Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nellie's groote vertelselboek. Sprookjes en vertellingen van Mevrouw van Kol (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nellie's groote vertelselboek. Sprookjes en vertellingen van Mevrouw van Kol
Afbeelding van Nellie's groote vertelselboek. Sprookjes en vertellingen van Mevrouw van KolToon afbeelding van titelpagina van Nellie's groote vertelselboek. Sprookjes en vertellingen van Mevrouw van Kol

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.05 MB)

Scans (247.98 MB)

ebook (9.14 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nynke van Hichtum

Illustrator

Tjeerd Bottema



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nellie's groote vertelselboek. Sprookjes en vertellingen van Mevrouw van Kol

(1931)–Nellie van Kol–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 19]
[p. 19]

Franciscus van Assisi



illustratie

EERST wil ik jullie een heel klein verhaaltje vertellen, dat waar gebeurd is; ik weet het van den persoon zelf, dien het overkwam.

Op een mooien, stillen zomermiddag zat een oude man te denken, misschien wel over zijn lange leven met allerlei wederwaardigheden, of over zijn kinderen, of over de heerlijke natuur om hem heen; want hij was een lieve oude man, die veel hield van kinderen, dieren en bloemen. Het was een stil plekje vlak aan den duinrand, en op dit uur van den dag kwam er niemand; dan zat hij er juist zoo graag en lette op de aardige kleine dierenwereld om hem heen. 'k Denk dat de vogels hem al kenden, want ze vlogen niet weg als hij zich neerzette. Nu dan, op dien warmen middag, toen 't zoo heel stil was, zag hij op eens iets, dat hij nog nooit gezien had, ondanks zijn vele lange wandelingen en tochten over hei en duin.

Wat was dat? Je raadt het toch niet en daarom zal ik 't maar gauw vertellen. Een heele konijnenfamilie. Moeder konijn zat rustig onder een struikje vlak bij de bank en liet haar kleintjes zuigen; ze krioelden door elkaar en kropen gezellig tegen haar zachte, bruingrijze vacht aan, en moeder liet haar oogjes wel waakzaam, maar toch zoo kalm rondgaan, alsof ze dacht: hier is het goed, hier is geen gevaar!

Zouden jullie dat niet dolgraag gezien hebben? Hadden we er toch maar een plaatje van! Want ik vrees, dat we 't geen van allen ooit zullen zien. Waarom niet? Och, jullie weten 't wel. - De dieren zijn bang voor ons!

[pagina 20]
[p. 20]

In plaats van zich veilig en gerust te voelen en vertrouwelijk naar ons toe te komen, vluchten ze als we dicht bij hen komen; en helaas - daar hebben ze reden voor!

Wel zien we 't gelukkig een enkelen keer anders. Laatst zag ik bijvoorbeeld hoe een paar vogels een nest hadden gebouwd vlak bij de huisdeur van een familie buiten. Die voelden zich daar veilig; en we mochten zelfs af en toe eens voorzichtig in 't nestje kijken; ze vlogen niet weg. En zoo komt 't wel een enkele maal meer voor, dat de dieren in woud en veld, doordat ze merken dat men hun geen kwaad doet, al hun schuwheid afleggen.

 

De Heilige, wiens naam hierboven staat, was zulk een vriend van alle levende schepselen, menschen en dieren, dat alles vanzelf tot hem kwam en troost en bescherming bij hem zocht. Men noemde hem een Heilige, omdat hij zoo vroom en goed leefde en nooit iets voor zich zelf begeerde. Hij was geboren in het stadje Assisi in Italië, dat door hem beroemd is geworden. Toen hij nog heel jong was, misschien 20 jaar, begon hij door het land te trekken, overal goed doende op zijