten en WetenschappenGa naar voetnoot43 in zuiver Duits uitgedrukt’ hebben.

[pagina XXVII]
[p. XXVII]

Daarmee kwam voor lange tijd een einde aan de waardering voor Kók als purist en vertaler. Op zijn grote verdienste en betekenis voor de wijsgerige terminologie werd gewezen door S. Axters, die o.a. ook attendeerde op de vele nieuwe termen die Kók voor de wijsbegeerte in het Nederlands introduceerde. Hierbij moet worden opgemerkt dat Axters b.v. niet de vertalingen van werken van Keckerman, Molinaeus en Rabus, die aan Kók bekend kunnen zijn geweest (vgl. voor Keckerman § 4.3), binnen zijn studie heeft betrokken: mogelijk dat Kók aan deze en andere werken (een deel van) zijn terminologie ontleende.

4. Het Ont-werp der Neder-duitsche letter-konst

4.1. Voorgeschiedenis.

In het jaar waarin te Wormerveer het trivium van de Amsterdamse kamer In liefd bloeyende (met o.a. de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst) voor de derde maal wordt uitgegevenGa naar voetnoot44 en Ampzings Nederlandsch tael-bericht voor de tweede maal, verschijnt te Amsterdam Kóks Ont-werp der Neder-duitsche letter-konst, een octavo-boekje van 58 pp. + uitslaand blad. Voor zover ik kon nagaan, werd het boekje niet herdrukt; IJpeij daarentegen vermeldt een tweede druk uit 1655Ga naar voetnoot45.

Al vanaf Kóks eerste vertaling, de Korte en klare uytlegghing uit 1644: A5r-A5v zijn we op de hoogte van zijn voornemen om een ars grammatica in en van het Nederlands te verschaffen: ‘kan ik u óók met zommigher wóórden spellingh en stelling niet ghenoeghen, 'k hoop u eêr lang reden te gheven door een letter-konst, by my onderhanden, daar ik van alles wat onze taal belangt op't breedtst, na my Ghódt, de tijdt ende 't verstandt toe laat, sal handelen’Ga naar voetnoot46.

In de Na-reden bij zijn vertaling van Burghersdijks Institutio logica uit 1646: 424 lezen we eveneens van Kóks plannen om de ‘letterkonst’ (alsmede de andere artes) in het Nederlands te geven: ‘... zó zullen wy, slechts ver-merkende eenighen dienst ghe-daan te hebben, de zelve Konsten onze Landtsluiden door Ghóds ghenade trachten mede te deelen’Ga naar voetnoot47.

En in de voorrede tot Den ghoedt-hartighen leezer in de Idea philosophiae naturalis uit 1648: A3v schrijft hij: ‘Zó u dit an-ghenaam is, ik zal my ver-plicht houden om dus voort te ghaan, en u allenx alzó niet alleen alle de Deelen der Wijs-ghierigheidt, maar oók de noódighe konsten tót de zelve, als, be-neven de Reden-konst, de Letter- en Reden-rijk-konst, te ver schaffen’Ga naar voetnoot48.

[pagina XXVIII]
[p. XXVIII]

Hoofdstuk 13 van Logica practica uit 1649: 59-60 besluit Kók met: ‘En dit zy voor dees tijdt kortlijk 't gheen wy den Lief-hebbers der Reden-konst meê te deelen hebben, 't welk wy, zo ons Ghódt ghe-zont spaart, na-zenden zullen de Over-natuur-weet en Zeedighe Wijs-gheert, en, op-dat hen niets ghebreeke, de Letter-konst en Reden-rijck-konst. Al met der tijdt’. Voor het Ont-werp der Neder-duitsche letter-konst was die tijd in 1649 gekomen.

Het is overigens nog de vraag of we met dit boekje het werk in handen hebben dat Kók voor ogen stond, toen hij in zijn andere werken van een door hem uit te geven grammatica in en van het Nederlands sprak. Lezen we immers Ont-werp A2r-A2v, dan zien we dat Kók zijn boek een ‘voor eenighe jaaren’ ontworpen ‘ruygh be-werp der Letter-konst’ noemt, dat hij na voortdurend aandringen van enkele vrienden nu publiceert, zij het dan ook als een onrijpe vrucht. Bovendien spreekt Kók daar van een ‘wijt-loópigher onder-wijs’ dat ongetwijfeld over de grammatica moest handelen, waarin hij een aantal zaken nader en diepergaand aan de orde wil stellen. En op p. 8 en 26 wordt ‘een breeder Onder-wijs’ in het vooruitzicht gesteld, waarin nader op de lengte van de lettergreep, resp. op de indeling van de werkwoorden in klassen zal worden ingegaan. Kóks hersenen gingen zwanger van dit werk, maar zijn vroege dood heeft hem verhinderd het te baren, schrijft Lodewijk MeijerGa naar voetnoot49 hierover (vgl. bijlage 9).

[pagina XXIX]
[p. XXIX]

4.2. Waardering.

Veel bekendheid heeft Kóks Ont-werp niet genoten, wanneer we onze indruk tenminste mogen baseren op het aantal malen dat we dit werk genoemd vinden.

Arnold Moonen is in zijn Nederduitsche spraekkunst (Amsterdam, 1706; 17515) de eerste die van Kóks spraakkunstige bezigheden gewaagt: hij neemt ‘Alart Kok’ op in de reeks Nederlanders ‘die alle hunnen arbeit aen de Nederduitsche Spraekkunst in gedrukte boeken te koste gelegt hebben’. Ruim honderd jaar later acht A. IJpeij in zijn Beknopte geschiedenis der Nederlandsche tale (Utrecht, 1812): 533 het Ont-werp ‘bijzonderlijk gedenkwaardig’ en noemt hij het eenvoudiger en verstaanbaarder dan de werkjes van Van Heule.

Ernst Zeydelaar verwijst in zijn Vervólg dér régelmaatige Néderduitsche spél-konst (Amsterdam, 1772): 201 naar een aan hem gerichte brief, waarin de schrijver hem adviseert o.a. nota te nemen van ‘A.L. Kok, in zijn Ontwerp der Nederduytsche Letterkonst. Ao. 1655 uytgegeeven, en die mij dunkt zeer naauwkeurig en beknopt in zijn Beschrijvingen te zijn’, een citaat dat duidelijk getuigt van positieve waardering voor Kóks spraakkunst bij de onbekende briefschrijver. Zeydelaar heeft zich overigens niet helemaal zoals IJpeij (vgl. § 4.1) door het waarschijnlijk onjuiste jaartal 1655 laten misleiden: in zijn bibliografie vermeldt hij het jaartal 1649; maar in Zeydelaars Verhandeling over de spelling der Nederduitsche taale (Amsterdam, 1805) vinden we op p. 123 weer het jaartal 1655!

[pagina XXX]
[p. XXX]

J. te Winkel prijst Kók en diens zeventiende-eeuwse medegrammatici in zijn Geschiedenis der Nederlandsche taal (vertaald door F.C. Wieder; Culemborg, 1901): 28, zonder overigens op hun individuele verdiensten en bijdragen in te gaan: ‘Wèl hebben die mannen de eigenlijke taalwetenschap weinig daarmede vooruitgebracht, wèl gingen zij dikwijls te willekeurig en tiranniek te werk, en deden niet zelden de natuurlijke ontwikkeling der taal geweld aan -, tòch hebben zij krachtig er toe bijgedragen, grootere eenheid en regelmaat in de taal te brengen, en haar daardoor tot eene boven de dialecten staande schrijftaal te maken’.

Uitvoeriger aandacht kreeg het Ont-werp van de zijde van C.G.N. de Vooys, in het eerste stuk van diens artikel Uit en over oude spraakkunsten uit 1920Ga naar voetnoot50. De Vooys noemt Kók ‘een prakties aangelegde geest, die de wijsheid van anderen in een beknopt systematies, ten dele schematies schoolboekje’ verwerkte, die ‘concessies aan het gebruik’ heeft gedaan en niet veel nieuws heeft willen invoeren. Het Ont-werp verdient naar de mening van De Vooys ‘in één opzicht ... onze aandacht, n.l. om de vernederlandsing van de grammatiese termen: meer dan een van zijn voorgangers is hij er in geslaagd, zijn purismen ingang te doen vinden’, te weten via de Woordenschat van Lodewijk Meijer. Zijn woorden over Kók besluitend schrijft De Vooys: ‘Een zelfstandig waarnemer is Kok niet geweest, en de betekenis van zijn grammatiese arbeid is dus gering. Toch is dit boekje, juist door zijn volledigheid - meer dan de nog te behandelen geschriftjes uit de tweede helft van de zeventiende eeuw - de brug geweest die van Van Heule naar Moonen voert’. G. Geerts citeert in Genus en geslacht in de Gouden eeuw (Gent, 1966): 96 de zojuist aangehaalde woorden van De Vooys met instemming, en daarmee acht hij Kóks rol in de geschiedenis van de Nederlandse spraakkunst wel bevredigend aangegeven.

Aanzienlijk meer waardering blijkt uit Over comparatief- en vergelijkingszinnen (Assen, 1971): 20-22 en 38-39 van W.J.M. van Calcar, die op het nieuwe in Kóks behandeling van het nomen wijst t.o.v. de Twe-spraack en de beide werken van Van Heule. Naar de mening van Van Calcar heeft Moonen gegevens uit Kók overgenomen voor zijn Nederduitsche spraekkunst, en deze gegevens ingepast in het systeem van Van Heule.

Negatief is het oordeel van H.M. Hermkens over Kók in de Inleiding tot het zeventiende-eeuws ('s-Hertogenbosch, 1973): 17: ‘Dit boekje is een compilatiewerk: de verworvenheden van de zeventiende-eeuwse grammatica zijn er kort en bondig in samengevat. Het is zeer systematisch (zelfs sterk schematisch) opgebouwd. Door zijn “volledigheid” is het de brug geweest die van Van Heule tot Moonen voert (De Vooys). Maar het boekje is misleidend doordat “afwijkende” constructies en anomalieën onvermeld blijven; het herleidt het

[pagina XXXI]
[p. XXXI]

Nederlands tot een simpel en sluitend systeem van kunstmatige regels’. Hermkens' opmerking op p. 16, dat Kók Montanus ‘op kleinere schaal’ heeft nagevolgd wat het hanteren van het ‘principe van de dichotomie’ betreft, is stellig onjuist: nergens blijkt dat Kók met Montanus' werk bekend zou zijn geweest, en zonder twijfel heeft Kók het Ramistische dichotomische denk- en ordeningsmodel aan Vossius (vgl. § 4.3) ontleend.

J.W. de Vries stipt ten slotte in Lexicale morfologie van het werkwoord in modern Nederlands (Leiden, 1975): 25-26 zonder nadere kwalificatie Kóks bespreking van species en figura aanGa naar voetnoot51.

 

Resumerend kunnen we vaststellen dat het Ont-werp eerst sedert het artikel van De Vooys wat meer in de taalkundige belangstelling is komen staan. Met name wordt dan aan het boekje een brugfunctie toebedeeld. Beschrijving van de systematiek (Van Calcar) brengt positieve geluiden over het Ont-werp met zich. Opmerkelijk is het dat de kritici er nauwelijks op hebben gewezen dat Kók zelf met zijn boek niets anders beoogde te geven dan een schets, die ook in zijn ogen uitwerking behoefde (vgl. op het titelblad: ‘de nóódighste Uytbeeldingen, Schiftingen en Ghróndt-reeghelen’; vgl. verder § 4.1). De positieve kritiek (Van Calcar) geeft echter Kók te veel eer door invloed op zijn werk te suggereren van klassieke grammatici als Donatus, Priscianus en Varro: die invloed is er wel, maar via één bron: Vossius (vgl. § 4.3). De negatieve kritiek is, naar ik meen, grotendeels aan dezelfde onbekendheid met Kóks bronnen en doel te wijten: de systematische, bijna uitzonderingsloze grammatica van Kók is een bescheiden schematisering van het belangrijkste uit Nederlandse grammaticale geschriften die tot dan toe waren verschenen, én uit de meest invloedrijke Latijnse (school)grammatica in de Nederlanden van die dagenGa naar voetnoot52. Het beoogde resultaat was een beknopt (school)boekje dat in deze vorm gemakkelijk memoriseerbaar was, wat het leerproces volgens de Ramistische opvattingen vergemakkelijkteGa naar voetnoot53.

4.3. Bronnen.

Op verschillende plaatsen in Kóks aanvullende kommentaar bij zijn vertalingen vinden we verwijzingen naar werken van anderen: in de Idea philosophiae naturalis: 20 in de marge naar Kiliaans Woordt-boek, ibid. 56 naar Jan van Beverwijks Schat der on-ghe-zontheidt; in Logica practica naar Johannes Goropius Becanus. Vooral in de vertaling van Burgersdijks Institutionum logicarum sinopsis, het Kort be-ghrijp uit 1846, wordt de lezer op

[pagina XXXII]
[p. XXXII]

andere werken geattendeerd. Verschillende malen wordt er verwezen naar ‘de vertaaler van Kekkerman’Ga naar voetnoot54, wiens vertaling van technische termen met instemming of afkeuring wordt aangehaald. Hetzelfde geldt voor Simon StevinGa naar voetnoot55. Een groot aantal malen wordt het trivium van In liefd bloeyende in de kommentaar betrokkenGa naar voetnoot56, terwijl tevens wordt verwezen naar de grammatica's van Christiaan van HeuleGa naar voetnoot57.

Bij het zoeken naar eventuele bronnen van het Ont-werp lag het voor de hand dat begonnen werd met een vergelijking tussen enerzijds het Ont-werp en anderzijds de Twe-spraack en de beide grammatica's van Van Heule. Deze vergelijking leidde tot de conclusie dat de genoemde werken inderdaad als bronnen voor het Ont-werp moeten worden beschouwd (vgl. § 5 en de kommentaar bij de tekst).

Lang niet alles echter wat Kók te berde bracht, bleek hiermee tot een bron teruggevoerd, terwijl het vermoeden dat Kóks grammatica allerminst een oorspronkelijk werk was, groeide.

Nu was in 1626 te Leiden de eerste editie verschenen van Latina grammatica, Latina syntaxis, Latina prosodia in usum scholarum Hollandiae, et West-Frisiae. Dit werk van de hand van Gerardus Joannes Vossius - in 1632 aanvaardde hij zijn rectoraat aan het Amsterdamse Athenaeum illustre; had hij er Kók onder zijn leerlingen? - was een herziening, op last van de staten van Holland, van de Grammatica Latina van de Dusseldorfse rector Ludolphus Lithocomus (Steinhauwer), een boek dat, in 1575 te Dusseldorf verschenen, in 1584 voor het eerst in Leiden was gedrukt en, op de scholen ingevoerd, zich nog lang in het onderwijs handhaafdeGa naar voetnoot58, en o.a. grote invloed had op Van Heule 1625 en 1633. Vossius' herziening (hij is zelf geneigd om van het reinigen van een Augiasstal te sprekenGa naar voetnoot59), nog herdrukt in 1827, beleefde in 1648 de vierde en in 1649 de vijfde drukGa naar voetnoot60, en raadpleging ervan leidde al snel tot de bevinding dat Kók nog aanzienlijk sterker dan door de Twe-spraack en Van Heule beïnvloed was door dit werk van Vossius dat de heersende Prisciaanse traditie verliet en zo vaak teruggreep op Aristoteles en Varro: het overgrote deel van Kóks tekst bleek een veelal letterlijke vertaling van Vos-

[pagina XXXIII]
[p. XXXIII]

sius' befaamde schoolboekGa naar voetnoot61; ook hier spreken § 5 en de kommentaar voor zich. Ten slotte bleef ook aandachtig doorlezen van Vossius' standaardwerk De arte grammatica libri septem (1635), sedert de druk van 1662 bekend als de AristarchusGa naar voetnoot62, niet onbeloond, en kon een aantal passages uit het Ont-werp in verband worden gebracht met de Aristarchus.

Voor slechts een klein gedeelte, de interpunctie, leverde het onderzoek naar de bronnen mij geen bevredigend materiaal: weliswaar was ook hier de invloed van Vossius duidelijk waar te nemen, maar niet alles bleek op Vossius terug te voeren. Verder onderzoek bracht echter geen andere bron(nen) aan het licht.

 

Dit alles voert tot de conclusie dat we slechts zelden een originele aanpak van Kók mogen signaleren (vgl. Kóks casusleer; zie § 5.4.2, en de indeling van de werkwoorden in vijf groepen; zie § 5.4.4.). Bovendien is het opmerkelijk dat Kók, die toch in zijn andere werken steeds vermeldt wiens werk hij heeft vertaald of (in zijn aantekeningen) wiens werk hem tot bron heeft gediend, in het Ont-werp nergens van zijn bronnen gewaagt. Op de titelpagina doet hij het zelfs voorkomen als zou zijn boek een beschrijving leveren van door hemzelf waargenomen taalfeiten. Vond hij zijn boekje misschien nog te onvolmaakt (zie § 4.1) en was hij van mening dat het de auteurs van zijn bronnen slechts tot oneer zou strekken? Of had hij misschien het voornemen om in de uitgebreider taalstudie die hem immers voor ogen stond (zie § 4.1), op korte termijn opening van zaken te geven?

Wetenschappelijke en/of methodologische verantwoording van opzet en aanpak vinden we in het Ont-werp nergens: zoals de Amsterdamse kamer In liefd bloeyende (vgl. § 3) ruim zestig jaar te voren in de Twe-spraack praktische regels en voorstellen geeft voor taalgebruik, en in de daarna gepubliceerde werken op het gebied van dialectica en rhetorica veel wetenschappelijker te werk gaat, zo is ook Kóks boekje op het terrein van de taalkunde een louter praktisch werk, terwijl we uit zijn vertalingen, met name die op het gebied van de dialectica (vgl. § 2), en zijn kommentaar daarbij, inzicht kunnen krijgen in zijn wetenschappelijke achtergrond en zijn denk- en redeneer-trant.

5. Inhoud van het Ont-werp

5.0. Ter inleiding.

De eigenlijke grammatica van Kók vangt op p. 5 aan; hieraan gaat wat voorwerk vooraf. De grammatica is op het eerste gezicht één

[pagina XXXIV]
[p. XXXIV]

doorlopend geheel tot aan p. 56, maar wie vertrouwd is met de zestiende- en zeventiende-eeuwse grammatica's, herkent de opzet spoedig: orthografie (5-6), prosodie (6-8), etymologie (9-49) en syntaxis (49-55), waarna een kort aanhangsel volgt. Binnen enkele van deze categorieën brengt Kók nog onderverdelingen aan, binnen de etymologie bijvoorbeeid volgens de door hem onderscheiden woordsoorten.

In de onderstaande beschouwing heb ik Kóks opzet gevolgd. Bij de korte bespreking van elk onderdeel neem ik een overzicht op in volgorde van voorkomen van door Kók gebezigde Nederlandse technische termen, waarbij ik me beperk tot die welke corresponderen met een Latijnse term in de marge van het Ont-werp. Kóks terminologie plaats ik naast de Nederlandse termen van een aantal van Kóks voorgangers en van zijn tijdgenoot Leupenius, zodat onderlinge relaties in dezen zichtbaar wordenGa naar voetnoot63; daarbij heb ik afgezien van het vermelden van allerlei hier m.i. irrelevante spellingvarianten die soms binnen de afzonderlijke werken worden aangetroffen (b.v. klincker - klinker, me-klinker - meklincker). Termen van Kók die ik in de schema's heb voorzien van het teken *, komen niet voor in de editie van 1650 van de Woorden-schat (de uitgave van Hofman), maar wel in die van 1654 (de editie van Lodewijk Meijer), zodat de invloed van Kók op Meijers bewerking hier valt af te lezen (vgl. p. XXIV, noot 36).

5.1. Voorwerk.

Na het lofdicht van de hand van Lodewijk Meijer volgt een inleiding, waarin Kók zich tot de lezer wendt: alom is er vraag naar een volmaakte spraakkunst van de moedertaal, maar tot nu toe is die niet verschenenGa naar voetnoot64; mogelijk kunt u zich behelpen met deze schets van mijn hand; een uitvoeriger, grondiger werk over hetzelfde onderwerp zal verduidelijken wat nu door de beknoptheid van dit boekje niet kan worden toegelicht.

Een uitslaand blad geeft een schematisch overzicht van hetgeen op p. 5-55 aan de orde zal komen.

5.2. Orthografie (terminologie zie p. XXXV)

In het eerste deel (p. 5-6) geeft Kók een definitie van grammatica, die hij ontleent aan Vossius en die (dus) duidelijke overeenkomst vertoont met Van Heule 1625: 1 en 1633: 1. Op te merken valt dat Kók, evenals Van Heule, geen gebruik heeft gemaakt van Vossius' toevoeging in de marge: ‘Eòque & scribendi’, waar Leupenius bij aansluit als hij op p. 9 schrijft: ‘Om de Needer-

[pagina XXXV]
[p. XXXV]

Terminologie bij § 5.2

Kók Twe-spraack Van der Schuere De Hubert Van Heule 1625
letter-konst letterkunst letter-konst letter-kunst spraeckonstGa naar voetnoot1
spelling spelling spellinge spelling spellinghe
letter letter, boeck-staaf letter   letter
* naam naam naem    
ghe-stalte maxelGa naar voetnoot3 maekzel    
maght gheklanck, kracht kracht, weirdigheyd    
klinker,* klink-letterGa naar voetnoot4 klincker, klinckletterGa naar voetnoot5 klynk-letter, klynkende letter klinker klinker, klinkletter
mê-klinker,* mê-klink-letter meklincker me-klynk letter, me-klynkende letter met-klinker meklinker
stomme mê-klinker   stomme letter    
* half-klinker   half-klynkende letter    

Kók Ampzing Van Heule 1633 Leupenius
letter-konst spraek konste spraec-konst1 letterkonst, spraakkonst
spelling spellinge spellingeGa naar voetnoot2 spellinge
letter letter letter letter
* naam   benaminge benaaminge, naame
ghe-stalte maekzel, fatzoen figuyre, gedaente gestalte
maght kragt   kracht
klinker,* klink-letter4 klinker klinker, klinc-letter klinker
mê-klinker,* mê-klink-letter me-klinker me-klinker meedeklinker
stomme mê-klinker   smeltende letter vloeijende meedeklinker
* half-klinker   stom-achtige letter staande meedeklinker

[pagina XXXVI]
[p. XXXVI]

duitsche taale recht te schryven, en te spreeken, moet men letten op vier dingen’.

Kóks vierdeling die na de definitie van grammatica volgt, sluit aan bij een zeer lange en zeer verbreide traditie die teruggaat op PriscianusGa naar voetnoot65. Hier is Kók duidelijk afhankelijk van Vossius en de Twe-spraack, en niet van Van Heule. Dit blijkt uit de volgorde van de vier delen (Van Heule 1625: spellinghe, oorspronkelickheyt, klankmaet, tsamenvouginge; Van Heule 1633: spellinge, oorspronkelickheyt, samen-vouginge, klank-maet), en o.a. ook uit de gebezigde termen voor het Latijnse prosodia.

 

In de hierop volgende anderhalve pagina wordt de orthografie afgedaan met wat zeer algemene informatie; waarschijnlijk was Kók evenals Van Heule de mening toegedaan dat aan dat onderdeel van de spraakkunst in allerlei geschriften over de spelling al voldoende aandacht was besteedGa naar voetnoot66.

Na een uit Vossius vertaalde definitie van het begrip letter te hebben gegeven, vermeldt Kók, evenals Van der Schuere 10, maar in ietwat andere volgorde, 28 in het Nederlands gebruikelijke lettertekens; daarbij noemt hij abusievelijk het getal 27 dat hij aan Twe-spraack 13 ontleend zal hebben waar, evenals bij Kók, ronde r en gewone r en staart-s en gewone s worden onderscheidenGa naar voetnoot67, maar i en j als één worden beschouwdGa naar voetnoot68, wat Kók niet doet.

Evenals bij andere grammatici vinden we bij Kók de Prisciaanse, op de Stoa teruggaande driedeling binnen het begrip letterGa naar voetnoot69. Vervolgens gaat hij over tot het vermelden van de benamingen van de verschillende letters. Ter vergelijking moge het overzicht op p. XXXVII dienen.

 

Hierbij moet er, mogelijk ten overvloede, op worden gewezen dat de benaming que met een lange vokaal werd gerealiseerd: /kwe:/, evenals ce etc., zoals ook va en wa met lange vokalen dienen te worden uitgesproken.

De hierop volgende indeling naar ghe-stalte doet ons wat merkwaardig en tweeslachtig aan: in plaats van een vierdeling kapitaal - onderkast, schrijfletter - drukletter vinden we een groepering in drieën: hoofdletters - drukletters - schrijfletters, die we later zullen aantreffen in de Schouburgh der Nederduytsche letter-, spel- en leeskonst van J. Duykerius (Amsterdam, 1696) en in het Opregt onderwys van de letter-konst van B. Hakvoord (Amsterdam, 1743).

[pagina XXXVII]
[p. XXXVII]

Kók Lambrecht Sexagius De Heuiter Twe-spraack Van der Schuere
a a   a a a
be bé   be be be
ceGa naar voetnoot2 cé ke ceGa naar voetnoot3 ce ce
de dé   de de de
e e   e e e
ef ef fa ef ef ef
geGa naar voetnoot4 gé ge ge ge ge
ha ha haats   haGa naar voetnoot5 ha ha
i i     i i
je       je je
ka ka ke ka ka ka
el el   el el el
em em   em em ém
en en   en en en
o o   o o o
pe pé   pe pe pe
queGa naar voetnoot6 cu   quGa naar voetnoot7 que qu
er er   er er er
es       esse  
es es   es es es
te té   te te te
u u   u u u
ve/va   va va va va
we/wa Ga naar voetnoot9 Ga naar voetnoot10 waGa naar voetnoot11 waGa naar voetnoot12 wa
ex ics   ix ix iks
yGa naar voetnoot13       ye y
ze zeet ze ze zeet zeddeGa naar voetnoot14 ze

Kók Van Heule 1625 DafforneGa naar voetnoot1 Van Gherwen Van Heule 1633
a a a a a
be be be be be
ce2 ce ce che ce
de de de de de
e e e e e
ef ef ef ef ef
ge4 ge ge ge ge
ha ha ha ha ha
i i i i i
je je je je je
ka ka ka ka ka
el el el el el
em em em em em
en en en en en
o o o o o
pe pe pe pe pe
que6 que ku que que
er er er er er
es     esse  
es es es es es
te te te te te
u u u u u
ve/va va va va vaGa naar voetnoot8
we/wa wa wa wa wa
ex ex iks ex ex
y13     y  
ze ze zed/ze ze ze

[pagina XXXVIII]
[p. XXXVIII]

Ongetwijfeld is Kók hier schatplichtig aan Twe-spraack 14.

De distributie van de letters naar (enkele en dubbele) klinkers (lees: klinkertekens: de kwantiteit komt op p. 8 aan de orde)Ga naar voetnoot70 en medeklinkers (muten en liquiden) besluit het gedeelte over de orthografie. De definities in dit slot gaan terug op Vossius, de verdeling van de consonanten zou aan Van der Schuere ontleend kunnen zijn, die echter staart-s en gewone s niet onderscheidtGa naar voetnoot71.

5.3. Prosodie

Kók Twe-spraack De Hubert Van Heule 1625
* maat-klank maat-klanck   klankmaet
* toe-zang bytéken   byteyken
* letter-ghreepGa naar voetnoot1 silbe zilbe silbe
* twe-klank tweklanck twee-klinker tweeklank
* dry-klank drieklanck   drieklank
* scherpe toe-zang      
* zwaare toe-zang      
* om-ghe-booghe toe-zang      
't Ghe-blaas      
* hoe-ghrootheit      

Kók Ampzing Van Heule 1633 Leupenius
* maat-klank   klancmaet, uyt-sprake  
* toe-zang klank-mate, klankmaet   klankteeken
* letter-ghreep1 zilbe silbe bevattselGa naar voetnoot2
* twe-klank tweeklank twee-klanc twee klank
* dry-klank drieklank    
* scherpe toe-zang      
* zwaare toe-zang      
* om-ghe-booghe toe-zang      
't Ghe-blaas aen-blasinge    
* hoe-ghrootheit      

Twe-spraack 55-62 behandelt binnen de prosodie de leer omtrent de lengte van de lettergreep, de lengte van de versregel, propageert afwisseling van gepaard staand en slepend rijm etc., komt weer terug op de lengte van de versregel (60) en keurt tenslotte een aantal grove dialecteigenaardigheden af.

[pagina XXXIX]
[p. XXXIX]

Van Heule 1625: 71-83Ga naar voetnoot72 spreekt over de leestekens, over de lengte van de lettergrepen, over het rijm, over het aantal versvoeten, geeft enkele regels met betrekking tot de verhouding tussen woordaccent en muziekaccent en over enige dichterlijke vrijheden ten aanzien van de verlenging of verkorting van woorden.

Van Heule 1633: 136-151 behandelt de leer van de leestekens, van de lengte van de lettergreep, spreekt over het rijm en zijn aantal versvoeten, over een aantal metra, over enige dichterlijke vrijheden ten aanzien van verlenging of verkorting van woorden etc.

Kók 6-8 behandelt een aantal onderwerpen waarvan de meeste in de Twe-spraack en bij Van Heule in de orthografie zijn ondergebracht, enkele slechts in de prosodie. De leestekens, die Van Heule onder de prosodie bespreekt (waar ze volgens VAR 60 niet thuishoren), stelt Kók in een bijlage aan de orde (vgl. § 5.6).

In de prosodie blijkt Kók sterk aan te sluiten bij Vossius, vooral bij diens Aristarchus. Datgene wat Kók hier onder Ghe-daanten behandelt, wordt in VAR 60 beschouwd als de essentia syllabarum, terwijl hetgeen Kók onder Toe-vallen bespreekt, in VAR tot de accidentia syllabarum behoort, waarbij we erop moeten letten dat Kóks accentus niet met Vossius' accentus, maar met tonus correspondeert. De essentia syllabarum rekent Vossius zeer nadrukkelijk niet tot de accidentia, hoewel hij weet dat er velen zullen zijn die in dezen met hem van mening zullen verschillen, en Kók volgt zijn grote voorbeeld.

Het gebruik van de term Ghe-daante (die hier in de marge geen Latijns equivalent heeft) is wat hinderlijk en verwarrend. Hij wordt namelijk op p. 7 niet gebezigd in dezelfde zin als op p. 9, waar Ghe-daante de vertaling is van het (in de marge vermelde) Latijnse species, een van de accidentia van de woordsoorten, daar opponerend met Ghe-stalte (figura) als semantische afleiding waarbij een basisvoorstelling wordt verondersteld die in ‘Ghrondt-woorden’ en ‘Spruit-woorden’ wordt aangetroffen, tegenover vormafleiding. Veeleer is er op p. 7 overeenkomst met p. 10, waar Ghe-daante (dat ook daar geen Latijns equivalent in de marge heeft) evenmin met species correspondeert, maar als in de methodenleer ‘soort’ betekent: in deze zin wordt het o.a. bij Ramus gebruikt die de woorden indeelt in twee genera, die elk naar species worden onderverdeeldGa naar voetnoot73.

5.4. Etymologie (terminologie zie p. XL-XLI)

Een summiere algemene inleiding op de etymologie, de woordsoortenleer, vinden we in Kók 9-10. Kók definieert voornamelijk op basis van Vossius' Latina grammatica, waarnaast de Twe-spraack en de beide werken van Van

[pagina XL]
[p. XL]

Terminologie bij § 5.4

Kók Twe-spraack Heyns De Hubert Van Heule 1625
* oór-spronklijkheidt oorsproncklyckheid   oorspronkelickheijd oorspronkelik-
heyt
* woordt wóórdt seghsel woord woort
ghe-daanteGa naar voetnoot2   aerdt   soorte, aert, afkomste
ghrondt-woordt grondwóórd oorspronckelijck woord grond-woord eerste woort, grontwoort
* spruit-woordt spruitwóórd, ghesproten wóórd afcomstigh woord (afkomstig) afkomstig, uytspruytent woort
ghe-stalte ghestalte, figure ghedaente   figuyr
enkel woordt enckel wóórdt enkele, eenvoudighe, slechte ghedaente enkel woord enkel woort
'tZaâm-ghe-zet woordt t'samengheset wóórdGa naar voetnoot3, gelascht wóórd verknocht ghestalte, deylbaer ghedaente dubbelwoord, t'saamgevoughd woord dobbel, gekoppelt woort
ver-anderlijk woordt       veranderlic woort

Kók Ampzing Van Heule 1633 Leupenius
* oór-spronklijkheidt   oorspronkelikheyt, veranderlikheytGa naar voetnoot1  
* woordt woord woort woord
ghe-daante2   aert  
ghrondt-woordt grond-stamwoort gront-woort, grondich woort, oorspronkelick woort selfstammig woord
* spruit-woordt afkomstig woord af-komstig woort afkomstig woord
ghe-stalte   figuyre, gedaente  
enkel woordt   enkel woort enkel woord
'tZaâm-ghe-zet woordt twe-, dobbel-woord dobbel, samen gevougt, gehecht woort, hechtwoort saamengesetted woord
ver-anderlijk woordt   veranderlic woort veranderlijk woord

[pagina XLI]
[p. XLI]

Kók Twe-spraack Heyns De Hubert Van Heule 1625
* ghe-lijk-
vórmigheidt
       
* on-ghe-lijk-
vórmigheidt
       
* ghe-tal ghetal ghetal getall getal
* een-voudigh ghe-tal enkel ghetal enckel ghetal enkel getall enkel, eenvoudig getal, het eenvoudig
* meêr-voudigh ghe-tal meervoud, veelvoudigh ghetal meervout meervoud veelvoudig getal, het veelvoudig

Kók Ampzing Van Heule 1633 Leupenius
* ghe-lijk-vórmigheidt      
* on-ghe-lijk-vórmigheidt      
* ghe-tal getal getal getall
* een-voudigh ghe-tal eenvoud, eenvoudig getal enkel, eenvoudich getal, eenvoud enkel getall, eenvoud, eenvoudig getall
* meêr-voudigh ghe-tal meervoud veelvoudig getal, meervoud veelvoudig getall, meervoud

[pagina XLII]
[p. XLII]

Heule hem van dienst zijn geweest bij het weergeven van technische termen.

Kók lijkt de eerste auteur van een ‘volledige’ Nederlandse grammatica die, overigens letterlijk Vossius vertalend, de moeite neemt het begrip woord in het Nederlands te definiëren. We dienen ons echter te realiseren dat zijn Nederlandse voorgangers definities gaven van partes orationes, een term die voor de zestiende- en voor een deel van de zeventiende-eeuwse grammatici equivalent was voor dictiones, voces, woorden. Wel onderscheidt Kók zich van zijn voorgangers doordat hij, als epigoon van Vossius, de Prisciaanse omschrijving van woord als kleinste eenheid binnen een betekenisdragend geheel, de zin, niet hanteert, maar de Aristotelische opvatting in dezen prefereert.

In navolging van Vossius, daarmee via Scaliger en Ramus teruggaand op Aristoteles, geeft Kók Species en Figura als universele accidentia vooraf aan de leer over de afzonderlijke woordsoorten. Onder Species wordt een indeling gegeven in niet-afgeleide woorden (Ghrondt-woorden) en afgeleide woorden (Spruit-woorden), en onder Figura in niet-samengestelde woorden (Enkele woorden) en samengestelde woorden ('tZaâm-ghe-zette woorden)Ga naar voetnoot74. Dezelfde indeling, maar niet voorafgaand aan de leer omtrent de afzonderlijke woordsoorten, vinden we in Twe-spraack 91-92 en 96, Van Heule 1625: 17 en 20-21 (waar in navolging van Lithocomus enkele, dobbele en drievoudige

[pagina XLIII]
[p. XLIII]

woorden worden onderscheiden) en Van Heule 1633: 34-35 en 42. Met de opvattingen van Kók en zijn tijdgenotenGa naar voetnoot75 zullen wij, met onze kijk op morsologie, het niet steeds eens zijn: woorden als on-hervaren, on-ver-winnelic (Van Heule 1625), be-zien, mis-zien (Van Heule 1633) en óór-zaak (Kók) beschouwen wij niet als samenstellingen, maar als afleidingen, in tegenstelling tot de oude grammatici, die de verschillende prefixen woorden noemen (vgl. Twe-spraack 96, Van Heule: 1625: 66, Kók 46-47).

De tegenstelling veranderlijke - onveranderlijke woorden, die ook in Twe-spraack 69 vaag wordt aangeduid, komt ook in Van Heule 1625: 6 en 1633: 14 ter sprake. Gezien de definitie is ook hier Vossius (die teruggrijpt op Varro's De lingua Latina) en niet Van Heule als bron voor Kók te beschouwen, evenals voor de hieropvolgende definities van de accidentia, de toe-vallen.

5.4.1. Lidwoord

Kók Twe-spraack Heyns De Hubert Van Heule 1625
lidt lid, ledeken lid, ledeken ledeken ledeken

Kók Ampzing Van Heule 1633 Leupenius
lidt ledeken ledeken lid, leedeken

Kók 10-11 behandelt het lidwoord, evenals zijn voorgangers, in nauwe samenhang met het zelfstandig naamwoord. Hij is er zeer beknopt over, en vermeldt zelfs niet de tegenstelling bepaald - onbepaald lidwoord die we bij anderen steeds vinden.

5.4.2. Naamwoord (terminologie zie p. XLIV-XLVI)

Geheel volgens de klassieke traditie die bij ons en elders tot in de tweede helft van de achttiende eeuw gevolgd zal wordenGa naar voetnoot76, behandelt Kók 11-19 zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord als één categorie: die van het naamwoord, dat wordt gedefinieerd naar Vossius; te voren, Kort be-ghrijp 91, heeft hij overigens de Donatiaanse omschrijving (ook te vinden in Vossius' Aristarchus 114 en Van Heule 1633: 16-17) gegeven: ‘by de letter-wyzen is Naam een deel van

[pagina XLIV]
[p. XLIV]

Terminologie bij § 5.4.2

Kók Twe-spraack Heyns De Hubert Van Heule 1625
* naam-woordtGa naar voetnoot1 naam naem naam, naam-woord naem-woort
* zelf-standigh naam-woordt zelfstandighe naam rechte, selfstandige naem rechte, selfstandige naam zelfstandig naemwoort
* eighe naam-woordt eyghen naam eyghen naem   eigen naemwoort
* ghe-meen naamwoordt   gemeyne naem   gemeyn naemwoort
* by-voeghlijk naam-woordt byvoeghlyke naam by-naem, toe-voeglijcke naem bijvougelicke naam, bijnaam byvouglik woort
* ghe-slacht gheslacht gheslachte geslacht geslacht
* manlijk ghe-slacht manlyck gheslacht malijck gheslachte manstammig geslacht mannelic geslacht
vrouwlijk ghe-slacht wyflycht gheslacht vroulijck gheslachte wijf-stammig geslacht vrouwelic geslacht
* gheenerley ghe-slacht ghenerley gheslacht generley geslacht geenderley geslacht generley geslacht
ghe-meen ghe-slacht   ghemeyn gheslacht tweederleij geslacht twijffelachtig geslachtGa naar voetnoot2
allerley gheslacht       (drie geslachtten)

Kók Ampzing Van Heule 1633 Leupenius
* naam-woordt1 naem, naem-woord naem, naem-woort naam
* zelf-standigh naam-woordt self-standige naem, self-standig naem-woord zelf-standige naem selfstandige naam
* eighe naam-woordt eyge naem eygen naem eigene naam
* ghe-meen naamwoordt   gemeyne naem gemeene naam
* by-voeghlijk naam-woordt by-worpig, by-voegelijk naem-woord by-woort, by-vougelicke naem byvoeuglyk woord
* ghe-slacht geslacht geslacht geslacht
* manlijk ghe-slacht mannelijk geslacht mannelic geslacht mannelyk geslacht
vrouwlijk ghe-slacht vrouwelijk geslacht vrouwelic geslacht vrouwelyk geslacht
* gheenerley ghe-slacht geenderleij geslacht generley, derde geslacht geenderleij geslacht
ghe-meen gheslacht   twijfelachtich geslacht twijfelachtig geslacht
allerley gheslacht      

[pagina XLV]
[p. XLV]

Kók Twe-spraack Heyns De Hubert Van Heule 1625
val val val gevall geval
* noemer noemer noemingh genoemde, genaamde gevall noemer
* baarer barer baringh, eygheningh geeijgende gevall baerer
* gheever ghever ghevingh begaafde, begiftigde gevall gever
* an-klaagher anklagher aenclaghingh, wroegingh beklaagde gevall aenklager
* roeper roeper roepingh geroupen gevall rouper
buighing buiging buyghingh, vervallingh biujginge buyginge
be-weeghing        
ver-ghe-lijking   verlijckinghe, ghelijckenisse   vergrootinge
trap   grade, trap trap  
* stellende trap   ophave, opghevengh    
ver-ghe-lijkende trap   verghelijckingh    
over-treffende trap   overtreffingh   grootst vergrotelicke trap

Kók Ampzing Van Heule 1633 Leupenius
val geval geval geval
* noemer noemer noemer noemer
* baarer barer barer baarer
* gheever gever, begaefde geval gever geever
* an-klaagher aenklager, beklaegde geval aenklager aanklaager
* roeper roeper rouper roeper
buighing buyging buyginge buiginge
be-weeghing      
ver-ghe-lijking   vergroting, verghelijkinge vergrootinge
trap   trap trap
* stellende trap   stellende trap, eerste stellinge stellende trap
ver-ghe-lijkende trap   vergrote trap vergelykende trap
over-treffende trap   uitnemende trap ooverheffende trap

[pagina XLVI]
[p. XLVI]

Kók Twe-spraack Heyns De Hubert Van Heule 1625
volk-naam       volkstammig woort
bezit-naam       ervent woort
* ver-klein-naam verkleynde naam naemken, vercleynde naem   verkleynt woort
* af-noemigh naam-woordt       naemstammig woort
* werk-woordig naam-woordt   woord-naem   werkstammig woort
* deel-woordig naam-woordt        
* by-woordig naam-woordt        
voor-zettig naam-woordt        
* t'zaamen-zetting        

Kók Ampzing Van Heule 1633 Leupenius
volk-naam   volc-naem, volc-nament woort  
bezit-naam   ervelick woort  
* ver-klein-naam   verkleynt woort verkleende naam
* af-noemigh naam-woordt naemstammig woord naem-achtich, naem-stammich woort naamachtig woord
* werk-woordig naam-woordt werk-stammig woord werk-achtig woort werkachtig woord
* deel-woordig naam-woordt      
* by-woordig naam-woordt      
voor-zettig naam-woordt      
* t'zaamen-zetting      

[pagina XLVII]
[p. XLVII]

een reden, het welk, door ghe-vallen buigh-zaam zijnde, een lichaamlijk óft on-lichaamlijk ding be-tekent’Ga naar voetnoot77.

De eerste halve pagina met definities komt duidelijk overeen met Vossius, waarmee overigens ook Van Heule 1625 en 1633 grotendeels overeenstemmen. Kóks dichotomische structurering van het accidens geslacht kunnen we als volgt weergeven:



illustratie

Dit gaat terug op VAR 295Ga naar voetnoot78, waar Vossius volgens Padley probeert een categorie van natuurlijk geslacht (genus simplex) te plaatsen tegenover een categorie van grammaticaal geslacht (genus compositum)Ga naar voetnoot79.

Het spreekt vanzelf dat Kók bij het formuleren van regels voor de geslachten van de Nederlandse woorden niet te rade kon gaan bij een Latijnse grammatica. Hij baseert zich hier op Van Heule 1633 (die soms duidelijk op Lithocomus-Vossius teruggaat, hetgeen in definities en voorbeelden valt te zien), waarmee Van Heule 1625 veel overeenkomst vertoont.

[pagina XLVIII]
[p. XLVIII]

Bij de behandeling van de casus gaat Kók waarschijnlijk een eigen weg, daarbij mogelijk enigermate beïnvloed door Van Heule 1633. Van Heule 1633 (waar de traditionele Nederlandse benamingen van de naamvallen vanwege hun onnatuurlijkheid niet worden gebruikt, iets waarin Kók Van Heule niet navolgt) onderscheidt vier naamvallenGa naar voetnoot80; de vijfde en zesde ‘gaen wy voorby, om dat onze sprake in die gevallen, by na geen veranderinge en lijf.’ (p. 49). Kók houdt het bij vijf naamvallen. Vier ervan definieert hij, evenals bijvoorbeeld Twe-spraack 75-76, semantisch; bij de vijfde wordt tevens een formeel kriterium in de beschouwing betrokken: bij een substantief dat in de vijfde naamval staat, kan geen lidwoord voorkomen.

Onder declinatie (Buighing) verstaat Kók meer dan zijn voorgangersGa naar voetnoot81, ook meer dan VG 29 (‘Declinatio est variatio dictionis in fine per casus’). Kók 14 begrijpt onder declinatie mede enkele aanvankelijk van declinatie onderscheiden en al afzonderlijk gedefinieerde accidentia: getal en (naam)val; voor hem is declinatie elke verandering van het naamwoord aan het woordeinde. We kunnen zijn opvatting als volgt voorstellen:



illustratie

[pagina XLIX]
[p. XLIX]

Ongetwijfeld gaat Kóks opvatting in deze terug op VAR 207-208, en niet rechtstreeks op Varro zoals Van Calcar 21 veronderstelt.

De paradigma's van Kók 14-15 vertonen op sommige plaatsen afwijkingen ten opzichte van Twe-spraack en Van Heule 1625 en 1633. In vergelijking met de Twe-spraack heeft Kók een wat strakker onderscheid in de verbuiging (vgl. zijn verbuiging van het vrouwelijk zelfstandig naamwoord), wat niet wil zeggen dat Kók daarmee beter de gesproken en geschreven taal van zijn tijd weergeeft; in vergelijking met Van Heule, met name Van Heule 1633, is Kók minder gekunsteld: een onderscheiding als der (2de naamval enkelvoud vrouwelijk) - derr (3de naamval enkelvoud vrouwelijk) vinden we bij hem niet. Verder vinden we bij Kók geen vermelding van uitzonderingen op de algemene regels, wat samenhangt met het schematische karakter van het Ont-werp (vgl. § 4.2).

Bij de bespreking van motioGa naar voetnoot82 (Be-weeghing) is Kók overzichtelijker dan Van Heule 1633: 24 e.v., bij wie motio (de mogelijkheid om via vormverandering van een woord geslachtonderscheid uit te drukken) allereerst (uitvoerig) wordt toegepast en geïllustreerd met betrekking tot ‘Het onderscheyt der By-woorden’Ga naar voetnoot83. Wanneer we op p. 29 bij de ‘Aenmerkinge op de Mannelicke en Vrouwelicke ampt-namen’ zijn terecht gekomen lijkt er een nieuw onderdeel van de spraakkunst begonnen, maar ongetwijfeld is Van Heule dan nog bezig aan zijn behandeling van motio.

Kók blijkt VG 10 te volgen, waar genus, casus en declinatio als accidentia van de naamwoorden worden genoemd, waar vervolgens als accidentia van de bijvoeglijke naamwoorden motio en comparatio worden vermeld, en waar dan de opmerking volgt dat ook zelfstandige naamwoorden motio kennen.

Bij de comparatio (Ver-ghe-lijking) zien we Kók weer als getrouw vertaler van VossiusGa naar voetnoot84, evenals bij de derivatio (Af-spruiting), hoewel we daar toch ook invloed van Van Heule 1633 waarnemen, met name waar bij Van Heule 1633 én bij Kók zonder opgave van enige reden de categorie van de patronymia ontbreekt, die we bij Vossius en Lithocomus wel vinden. De leer van de compositio (t'Zaamen-zetting) blijkt terug te gaan op VAR 269Ga naar voetnoot85.

[pagina L]
[p. L]

Terminologie bij § 5.4.3

Kók Twe-spraack Heyns De Hubert Van Heule 1625
* voor-naam voornaam voor-naem voornaam voornaem
* be-paalde voor-naam        
* on-be-paalde voor-naam        
* an-wijzende voor-naam   aenwijser   wijzende voor-naem
* be-trekkende voor-naam betrecklijke voornaam betrecker   betreck-licke voornaem
* weêr-keerighe voor-naam        
* vraaghende voor-naam   vragher   vragende voornaem
* be-zittende voor-naam   besitter   ervelicke voornaem
* eersteling       eerste voornaem
* spruiteling     afkomstige voornaam afkomstige voornaem

Kók Ampzing Van Heule 1633 Leupenius
* voor-naam voor-naem, voor-naemwoord voornaem, persoon-woort voornaam
* be-paalde voor-naam      
* on-be-paalde voor-naam      
* an-wijzende voor-naam aenwijsende voor-naem wijzende voornaem aanwysende voornaam
* be-trekkende voor-naam   betreckende voornaem betrekkende voornaam
* weêr-keerighe voor-naam      
* vraaghende voor-naam   vragende voornaem vraagende voornaam
* be-zittende voor-naam besittende voor-naem ervende }
voornaem }
besittende }
voornaam }
* eersteling   gront-woord oorsprongelyke voornaam
* spruiteling   afkomstige voornaem afdaalende voornaam

[pagina LI]
[p. LI]

5.4.3. Voornaamwoord (terminologie zie p. L)

Bij de behandeling van de voornaamwoorden volgt Kók 19-22 nagenoeg geheel zijn bronnen Vossius en Van Heule. Met Vossius (die teruggaat op Varro) definieert Kók het voornaamwoord als een woord dat altijd (ongetwijfeld vooral semantisch) betrekking heeft op een (zelfstandig) naamwoord en dat dus (vgl. de definitie van het naamwoord in Ont-werp 11) een zaak aanduidt. Invloed van Van Heule vinden we het duidelijkst in de vierdeling van de pronomina naar betekenis: Vossius onderscheidt vijf categorieën. Waarom hij in dezen Vossius niet volgt, motiveert Kók niet.

Evenals Van Heule geeft Kók een aantal paradigma's; beide grammatici stemmen niet geheel met elkaar overeen. Opmerkelijke vormen (die niet bij Van Heule voorkomen) zijn uit Kóks tweede buiging de genitieven mijner, dijner, zijner die we terugvinden in Twe-spraack 80; daar echter worden weer niet mijnes, dijnes, zijnes gevonden, die Van Heule geeft. Te vermelden valt nog de vorm hum, die noch uit de Twe-spraack noch van Van Heule afkomstig is. Deze Hollandse dialectvorm wordt ook door Hooft gebezigd in zijn paradigma in Waerneming 31Ga naar voetnoot86.

5.4.4. Werkwoord (terminologie zie p. LII-LIII)

Ruim 20 bladzijden (p. 22-43) van het Ont-werp zijn ingeruimd voor het werkwoord, waarvan het grootste deel in beslag wordt genomen door een aantal paradigma's. Ook bij deze woordsoort blijkt Vossius de belangrijkste bron voor Kók te zijn geweest, terwijl Van Heule voor aanvullende gegevens zorgde. Eigenlijk blijkt Kók alleen bij de indeling van de werkwoorden in vijf categorieën wat onafhankelijk van Van Heule, hoewel we misschien beter kunnen zeggen dat Kók gepoogd heeft Van Heules systeem te verfijnen door er alle hem bekende (veelal omschreven) werkwoordsvormen in onder te brengen.

Opvallend is binnen de gebruikelijke wijzen en tijden het grote aantal verschillende vormen, met name in de aanvoegende wijs, in welk opzicht Kók zich van zijn voorgangers onderscheidt: in zijn vervoeging van het werkwoord minnen - Van Heule geeft geen vervoeging van een dergelijk zelfstandig werkwoord - vinden we in het aktief van de aanvoegende wijs liefst tien, in het passief zelfs veertien mogelijke (meestal omschreven) vormen die, ingedeeld volgens de vijf gebruikelijke tempora, binnen één tijd ongenuanceerd na elkaar worden opgesomd, zonder dat bijvoorbeeld voor de aanvoegende wijs van de bedrijvende vorm duidelijk wordt of de drie vormen van de

[pagina LII]
[p. LII]

Terminologie bij § 5.4.4

Kók Twe-spraack Heyns De Hubert Van Heule 1625
* werk-woordt wóórdt woord woord werkwoord
* be-drijvend werk-woordt   werckwoord werk-woord werkend werk-woord
* lijdend werk-woordt   lijdwoord lijd-woord lijdwoord, lijdend werkwoord
* gheenerley werk-woordt       werkwoord des derden geslachts
* persoónlijk werk-woordt   persoonlijck woord   persoonelic werkwoord
* on-persoónlijk werk-woordt onpersoonlyk wóórdt onpersoonelyck woord   onpersoonelic werkwoord
* wijs wyze maniere, wijse wijse maniere
* be-paalde wijs        
* toónende wijs   vercondingGa naar voetnoot1   verkondigende maniere
* ghe-biedende wijs   bevelingGa naar voetnoot2   gebiedende maniere
* an-voeghende wijs   t'samenvoeghingGa naar voetnoot3   ondervouglicke maniere

Kók Ampzing Van Heule 1633 Leupenius
* werk-woordt werkwoord werkwoort werkwoord
* be-drijvend werk-woordt   werkend werk-woort  
* lijdend werk-woordt   lijdend werk-woort lydend woord
* gheenerley werk-woordt   generley, oneygen werkwoort  
* persoónlijk werk-woordt   personelic werk-woort  
* on-persoónlijk werk-woordt   onpersonelic werkwoort  
* wijs maniere wijze maniere, wijs
* be-paalde wijs      
* toónende wijs verkondigende, aenwijsende maniere tonende wijze toonende wyse
* ghe-biedende wijs gebiedende, biddende maniere gebiedende wijze gebiedende wyse
* an-voeghende wijs   aenvougende wijze wenschende wyse

[pagina LIII]
[p. LIII]

Kók Twe-spraack Heyns De Hubert Van Heule 1625
* on-be-paalde wijs   onbedeylinghGa naar voetnoot4 oneyndelicke wijse onbepaelde maniere
* tijdt tyd tijdt tijd tijt
* teghen-woordighe tijdt   teghenwoordigen tijdt tegenwoordige tijd tegenwoordige tijt
* on-vol-maakte tijdt twede tyd onvolcomen gheleden tijdt onvolmaakte tijd onvolkomen voorleden tijt
* vol-maakte tijdt   volcomenen gheleden tijdt   voorleden tijt
* meêr-als-
volmaakte tijdt
  meer dan volcomelijcken gheleden tijdt   meer als voorleden tijt
* toe-komstighe tijdt   toecomenden tijdt   toekomende tijt
* ver-voeghing vervoeghing vervoeging, verandering vervouginge vervouging

Kók Ampzing Van Heule 1633 Leupenius
* on-be-paalde wijs   onbepaelde wijze onbepaalde wyse
* tijdt tijd tijt tyd
* teghen-woordighe tijdt tegenwoordige tijd tegen-woordige tijt teegenwoordige tyd
* on-vol-maakte tijdt onvolmaekte tijd onvolkomen, onverleden tijt onvoorleedene tyd
* vol-maakte tijdt   voor-leden tijt voorleedene tyd
* meêr-als-volmaakte tijdt   voor-verleden, voor-voorleden tijt voorvoorleedene tyd
* toe-komstighe tijdt toekomende tijd komende tijt toekomende tyd
* ver-voeghing   vervouging vervoeuginge

[pagina LIV]
[p. LIV]

  Be-drijvend Lijdend
  Toónende Wijs An-voeghende Wijs Toónende Wijs An-voeghende Wijs
Teghen-
woordighe Tijdt
(ott) Ik min Ik minne Ik word ghe-mint Ik werd ghe-mint
On-vol-maakte Tijdt (ovt) Ik mind Ik minde Ik wierd ghe-mint Ik wierde ghe-mint
  (ovtt)   Ik zoud minnen   Ik zoud ghe-mint worden
Vol-maakte Tijdt (vtt) Ik heb ghe-mint Ik hebbe ghe-mint Ik ben ghe-mint Ik zy ghe-mint
        Ik ben ghe-mint ghe-weest Ik zy ghe-mint ghe-weest
        Ik heb ghe-mint ghe-weest Ik hebbe ghe-mint ghe-weest
Meêr-als-
vol-maakte Tijdt
(vvt) Ik had ghe-mint Ik hadde ghe-mint Ik was ghe-mint Ik ware ghe-mint
        Ik was ghe-mint ghe-weest Ik ware ghe-mint ghe-weest
        Ik had ghe-mint ghe-weest Ik hadde ghe-mint ghe-weest
  (vvtt)   Ik zoud ghe-mint hebben   Ik zoud ghe-mint ghe-weest zijn
      Ik zoud ghe-mint ghe-hat hebben   Ik zoud ghe-mint ghe-weest hebben
Toe-komstighe Tijdt (ottt) Ik zal minnen Ik zal minnen Ik zal ghe-mint worden Ik zal ghe-mint zijn
  (vttt)   Ik zal ghe-mint hebben   Ik zal ghe-mint werden
      Ik zal ghe-mint ghe-hat hebben   Ik zal ghe-mint ghe-weest zijn

[pagina LV]
[p. LV]

toekomstige tijd onderling naar believen kunnen worden verwisseld of dat bepaalde aspecten dat verhinderen. Met gebruikmaking van Kóks voorbeeld en terminologie plaats ik aantonende en aanvoegende wijs op p. LIV in een overzicht, waarbij ik in de eerste kolom tussen haakjes afgekort de benamingen voor de tijden geef die gebruikelijk zijn in de ‘traditionele’ grammatica.

 

Omschreven vormen als ik ben ghe-mint ghe-weest en zelfs ik heb ghe-mint ghe-weest zullen ons weinig verbazen, maar vreemder klinken ons uit de aanvoegende wijs de groepen ik zoud ghe-mint ghe-hat hebben, ik zal ghe-mint ghe-hat hebben en hun passieve tegenhangers in de oren, die merkwaardigerwijs naar het oordeel van Kók in de aantonende wijs geen pendanten met ghe-hat hebben. Dergelijke werkwoordsgroepen worden in de gebruikelijke grammatica's van het hedendaags algemeen Nederlands niet vermeld, maar komen in dialecten wel voor: uit J.L. Pauwels, Het dialect van Aarschot en omstreken. I. (Tongeren, 1958) noteerde ik: ik heb dat gedaan gehad, we hadden een huis gebouwd gehad (p. 358-359), ze zou nog gaarne zes hemden gedriegd gehad hebben, ze zouden wel al hun graan gedorst gehad hebben, Pier zou nog gedronken gehad hebben (p. 360), waarbij Pauwels spreekt van het ‘irrelevante volt. deelwoord gehad’Ga naar voetnoot87.

5.4.5. Overige woordsoorten (terminologie zie p. LVI-LVII)

Wat de overige woordsoorten betreft, meen ik te kunnen volstaan met enkele opmerkingen.

1. Wanneer Kók 43 de voltooide deelwoorden actieve betekenis toekent, wijkt hij af van de realiteitGa naar voetnoot88.

[pagina LVI]
[p. LVI]

Terminologie bij § 5.4.5

Kók Twe-spraack Heyns Van Heule 1625
* deel-woordt deelneming naem-woord deelnemingGa naar voetnoot1
* by-woordt bywóórdt by-woord by-woort
voor-zetsel voorzetting voorsetselGa naar voetnoot3 voorsetting
scheidelijk voor-zetsel losse voorzetting   losse voorzetting
on-scheidelijk voor-zetsel anghehechte voorzetting   gekoppelde voorzetting
* kóppel-woordt kóppeling voegher koppelinge
* bindend kóppel-woordt bindende koppeling koplaer, binder aenhechtende koppelinge
* schiftend kóppel-woordt lozende koppeling scheijder scheydende koppelinge
* toe-laatend kóppel-woordt      
* weêr-streevend kóppel-woordt   weerseggher strijdige koppelinge
* oór-zaaklijk kóppel-woordt   oorsaker oor-zaekelicke koppelinge
* redeneerend kóppel-woordt      
Kók Ampzing Van Heule 1633 Leupenius
* deel-woordt deel-nemend woord deelwoort (deelneemende wyse), deelneemend woord
* by-woordt bywoord helpwoortGa naar voetnoot2 bywoord
voor-zetsel   voorzetting  
scheidelijk voor-zetsel     verscheidelyk bywoord
on-scheidelijk voor-zetsel     onverscheidelyk bywoord
* kóppel-woordt koppel-woord    
* bindend kóppel-woordt   hechtent helpwoort (bywoord van hechtinge)
* schiftend kóppel-woordt scheydend koppel-woord   (bywoord van onderscheydinge)
* toe-laatend kóppel-woordt     (bywoord van toelaatinge)
* weêr-streevend kóppel-woordt   strijdig helpwoort (bywoord van teegen-spreekinge)
* oór-zaaklijk kóppel-woordt     (bywoord van veroorzaakinge)
* redeneerend kóppel-woordt     (bywoord van besluitinge)

[pagina LVII]
[p. LVII]

Kók Twe-spraack Heyns Van Heule 1625
* voor-waardigh kóppel-woordt     bespreeckelicke koppelinge
* ver-kiezend kóppel-woordt      
* vol-herdend kóppel-woordt      
* voor-stelligh kóppel-woordt      
* after-stelligh kóppel-woordt      
* ghe-meen kóppel-woordt      
* in-wurpsel inwurp inworpsel inworp, tussen-stelling
Kók Ampzing Van Heule 1633 Leupenius
* voor-waardigh kóppel-woordt     (bywoord van beding)
* ver-kiezend kóppel-woordt     (bywoord van verkiesinge)
* vol-herdend kóppel-woordt     (achtervolgend)
* voor-stelligh kóppel-woordt      
* after-stelligh kóppel-woordt      
* ghe-meen kóppel-woordt      
* in-wurpsel      

[pagina LVIII]
[p. LVIII]

Terminologie bij § 5.5

Kók Twe-spraack Heyns De Hubert Van Heule 1625
* t'zaamen-voeghing t'samen-voeghing   samen-vouginge samen-vouginghe
* over-een-komst       gevouglikheyt
heersching   verheyssinghe, drijvinghe    
Kók Ampzing Van Heule 1633 Leupenius
* t'zaamen-voeghing t'samen-voeginge samenvouginge, het redenen  
* over-een-komst     oovereenkoominge
heersching      

[pagina LIX]
[p. LIX]

2. De indeling naar betekenis van de bijwoorden en de voegwoorden heeft zelfs dezelfde volgorde van categorieën als bij Vossius; voor wat de tussen-werpsels betreft: twee categorieën hebben, vergeleken met Vossius, van plaats gewisseld.

3. Met name bij de behandeling van voorzetsel, voegwoord en tussen-werpsel geeft Kók een nagenoeg woordelijke vertaling van VG.

5.5. Syntaxis (terminologie zie p. LVIII)

In het gedeelte syntaxis wordt, zoals tot in de negentiende eeuw gebruikelijk bleef, de leer omtrent woordgroepen en congruentie aan de orde gesteld, waarbij de stof wordt behandeld in volgorde van de woordsoorten. Het heeft weinig zin om dit gedeelte uit het Ont-werp hier te bespreken: Kók volstond met het overnemen uit Vossius van een aantal voor het Latijn geldende regels, die ook voor het Nederlands opgingen; aan zelfstandige observatie van de moedertaal kwam hij verder niet toe, althans: hij geeft er geen blijk van.

5.6. Aanhangsel (terminologie zie p. LX)

In het An-hangsel (56-58) behandelt Kók de ‘By-tekens, die in 't schrijven ghe-bruikt worden’, de ‘tekens die op zichzelf geen klank aanduiden’, zoals Caron het woord byteyken in Van Heule 1625: 71 verklaart. Kók bespreekt hier de accenten, apostrof, koppelteken, trema en afkortingsteken, en de leestekens.

De accenten waren al aan de orde geweest op 7-8. In het An-hangsel merkt Kók nog slechts op dat in het Nederlands alleen accent aigu en accent circumflex worden gebruikt.

Het termenoverzicht zou kunnen suggereren dat van hetgeen Kók hierna beschrijft, in de voorafgaande spraakkunsten niets zou zijn te vinden. We vinden echter bij Lambrecht apostrof, koppelteken en trema, bij Van der Schuere apostrof, koppelteken en afkortingsteken - Kóks gebruik van deze beide laatste heeft veel overeenkomst met dat van Van der Schuere -, bij Van Heule 1625 en 1633 en De Hubert apostrof en koppelteken, bij De Heuiter apostrof en trema, bij Vossius (met wie weer de meeste overeenkomst is) apostrof, trema en koppelteken.

[pagina LX]
[p. LX]

Terminologie bij § 5.6

Kók Lambrecht De Heuiter Van der Schuere Van Heule 1633 Leupenius
* teken van uit-laatingGa naar voetnoot1     teeken der verkortinge, verkort-teeken verkort teyken  
* kóppel-tekenGa naar voetnoot2     teeken der koppelinge, aen-een-
brynginge
   
* schei-tekenGa naar voetnoot3          
* ver-deel-teken     verdeelings teeken    
* snê, * streep sneeikin, schrabbekin   snede, strepe   sneede
* lidt leddealGa naar voetnoot4   lid    
half-lidt          
* vol-zin     ommegangGa naar voetnoot5    
* stip slot, hende der reden   stipken, slot, besluyt van een reden, sluyt-teeken    
* vraagh-teken vrághe vraeh teken teeken der vraging    
* wonder-teken verwonde-
rijnghe
  verwonderings teeken    
* teken van * tusschen-
stelling
tuschen-
stellijnghe
  tusschen-
stelling
  tusschen-
stelling

[pagina LXI]
[p. LXI]

Ook de leestekens komen in de meeste grammatica's aan de orde. Onderstaand overzicht, waarin de cijfers tussen haakjes de volgorde van behandeling in de verschillende werken aangeven, laat dit zien. Opgemerkt moet daarbij worden dat het verschil in gebruik tussen komma en schuine streep afhankelijk was van het druklettertype van het voorafgaande woord: na een in gothisch gezet woord volgde de schuine streep, na een in romein gezet de komma.

Kók Lambrecht De Heuiter Van der Schuere Van Heule 1625
, / , / (1)Ga naar voetnoot1 , (2) , / (1) , / (4)
: : (2) : (3) : (2) : (3)
;        
. . (3) . (1) . (3)  
? ? (4) ? (4) ? (4) ? (1)
! ! (5)   ! (5) ! (2)
( ) ( ) (6) ( ) (5) ( ) (6) ( ) (5)
Kók Van Heule 1633 Leupenius Vossius
, / , / (4) / (1) , (1)
: : (3) : (3) : (2)
;     ; (4)
. . (5) . (4) . (3)
? ? (1) ? (5) ? (5)
! ! (2) ! (6) ! (6)
( ) ( ) (6) ( ) (2) ( ) (7)

Opmerkelijk is het dat Kók, overigens in het voetspoor van Vossius, de eerste is die in een interpunctieleer voor het Nederlands gewaagt van de kommapunt, het leesteken dat de Venetiaanse boekdrukker Aldus Manutius in zijn Orthographiae ratio (Venetie, 1566) als eerste propageerde en dat sedertdien ook in Nederlandse en in de Nederlanden gedrukte werken uit de zestiende en zeventiende eeuw werd gebruiktGa naar voetnoot89.

6. Wijze van uitgeven

Met betrekking tot de hierachter volgende uitgave van de tekst van Kóks Ont-werp waaaraan het exemplaar uit de Utechtse universiteitsbibliotheek, signatuur 132 H 11, ten grondslag ligt, zijn de volgende regels gevolgd:

1.het oorspronkelijke gothische letterype werd vervangen door romein, behalve op p. 6 waar het om de lettervormen gaat; hier is gebruik gemaakt van cliché's;
2.het oorspronkelijk gecursiveerde bleef cursief;
[pagina LXII]
[p. LXII]
3.het oorspronkelijke romeinse lettertype werd door cursief vervangen;
4.de schuine streep werd na het oorspronkelijke gothische lettertype vervangen door een komma;
5.het onderscheid tussen verdeelteken en koppelteken (vgl. Ont-werp 57) werd opgeheven;
6.zetfouten en andere onvolkomenheden werden verbeterd; zo werden de woorden enz. en of, die in paradigma's en voorbeelden soms in gothisch lettertype waren gezet, maar ook een groot aantal malen waren gecursiveerd, in alle voorkomende gevallen romein gezet;
7.het uitslaande blad, dat in het Ont-werp na Kóks voorwoord was geplaatst, is gereproduceerd;
8.in de marge is de paginering van de editie 1649 vermeld: indien binnen de regel geen paginanummer tussen haakjes voorkomt, valt het begin van de bladzijde uit de tekst van 1649 samen met het begin van de regel in deze nieuwe editie;
9.voor het overige bleef de tekst ongewijzigd.
voetnoot1
Brief van 28 januari 1974. De namen zijn hier telkens overgenomen in de door de heer Hart vermelde spelling.
voetnoot2
A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden. Dl. 9. Haarlem, 1860: 296-297 en K. ter Laan, Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid. 's-Gravenhage-Djakarta, 19522: 278.
voetnoot3
De naam Meijer wordt al door Lodewijks vader gevoerd: wanneer op 26 januari 1664 de begraafacte wordt opgemaakt van Lodewijks moeder, wordt zij aangeduid als ‘Marya Lodewijcks, wedu van Willem Jansz. Meyer van de Bier Caey’. Ik spel hier Meijer, aangezien ik deze schrijfwijze in handtekeningen gebezigd zag.
voetnoot4
Vgl. over Meijer. K.O. Meinsma, Spinoza en zijn kring. 's-Gravenhage, 1896; C.L. Thijssen-Schoute, Lodewijk Meyer en diens verhouding tot Descartes en Spinoza. Leiden, 1954 (ook in C.L. Thijssen-Schoute, Uit de republiek der letteren; elf studies op het gebied der ideeëngeschiedenis van de Gouden Eeuw. 's-Gravenhage, 1967: 173-194); dezelfde: Nederlands Cartesianisme, in Verhandelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. letterkunde, NR 60. Amsterdam, 1954: 394-404.
voetnoot5
Vgl. ook het slot van bijlage 9, waar Meijer m.b.t. Kók schrijft: ‘om onzes Broeders zal. ghe-d. voet-stappen warm te houden’.
voetnoot6
Vgl. in dit verband L. Meijers sonnet Op Alhardt L. Kóks Radt van Avondtuuren (vgl. hieronder § 2, no 13), strofe 2:
Zijn [Kóks] Jeughdt nóch leeren most, de kittel-keur'ghe snaaren
Van arm-veel met sijn keel, van Syter met zijn zingen
(Op dat hy smaakte jong ook jonger oeffeningen)
In maat-rijk' eendracht van betoov'rendt vleyen paaren.
Of Kók ook, gezien zijn achternaam, het koksvak heeft beoefend, heb ik niet kunnen achterhalen. Vgl. echter ter versterking van mijn vermoeden het hierna op p. XXV geciteerde gedichtje van Meijer, en Kóks spreuk Kookt smakelyk bij de Voor-reden van zijn vertaling Kort beghrijp (zie § 2, no 2).
voetnoot7
Handtvesten, oft privilegien, handelingen, costumen, ende willekeuren der stadt Amstelredam. Amsterdam, 1639: 215 in de willekeur van 1623 over de Latijnse scholen.

voetnoot8
Deze vertaling is van Kók: In Kort beghrijp (vgl. no 2) 6 spreekt hij van de ‘waarachtighe Bekentenis van de Dienaars tot Zurigh, by my onlanghs overghezet’, en ibid. 39 van de ‘Waare Bekentnis van de Dienaars tót Zurich onlanghs ver-taalt en uit-ghe-gheven’, waarin hij een verklaring t.a.v. enkele onjuistheden heeft opgenomen.
voetnoot9
Ik ontleend deze titel aan Zwingli-Bibliographie. Verzeichnis der gedruckten Schriften von und über Ulrich Zwingli. Zusammengestellt von Georg Finsler. Zürich, 1897: 72.
voetnoot10
Dit werk verscheen juist vóór of tegelijk met het volgende, gezien Kóks opmerking op p. 136: ‘Om-dat de Schrijver den Leezer in deze zaak tót zijn ghróót Onder-wijs ver-zendt en het zelve nóch nóóyt duytsch ghe-spróóken heeft, zó zullen wy het zelve den leezer ten besten hier by-voeghen’. Zie ook De ver-taaler an den zelfden in Institutio logica (bijlage 3). Dibon 124 wijst erop dat Kóks Sinopsis logica (vgl. no 7) dezelfde vertaling bevat als dit werk.
voetnoot11
Dibon 124 vermeldt herdrukken Cambridge, 1637, 1644, 1666; Leiden, 1645; Amsterdam, 1659, 1685. Vgl. over Burgersdijk NNBW 7 (1927), kol. 229-231; Dibon 90-126; C.L. Thijssen-Schoute, Nederlands Cartesianisme, in Verhandelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. letterkunde, NR 60. Amsterdam, 1954: 116 E.G. Ruestow, Physics at seventeenth and eighteenth-century Leiden: philosophy and the new science in the university. Den Haag, 1973, met name hst 2 (p. 16-33): Franco Burgersdijck: late scholasticisme at Leiden. Burgersdijks boek was in gebruik bij het onderwijs in de Latijnse scholen (vgl. Kuiper 139) en ook in Oxford (vgl. E.J. Ashworth, Language and logic in the post-medieval period. Dordrecht-Boston, 1974: 18).
voetnoot12
Dibon 124 vermeldt een herdruk Amsterdam, 1658.
voetnoot13
Dibon 123 noemt herdrukken Leiden, 1634, 1645; Cambridge, 1637, 1644, 1647, 1666, 1680; Londen, 1651; Amsterdam, 1653, 1660, 1685.
voetnoot14
Dibon 124 vermeldt een herdruk Amsterdam, 1657. In het An den Lezer schrijft Kók van zins te zijn een Redenrykkonst te vertalen; ik concludeer daaruit dat zijn vertaling van Elementa rhetorica (vgl. no 6) nog niet was verschenen.
voetnoot15
Dibon 123 vermeldt herdrukken Leiden, 1627, 1635, 1640, 1645, 1652; Amsterdam, 1649, 1657; Utrecht, 1652. Vgl. voor de Elzevieruitgaven van het werk van Burgersdijk Alphonse Willems, Les Elzevier. Histoire et annales typographiques. Bruxelles, 1880 (ré-éd. Nieuwkoop, 1962) en E. Rahir, Catalogue d'une collection unique de volumes imprimés par les Elzevier et divers typographes hollandais du xviie siècle. Parijs, 1887 (ré-éd. Nieuwkoop, 1965).
voetnoot16
Vgl. Dibon 124.
voetnoot17
Dibon 124 vermeldt herdrukken Leiden, 1637, 1642, 1650; Oxford, 1664.
voetnoot18
Rademaker 279 vermeldt een heruitgave Amsterdam, 1678.
voetnoot19
Rademaker vermeldt op p. 280, noot 601 dat de eerste druk van Vossius' boek, uit 1626, onvindbaar is. De hiergenoemde editie uit 1631 bevindt zich in de bibliotheek te Aberdeen. Vgl. ook de titelvermelding in A.W. Pollard en G.R. Redgrave, A short-title catalogue of books printed in England, Scotland, and Ireland and of English books printed in abroad 1475-1640 (herziene ed.). dl. 2. Londen, 1976: 430, waar ook een uitgave uit 1631 te Oxford wordt opgegeven. Vossius' boek was in gebruik bij het onderwijs op de Latijnse scholen (vgl. Kuiper 139).
voetnoot20
Herdruk van het hierboven onder no 2 genoemde werk, maar onder andere titel, reden waarom deze uitgave hier afzonderlijk wordt vermeld. Dibon 124 vermeldt een herdruk Amsterdam, 1658.
voetnoot21
De hier als 8 en 9 genoemde vertalingen van Kók zijn opgenomen in: Lyck- Redenen | en | Gedichten: | Begrypende de | Afkomst, 't Leven, voorneemste Daden en | 't Af-sterven van sijn Hoogheydt | Fredryck | Henryck, | In sijn leven Vorst van Oranjen, &c. | Voor-gestelt door de beroemtste en geleertste | Mannen en Dichters deser eeuw. | En versiert met de Afbeeldsels van Haere Hoogheden, Vorst | Fredrijck (hooghl. gedacht.) Vorstin Amelia en Vorst Wil-| lem; seer konstigh naer 't leven in koper gesneden. | t'Amsteldam, | By Nicolaes van Ravesteyn, | op S. Anthonis Marckt, 1648. Kóks vertalingen aldaar 1-80 en 140-210. Bij enkele andere vertalingen staat de naam van de vertaler niet vermeld, b.v. bij gedichten van Spanheim. De heer A.J. Hoogenboom te Ewijk zeg ik hier dank voor zijn gegevens betreffende de beide lijkredes die Kók vertaalde.
voetnoot22
Bij de hier onder 2-8, 11 en 14 genoemde werken is steeds sprake van ‘vertaalt door A.L. Kók’, bij 9 van ‘over-ghezet’. Naar ik meen verschafte Kók met deze Logica practica aan zijn tijdgenoten een boek waarin de hoofdzaken uit het hierboven onder 3 genoemde werk van toelichtingen werden voorzien. Een tweede druk verscheen in 1649. Een exemplaar van de eerste druk trof ik alleen aan in de KB Brussel. Kuiper 139 heeft wel waardering voor Kóks boekje. Van de Opera omnia (Leiden, 1647) van de theoloog Antonius Walcus (1573-1639) raadpleegde ik het exemplaar van de universiteits-bibliotheek van Marburg/Lahn; een (fragment van een) verhandeling waarop Kóks vertaling zou kunnen berusten, trof ik niet aan.
voetnoot23
Vgl. Dibon 125. Deze vertaling verscheen na Logica practica, waar Kók op p. 60 immers schrijft dat hij ‘zo ons Ghódt ghe-zont spaart, na-zenden [zal] de Over-natuur-weet en Zeedighe Wijs-gheert, en, op-dat hen niets ghe-breeke, de Letter-konst en Reden-rijk-konst. Al met der tijdt’. Ongetwijfeld zou de Zeedighe wijs-gheert de vertaling hebben moeten worden van Burghersdijks Idea Philosophiae moralis. Leiden, 1623, 1629, 1635, 1640, 1644 die werd uitgegeven te zamen met Philosophiae naturalis (vgl. Dibon 123). De Reden-rijk-konst zou de vertaling hebben kunnen worden van Vossius' Rhetorices contractae sive partitionum oratoriarum libri v, Leiden, 1621 etc. (vgl. Rademaker 278). Van beide vertalingen heb ik geen spoor kunnen vinden. Kwamen ze misschien nooit tot stand?
voetnoot24
Dibon 124 vermeldt herdrukken Leiden, 1642, 1647, 1651, 1654; Londen, 1653, 1673; Den Haag, 1657; Oxford, 1675. De editie Den Haag, 1657 werd heruitgegeven Hildesheim, 1968 (vgl. Bibliographia anastatica 5 (1968): 34).
voetnoot25
Van dit boekje zijn me exemplaren bekend uit (een convoluut van) de universiteitsbibliotheken te Leiden, Amsterdam en Utrecht; verder van de stadsbibliotheek te Rotterdam, KB Brussel en Library of Congress. Constantijn Huygens heeft er waarschijnlijk een exemplaar van bezeten: vgl. Catalogus der bibliotheek van Constantyn Huygens, verkocht op de groote zaal van het Hof te 's-Gravenhage 1688. Opnieuw uitgegeven naar het eenig overgebleven exemplaar. 's-Gravenhage, 1903: 52 (no 594). Ik wijs er hier op dat Huygens over andere taalkundige studies van het Nederlands beschikte: ik noem De Hubert (Cat. 10), Montanus (Cat. 37), Dafforne (Cat. 50).
voetnoot26
Het stuk werd posthuum door Lodewijk Meijer uitgegeven en dateert uit ± 1641 blijkens Lodewijk Meijers woorden in de opdracht van het stuk in 1653: ‘Ontfang in uwe ghoedt-ghunstighe armen deeze Ouderlooze weeze, die, by na twaalf jaaren oudt zijnde, nu eerst haar gheboorte-plaats, en de haert, waar by zy ghebaakert is, verlaatende, na haar Vaders doodt voor den dagh komt’. Ook volgens deze opdracht was het Kóks eerste werk: ‘... wanneer hy [Kók], met haar te teelen, de ghronden heide tót zo moeylijk een timmeraadje, als hy daar op namaals zo heerlijk en prachtigh ter tinne opghehaalt heeft: waar in hy niet slechtelijk uit Atheen en Romen tót in Nederlandt: maar zelfs uit Atheensch en Roomsch tót Neederlandtsch ... de ghoude Konsten en Weetenschappen overscheepte’ (vgl. bijlage 8). Het werd in de Amsterdamse schouwburg opgevoerd op 24 april, 2 en 6 mei, 6 juni 1652, op 6 en 13 november 1653, en 15 maart 1655.
voetnoot27
Eveneens door Meijer uitgegeven, en zelfs door hem voltooid (vgl. bijlage 9). De vraag die mw. Thijssen-Schoute in Nederlands Cartesianisme (hierboven p. XIV, noot 4): 371 stelde: vertaalde Meijer de Christianae Theologiae van Wendelinus?, wordt in bijlage 9 beantwoord.
voetnoot28
De Algemeine Deutsche Biographie 44 (1896): 715 vermeldt herdrukken Amsterdam, 1653 en 1657; Leiden, 1656.
voetnoot29
Vgl. p. XXV, noot 38.

voetnoot30
Vgl. L. van den Branden, Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de 16de eeuw. Gent, 1956 (Arnhem, 19682), vooral hst. 1; ook C.G.N. de Vooys, Geschiedenis van de Nederlandse taal. Groningen, 19706, hst. 3.
voetnoot31
Vgl. Van Heule 1625: xxiii.
voetnoot32
Vgl. ook de vele puristische woorden-boeken die in de zestiende (en zeventiende) eeuw verschenen.
voetnoot33
Vgl. Twe-spraack A3v: ‘(alzó wy zó veel doenlyck is, alle bastaardwóórden ghemyt hebben)’; en Heyns A2v is erop uit ‘de Const-woorden wat duydelijcker te verduytschen’. Van Heule 1625: A2v: ‘Overmits wy mede getracht hebben alle Konstwoorden (die tot dezer zake behooren) in het Nederduyts te vertalen’.
voetnoot34
Vgl. het Revierein in de Twe-spraack A4, waar o.a. dit bon jours wordt gehekeld als voorbeeld van taalverbastering.
voetnoot35
Dat waarachtig voedsel in zijn vrije ziel ontvangt.
voetnoot36
Nederlandtsche | Woorden-Schat, | Waar in meest alle de | Basterdt-Woorden, | Uyt | P.C. Hóófdt, H. de Ghróót, C. Huyghens, | I. v. Vondel, en andere voortreffelijke | Taalkundighe: | En | Konst-Woorden | Uyt | A.L. Kók, S. Stevin, de Kamer in Liefd' | bloeiende, en andere Duitsche Wijsghieren, | Verghadert, | Naauwkeurighlijk en met Kraft vertaalt worden. | De tweeden Druk, verbetert en veel vermeerdert. | t'Amsterdam | By Thomas Fonteyn, by de Deventer Hout-| markt, inde ghekroonde Drukkery, 1654. Vgl. A. de Jager, Over Meijers Woordenschat, in Algemeene Konst- en Letterbode 70 (1858): 213-214, en dezelfde, Meijers Woordenschat, in Taal- en Letteroefeningen (Leiden, 1875): 39-76.
voetnoot37
Nederlandtsche | Woorden-Schat, | Dat is, | Verduytschinge van Uytheem-|sche woorden, die somtijdts on-|der het Nederlandtsch gevon- | den worden. | Wt verscheyde Schrijvers vergadert. | Te Haerlem, | Ghedruckt, by Thomas Fonteyn, Boeck-druc-|ker ende Boeck-verkooper aen de Marckt, in | de gekroonde Druckery, 1650.
voetnoot38
Het gedicht komt ook voor op fol. 33v in de Verzameling van Minnedichten, lof-, eer-, lijk- en grafdichten deels gedrukt, deels eigenhandig geschreven (UB Leiden, Handschriften Ltk. 1043) met enkele varianten. Bovengenoemde tekst ook in Hollantsche Parnas, of verscheide Gedichten, verzameld door T. van Domselaar (Amsterdam, 1660) en in De Jager 1875 (vgl. noot 36): 46.
voetnoot39
Vgl. hierover C.L. Thijssen-Schoute, Nederlands Cartesianisme, etc. (vgl. noot 4, p. XIV): 367-368. Van een onbekende vertaler verscheen Keckermanns Dialectica, dat is reden-kavelinge ofte bewijs-const. Amsterdam, 1614 (Wormerveer, 1649); Dirck Hendricxz. Houtman liet Ramus' Meetkonst in XXVII boecken vervat verschijnen (Amsterdam, 1622), en Kort begrijp der reden-konst ‘nieuwelijcx door een liefhebber vertaelt’ (Amsterdam, 1649) is de vertaling uit het Frans van een werk van P. Molinaeus.
voetnoot40
Vgl. in dit verband ook het slot van de voorrede uit de Twe-spraack, waar Coornhert de hoop uitspreekt dat dank zij een Nederlands trivium jongens van acht jaar op een even hoog niveau zullen staan als ‘nu jonghers van veerthien jaren (na de langduringhe pynbancken der wetten van de Latynse tale)’.
voetnoot41
Index Batavicus, | of | Naamrol | van de | Batavise en Hollandse | Schrijvers. | Van Julius Cesar af, tot dese tijden toe. | Met kopere Afbeeldsels. | Door | Adriaan Pars. | Tot Leiden, | Bij Abraham de Swart. | 1701: 354-356.
voetnoot42
De Nieuwe Nederduitse | Spel-, Lees- | en Schryf-kunst, | Op de kortste en gemakkelykste | wyze voorgestelt. | Als mede hoe men een Penne wel zal | Snyden, Houden en Voeren. | En boven dien word hier nog aange- | wezen, het regte gebruik van de Tekens der | onderscheidingen, dewelke in 't Lezen | en Schryven noodzakelyk moeten | waargenomen worden. | Beknoptelyk samen-gesteld door | B. Hakvoord, | Dezen laatsten Druk nader overzien, vermeer- | dert en verbetert. | Te Deventer, | By Abraham van Wezel, Boekver- | koper in de korte Bisschop-straat, 1746.
voetnoot43
S. Axters o.p., Scholastiek lexicon. Latijn-Nederlandsch. Antwerpen, 1937: 109*-115*.

voetnoot44
Kort Begrip, | Leerende recht Duidts spreken. | Oóck | Waarheit van Valsheit te scheyden. | Bestaande in 4. Deelen, | l. Twééspraack vande Nederduytsche letterkunst. | 2. Ruygh-bewerp, vande Redenkaveling. | 3. Kort Begrip des Redenkavelings, in slechten Rym. | 4. Rederijck-kunst, in rijm op 't kortst vervat. | Alles uytghegheven by de Kamer | In liefd bloeyende, | t' Amstelredam. | Tot Wormer-veer, | By Willem Symonsz. Bóógaart, Boeckverkoo- | per inde Beslagen Bybel. 1649.
voetnoot45
A. IJpeij, Beknopte geschiedenis der Nederlandsche tale. Utrecht, 1812: 533; vgl. voor Zeydelaar als mogelijke bron van deze fout § 4.2.
voetnoot46
Vgl. bijlage 1.
voetnoot47
Vgl. bijlage 3a.
voetnoot48
Vgl. bijlage 4.
voetnoot49
Ik wijs er hier op dat ook Lodewijk Meijer zich met spraakkunstige arbeid heeft beziggehouden. Mevr. M.A. Schenkeveld-Van der Dussen citeert in haar uitgave van A. Pels' Q. Horatius Flaccus Dichtkunst op onze tijden en zeden gepast (Assen, 1973): 8 uit het slot van Zedig en dichtlievend onderzoek op Aran en Titus, of wraak en weerwraak, Treurspel. Berymt door Jan Vos (Amsterdam, 1718): ‘het was op den 29ste December 1671, dat ... op zich nam ... Dr. Meyer zyn Grammatica Generalis in 't net te brengen’. Hetzelfde vermeldt ook een andere bron: het uittreksel dat Huydecoper maakte uit de inmiddels verloren gegane notulen van Nil Votentibus Arduum. M.J. van der Wal, De taaltheorie van Johannes Kinker (Leiden 1977): 85, noot 139 haalt hieruit een aantekening van 29 december 1671 aan: ‘Is verder vastgesteld (...) Meyer zijn grammatica generalis of iets anders vaardig hebben (...) tegen Mey op boete van een Dukaton’. Het is Van der Wal niet bekend of Meijer ook inderdaad iets heeft geschreven op het gebied van de grammaire raisonnée. David van Hoogstraten schrijft in zijn Berecht bij J. Oudaans Aanmerkingen over Q. Horatius Flaccus dichtkunst, op onze tyden en zeden gepast, door A. Pels (Amsterdam, 1713), dat hij dit werk o.a. heeft willen laten verschijnen om ‘Het Kunstgenootschap, door de zinspreuk, en de prent Van Nil Arduum Volentibus bekent, hier door op te wekken tot voorstandt der regelen en lessen, by alle de leden des zelfs onderhouden, en ons voor een gedeelte voorgeschreven in Horatius Flaccus Dichtkunst op onze tyden en zeden gepast, ook in de Voorrede voor dat werk gestelt: ja, ware het mogelyk, de verborgene Spraekkunst, waar van in de zelve Voorrede gesproken wort, te doen voor den dagh komen, om dus de gedagten van anderen met die der Kunstgenooten te overwegen, en na behoorlyk onderzoek uit alles het beste te behouden, zonder zich te binden aen de aenzienlyke namen der groote mannen Hooft en Vondel, die in dezelve Dichtkunst van misslagen beschuldigt worden’. In de eerste druk van zijn Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (Amsterdam, 1700): **4r schreef Van Hoogstraten nog niets over het bestaan van een spraakkunst van Nil Volentibus Arduum, maar in de tweede druk van dit werk (Amsterdam, 1710, Rotterdam, 1711): ***2v-3r lezen we: ‘Tot het vermeerderen van alle de hulpmiddelen, die wy nu in handen hebben, zal veel toebrengen de Spraekkunst der Kunstgenoten, door de zinspreuk van Nil Volentibus Arduum bekent, waer van de heer Andries Pels gewagh maekt voor de digtkunst van Horatius Flakkus. Wat my aengael, ik verlang zoo wel als andere beminnaers onzer moederspracke, naer dit werk, dat de Kunstgenoten, die nogh in wezen zyn, langh belooft hebben, opdat ik eens bescheidentlyk begrepe, waerom men de naemvallen en hunne litwoorden ontrent de geslachten zoo onverschilligh stelt, als of'er niets aen verbeurt ware’. De inhoud van de bedoelde spraakkunst was Van Hoogstraten toen dus nog niet bekend. Ik herinner hier verder aan de Voorrede aan den lezer uit de Verhandelingen van der letteren affinitas of verwantschap van Nil Volentibus Arduum (Amsterdam, 1728): ‘Deeze drie Verhandelingen ... zyn over de vyftig jaaren geleden opgestelt door de Heeren Mr. Willem Blaauw, Mr. Andries Pels, Dr. Lodewyk Meyer, en andere vermaarde Leden van het Kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum, om onder andere te dienen tot versieringe van het fraay gebouw der Nederduitsche Spraakkunst, die op aanrading der Ed. Groot Achtbaare Heeren Burgermeesteren Coenraat van Beuningen en Joannes Hudde by dat Kunstgenootschap ondernomen en gemaakt wierdt om in de Openbaare Schoolen der Stadt Amsterdam gebruikt te worden: in welke Spraakkunst zy drie hooftstukken uitmaaken van het Eerste Boek’. De drie in 1728 uitgegeven stukken dateren dus van voor 1678, wat zeer wel kan stroken met de aanhalingen door Schenkeveld en Van der Wal. Het is overigens opmerkelijk dat Meijer de naam van zijn zo geprezen halfbroer niet in enige verhandeling doet voorkomen. Oorzaak hiervan kan het feit zijn geweest dat Kók zich niet erg met de onderwerpen die Nil aansneed, had beziggehouden.

voetnoot50
In Ntg 14 (1920): 44-50 en 142-147, en Ntg 15 (1921): 93-100. Ook in C.G.N. de Vooys, Verzamelde taalkundige opstellen. I. Groningen-Den Haag, 1924: 332-353; de passage betreffende Kók aldaar 336-338. Zeer beknopt ook De Vooys, Geschiedenis van de Nederlandse taal. Groningen-Antwerpen, 19525: 114.
voetnoot51
Ik ga in dit overzicht voorbij aan terloopse opmerkingen over het Ont-werp als van Eijkman, Hellinga en Caron. Hetgeen ik in mijn bijdrage Grammaticale geschriften uit de zeventiende eeuw in Geschiedenis van de Nederlandse taalkunde (ed. D.M. Bakker en G.R.W. Dibbels; 's-Hertogenbosch, 1977): 39-63 over Kók schreef, is gebaseerd op deze inleiding op en uitgave van het Ont-werp, die toen al grotendeels waren voltooid.
voetnoot52
Kók bouwde zijn boek nog meer op Latijnse grondslag dan Van Heule, die door Hermkens (o.c: 20) als duidelijkste voorbeeld van beïnvloeding door de Latijnse spraakkunst wordt genoemd.
voetnoot53
Vgl. F.A. Yates, The art of memory. Harmondsworth, 1966 (19782): 228-238.

voetnoot54
Ik noteerde verwijzingen in de Voorrede, en verder p. 2, 3, 18, 56, 66, 76, 84, 96, 100, 104, 142, 143 (2x), 147, 148, 149, 155, 161, 162, 174 (4x), 179. Bedoeld wordt Barth. Keckermann, Dialectica, dat is reden-kavelinge ofte bewijs-const.... Nu in de Nederlandsche spraecke vertaelt. Amsterdam, 1614 (Wormerveer, 16492). De vertaler is onbekend.
voetnoot55
Zonder boekaanduiding wordt Stevin genoemd op p. 59, 127, 149, 172 (3x). Naar zijn Dialectike ofte bewysconst (o.a. Rotterdam, 1621), wordt verwezen op p. 18, 77, 136.
voetnoot56
Zonder boekaanduiding in de Voorrede en p. 23, 31, 37, 39, 42, 47, 72, 96, 100, 104 (2x), 119, 122, 127, 142, 143 (2x), 147, 148, 149, 155, 162, 169, 172 (4x), 179.
Naar de Letterkonst wordt verwezen op p. 7, 93, 172, naar het Ruygh bewerp op p. 9, naar de Dialectica op p. 29.
voetnoot57
Op p. 7, 91, 93, 94 (2x), 106, 172 (2x).
voetnoot58
Zie Kuiper 96-107.
voetnoot59
Vgl. het voorwoord: ‘visurus sit facile, quantum mihi exhauriendum fuerit laboris in hoc, penè dixerim Augiae stabulo, repurgando’.
voetnoot60
Vgl. Rademaker 176-181.
voetnoot61
Doordat Vossius op Lithocomus teruggaat, vertoont Kóks Ont-werp uiteraard ook overeenkomsten met Lithocomus' boek. De overeenkomst met Vossius' boek in formuleringen en definities en in voorbeelden is evenwel nagenoeg letterlijk, wat t.o.v. Lithocomus aanzienlijk minder het geval is.
voetnoot62
Vgl. Rademaker 244-247. Summier ook P.A. Verburg, Taal en functionaliteit. Wageningen, 1951: 423-426 en, uitvoeriger, G.A. Padley, Grammatical theory in Western Europe 1500-1700. Cambridge, etc., z.j. [1976]: 112-130.

voetnoot63
Vgl. voor het Duits: R. Vortisch, Grammalikalische Termini im Frühneuhochdeulschen 1500-1663. Basel, 1910 en E. Leser, Geschichte der grammatischen Terminolagie im 17. Jahrhundert. Lahr, 1912.

voetnoot64
De Twe-spraack en Van Heule 1625 en 1633 voldeden dus niet aan de eisen die Kók aan een volmaakte grammatica stelde. Het eigen boekje oordeelt hij ‘iet vol-maakter’ (p. 3-4).

voetnoot1
Van Heule blijkt ook letterkonst te kennen, maar hij gebruikt die term niet om haar te enge betekenis.
voetnoot3
Twe-spraack 61 vertaalt figuren overigens met ghestalten. Zo ook in Ruygh-bewerp vande redenkaveling (1585): 37.
voetnoot4
Dafforne 28 vermeldt nog de Nederlandse termen zelfklinker (David Mostart), stemmers (Pieter de Berd), luydende, sprekende, voys-ghevende letteren (Joas Lambrecht), gheluyd-ghevende letter (Iasper Fransois).
voetnoot5
Twe-spraack 13 vermeldt nog luyers en klainkers; de laatste term werd mogelijkerwijs ontleend aan De Heuiters Nederduitse orthographie.
voetnoot2
Van Heule 1633: 2 vermeldt ook het schrijven nasst spellinge. Deze term kamt echter verder niet voor.
voetnoot65
Vgl. Van Heule, 1625, Inleiding XXVII.
voetnoot66
Van Heule 1625: 1: ‘Aengaende het eerste deel welk is de spellinge, daer af en hebben wy niet voorgenomen veel verscheydenheden aen te roeren ... aengaende de spellinge onzer woorden, die is van verscheyde Geleerden grondig beschreven, ende ook is het daeglicx gebruyk in veele deelen onberispelic’.
voetnoot67
Vgl. voor het gebruik van beide soorten r en s Van der Schuere 34-35.
voetnoot68
Twe-spraack 47 wijst erop dat ronde r voor het Nederlands eigenlijk overbodig is. Dafforne 8 (verwijzend naar de Twe-spraack) en Van Gherwen 45-46 komen dan ook tot 27 letters.
voetnoot69
Vgl. Caron: 10 en De Heuiter 31: ‘Alle letteren van wat Tale die mogen zijn, voor d'eerste inzien toukomen drij zaken: Gedaente, Name ende Kraht’. Zie ook F.P. Dinneen, An introduction to general linguistics. New York, etc., 1967: 88.
voetnoot2
Ampzing 21 vermeldt voor c nog de benaming chi bij Mostart.
voetnoot3
Deze naam op p. 32. Op 42 en 54 heeft De Heuiter voorkeur voor ke.
voetnoot4
Ook blijken voor te komen de benamingen zje, dje, je. Vgl. G.R.W. Dibbets, Nederduitse orthographie van Pontus de Heuiter (1581); een inleiding. Assen, 1968: 159.
voetnoot5
De Heuiter 49 keurt haetse nadrukkelijk af.
voetnoot6
Vgl. VAR 41: ‘De nomine literae Q, non usquequaque recta est vulgaris appellatio. Nam cum Q scribamus, quoties eam V sequitur, cum altera vocali in eapse syllabâ; C verò utamur, si una tantum vocalis consequatur; cur non Qu, hoc est Quu erit germanicum literae nomen?’
voetnoot7
[kw]. De Heuiter 53 verwerpt de Franse benaming ku.
voetnoot9
‘dobbel uwen’.
voetnoot10
Sexagius spreekt van dubbele w: duplex w.
voetnoot11
De Heuiter 58 verwerpt Sexagius' benaming.
voetnoot12
Twe-spraack 46 is eveneens tegen de benaming dubbel vv.
voetnoot13
De grammatici bij wie hier geen benaming staat gegeven, vermelden y allen als dubbele i.
voetnoot14
zeet in Twe-spraack 52 mogen we ongetwijfeld beschouwen als de uiteindelijk gekozen benaming; zedde is een overblijfsel van de spellingenquête uit 1583 van de Amsterdamse kamer. Vgl. G.R.W. Dibbets, Spellingenquête uit 1583 ten nutte van de Twe-spraack, in LB 64 (1975): 43-48.
voetnoot1
Dafforne 10 vermeldt dat De Bert esse, haetse, elle, emme, enne, quwe, erre, esse etc. afwees.
voetnoot8
De druk geeft hier ya, maar ongetwijfeld is hier sprake van een zetfout.
voetnoot70
Opgemerkt moet worden dat y hier nergens voorkomt. Ook voor andere grammatici blijkt dit een moeilijke letter te zijn geweest.
voetnoot71
Vgl. Van der Schuere 11; in Van der Schuere 12 verschijnt overigens r onder muten en liquiden.

voetnoot1
WNT 8, kol. 1670 vermeldt als oudste vindplaats voor dit woord Vondels Tooneelschilt uit 1661 (vgl. WB 9: 390, r. 244).
voetnoot2
In het Naaberecht ook de term lettergreep.
voetnoot72
Vgl. ook Carons inleiding in Van Heule 1625: XXXVI e.v.
voetnoot73
Vgl. ook § 5.4, met name de eerste voetnoot daarbij. Voor de opvatting rond species en figura o.a. in de zestiende eeuw kan men raadplegen O. Funke, Die Frühzeit der englischen Grammatik. Bern, 1941 (o.a. p. 53).

voetnoot2
In Ruygh-bewerp (1585): 20 wordt species weergegeven met Ghemeen-ghedaente, ‘basisbegrip’, evenals in Kort begrip des redenkavelings (1585). In Sinopsis logica 49 wijst Kók deze vertaling af: ‘In 't latijn Species, wordt by de Kamer in Liefd Bloeyende vertaalt Ghe-meen ghe-daante, wy noemen 't slechts Ghe-daante, mits wy om kórtheidt, al wat óver-tolligh schijnt (als dit) na-laaten’.
voetnoot3
Twe-spraack 91-92 spreekt van an een voeghen, verknócht worden, van tzamen-gelascht worden, t'samenzetten.
voetnoot1
Op p. 2 ook: ‘Het veranderen of buygen der woorden’, een omschrijving die hij verder niet bezigt.
voetnoot74
In het kort wordt hier aandacht aan besteed in J.W. de Vries, Lexicale morsologie van het werkwoord in modern Nederlands. Leiden, 1975: 25-26: “Bij de behandeling van species worden alleen voorbeelden gegeven van deviaties, evenals Van Heule doet. Toch komen bij Kok de termen ‘af-spruiting’ en ‘zaamen-zetting’ voor het eerst in één verband voor: beide vallen onder ‘vrij-willighe Buighing’, d.w.z. woordvorming, en niet onder ‘Natuurlijke Buighing’, d.w.z. flexie”. In Kort be-ghrijp 25 schrijft Kók: ‘in't latijn figura, be-tekent de uiterlijke ghe-stalte des lichaams, die met óóghen ghe-zien en met handen ghe-tast kan worden’; en ibid. 47: ‘... het wóórdt Ghe-daante drukt de be-tekening van 't latijnsche Species, ghe-noegh-saam uit: want Species be-tekent de uiterlijke Vórm der dinghen, die met óóghen ghe-zien kan worden, en even dat zelve noemen wy Ghe-daante’. Het is duidelijk dat Kók in het Ont-werp bij species en figura afleiding, resp. samenstelling aan de orde stelt (vgl. ook Ont-werp 17-18, 20 en 46), daarbij zich baserend op VAR en VG. Misschien dat hij daarbij, gezien zijn kennis van de wijsbegeerte, zich nog bewust was van het verschil tussen beide accidentia dat we in de klassieke, middeleeuwse en zestiende-eeuwse Latijnse grammatica aantreffen. In zijn species primitiva representeert het woord zijn grondbetekenis. Van deze species primitiva kan een woord worden gevormd met een species derivativa; er is dan een semantische relatie tussen de species primitiva, die het wezen van het aangeduide uitdrukt, en de species derivativa, waarin een van de grondbetekenis afgeleide betekenis tot uitdrukking wordt gebracht. Speelt bij species de betekenis de belang-rijkste rol, bij figura wordt het meest gezien naar de woordvorm: een woord met figura composita kan worden geanaly-seerd tot twee of meer elementen die onafhankelijk van elkaar als figura simplex kunnen voorkomen, dus als zelf-standige woordvorm een zelfstandige betekenis dragen die in het compositum niet aanwezig behoeft te zijn. Zie ook Ontwerp 9 en aant. aldaar. Vgl. G.L. Bursill-Hall, Speculative grammars of the Middle Ages. Den Haag, 1971: vooral 150-160. Ook in Ont-werp 5 wordt bij de letters onder figura gezien naar de vorm.
voetnoot75
Kók laat zijn inzicht in de structuur van het Nederlandse woord uitkomen in het Ont-werp en in bijna al zijn vertalingen door de verschillende elementen van de woorden die volgens zijn opvatting samenstellingen zijn, door een koppelteken van elkaar te scheiden.

voetnoot76
Vgl. b.v. Jellinek II: 79-84 en Michael 53-56 en 283.

voetnoot1
In zijn vertalingen bezigt Kók de term naam wel; vgl. Kort be-ghrijp 91.
voetnoot2
Blijkens de voorbeelden bedoelt Van Heule hetzelfde als Kók.
voetnoot77
In het vervolg op het geciteerde wijst Kók op het verschil tussen grammatica en logica: ‘maar mits in de Reden-konst óók die deelen der reden, die de letter-wyzen Voor-namen en Deel-nemighen (zie Christiaan van Huelen) noemen, zó kan die uit-beelding hier niet vol-maakt zijn’. Hetzelfde in Sinopsis logica 90. In Institutio logica 158-161 wordl nog uitvoeriger over het begrip naam in de logica gesproken.
voetnoot78
Vgl. Van Heule 1625: 9, 11, 14 en 1633: 19, 24, 34. Ook Twe-spraack 71 is wat aarzelend geformuleerd wanneer daar stechts drie genera worden besproken: ‘De drie voornaamste gheslachten zyn ...’ wal suggereert dat er nog andere zouden zijn. Evenzo Ampzing 5: ‘De Geslachten dan sijn voornamelijk drie...’. De door Vossius en Kók gemaakte vijfdeling vinden we al bij Donatus, die, evenals Priscianus, mannelijk en vrouwelijk als voornaamste geslachten onderscheidde. Vgl. Priscianus v. 1: ‘genera igitur nominum principalia sunt duo, quae sola novit ratio naturae, masculinum et femininum. Genera enim dicuntur a generando proprie quae generare possunt, quae sunt masculinum et femininum’.
voetnoot79
Vgl. G.A. Padley: Grammatical theory in Western Europe. Cambridge, z.j. [1976]; 125.
voetnoot80
Van Heule 1625: 21-23 onderscheidt er nog zes, evenals de andere grammatici vóór Van Heule 1633.
voetnoot81
Vgl. hier Van Calcar 20-21, waar overigens de betrekking tussen Kók en Vossius niet werd opgemerkt; vgl. b.v. ook aldaar 413, noot 71. Overigens hebben alle door Van Calcar genoemde klassieke grammatici wel degelijk invloed gehad op Kók. Alleen niet rechtstreeks, maar via Vossius, die met name in de Aristarchus naar deze klassieke voorgangers verwijst.
voetnoot82
Van Calcar 411, noot 45 gaat eraan voorbij dat ook Van Heule 1633: 24 de term motio gebruikt. Hij wijst erop dat Moonen mutatio bezigt. Overigens vinden we Kóks term nog, zij het tussen aanhalingstekens, in C.G.N. de Vooys, Nederlandse spraakkunst. Groningen. 19636: 210. Ik wijs er hier op dat in het anoniem verschenen werk Lingua Teutonica Exexlex (Hulst, 1666): 11 deze zaken onder derivatio worden behandeld: ‘A substantivo masculini generis derivatur substantivum feminini generis cum unâ plerumque ex his duabus terminationibus, inne, vel ersse: weerdt, hospes; weerdinne, hospita: meester, magister; meestersse magistra’, een heel wat ‘moderner’ benadering!
voetnoot83
In Van Heule 1633 de term voor bijvoeglijke naamwoorden.
voetnoot84
Vgl. in dit verband ook Van Calcar 38-39.
voetnoot85
Vgl. voor een schematisch overzicht van de kenmerken van het nomen Van Calcar 31-32. Voor een schematisch overzicht van de theorie over de trappen van vergelijking Van Calcar 46-47.

voetnoot86
Vgl. H.W. van Tricht, De dativus hum bij Hooft, in Ts 68 (1951): 313-316. Vgl. Zwaan 366 met een door Van Tricht bestreden aantekening. Van Heule 1633: 73 vermeldt naast hem ook him, een vorm die hem uit het Schat-boeck van Hommius bekend kan zijn geweest (vgl. Van Heule 1633: 167) en die in zestiende-eeuws Nederlands nog wel werd aangetroffen.

voetnoot1
Ook: maniere van vercondighen oft laten weten.
voetnoot2
Ook: de maniere van gebieden, maniere van raden of bidden.
voetnoot3
Ook: de maniere van t'samen te voeghen.
voetnoot4
Vgl. Heyns C viv: ‘D'eerste maniere wordt genoemt l'Indicatief, ... De vijfde Maniere noemtmen l'Infinitif, d'Onbedeylingh, oft La mode Infinitive, De maniere van Onbedeyling’.
voetnoot87
A.A. Weijnen, Zeventiende-eeuwse taal, Zutphen, 19654: 80 vermeldt dat in de voltooide tijd naast het voltooid deelwoord gehad in het aktief, geweest in het passief soms werden toegevoegd. Naar ik meen zullen we het voltooid deelwoord ghe-mint in dergelijke werkwoordsgroepen oorspronkelijk moeten beschouwen als een vrije predicatieve toevoeging. waarbij een voorbeeld als dat uit F.A. Stoett, Middelnederlandsche spraakkunst. Den Haag, 19233: 252 aansluit: ‘Het praes. ic hebbe hem gevangen (= ik houd hem gevangen) had tot perfectum: ic hebbe hem gevangen gehad, waarbij de oorspr. bet. van hebben en gehad niet meer werd gevoeld, waardoor de beteekenis van de latere constructie gelijk werd aan die der kortere’. Zie ook Hooft in Waerneming 53. Vgl. in dit verband ook negentiende-eeuwse grammatici als Brill en Terwey die m.b.t. ik zoude gemind gehad hebben spreken van een ‘voorwaardelijke volmaakte verleden tijd’. Vormen als ik zal gemind gehad hebben komen we bij hen echter niet als ‘voorwaardelijke volmaakte tegenwoordige tijd’ tegen.

voetnoot88
Christoffel Plantin wist in zijn Thesaurus Theutonicae linguae (Antwerpen, 1573) al beter: op. p. 0 3v schrijft hij onder het lemma ghe over de voltooide deelwoorden: ‘Ende zyn al passiva preterita’. We zullen moeten aannemen dat Kók naast b.v. een indikatief aktief en passief ik hebbe ghe-mint - ik ben ghe-mint ook ghe-mint hebbende en ghe-mint zijnde als (omschreven) deelwoorden naast elkaar zag, waarbij in het aktief het hulpwerkwoord achterwege bleef. Vgl. Lingua Teutonica Exexlex (Hulst, 1666): 34: bemindt hebbende - hebbende bemindt ghe-weest (aktief-passief). Kóks interpretatie van een woord als ghe-leert als ‘geleerd hebbende’ is overigens verklaarbaar vanuit de dubbele betekenis van leren. Vgl. verder F.A. Stoett, Middelnederlandsche spraakkunst. Den Haag, 19233: § 261. Vgl. ook A. Weijnen, Zeventiende-eeuwse taal. Zutphen, 19654: 89: ‘Het voltooid deelwoord van een transitief werkwoord heeft soms actieve betekenis’. Mogelijk speelde VAR 343 Kók parten, waar we circumspectus, consideratus weergegeven zien met ‘qui considerat’, ‘qui circumspicit’. Van Heule 1633: 91-92 onderscheidt participia preteriti die met ge beginnen (aktief) van die welke met be of ver beginnen (passief). Hij steunt daarbij echter op het Grieks, en niet op het Nederlands.

voetnoot1
De Hubert: mededeelend woord.
voetnoot3
Dezelfde term bij Van der Schuere 62.
voetnoot2
Van Heule 1633 en Leupenius behandelen de onveranderlijke woorden als één categorie.

voetnoot1
Lambrecht E1r bespreekt wel het verschijnsel apostrophus (‘es te zegghen tzámenhortijnghe van vocálen’), maar geeft geen benaming in het Nederlands van het teken. Van der Schuere 66 schrijft ‘Apostrophus heeten wy af-keering ofte af-weiring’, maar ook hier gaat het om het verschijnsel. De Hubert 4 spreekt van het ‘teeken van uijtwiszinge’, Ampzing 38 van het ‘teyken der uytbijtinge’. Leupenius wijst het gebruik van dit teken af.
voetnoot2
Lambrecht E1r bespreekt wel het verschijnsel hyphen (‘es te zegghen onder-eanijnghe van woorden, die men zoude móghen verschean schriven’, maar geeft geen Nederlandse benaming van het teken. Van Heule 1625: 72 en 1633: 137 vermelden het teken, maar geven geen benaming. Leupenius 23 verwerpt het gebruik ervan.
voetnoot3
Lambrecht D8v: ‘Dieresis, es te zegghen dealijnghe, van vocalen, die zomtijds zouden móghen voor ean sillebe ghenomen werden’.
voetnoot4
Lambrecht E2r: ‘leddeal, of middelmatigh tusschenschead der réden’.
voetnoot5
Van der Schuere 57-58 maakt onderscheid tussen een punt aan het einde van een zin (‘Slot ofte Besluyt van een reden’), en een punt aan het einde van een verhaal (‘Periodus, ommegang, 'twelk zoo vél beduyd als ommevang oft begrijp van alles dat voor verhaeld is’).
voetnoot1
De cijfers tussen haakjes geven de volgorde van bespreking aan binnen de verschillende werken.
voetnoot89
Vgl. C.G.N. de Vooys, Opmerkingen over theorie en praktijk van interpunctie, in Ntg 31 (1938): 251-258, en Joh.a. Greidanus, Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie in 't biezonder in de Nederlanden. Zeist, 1926, inz. 227-235.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken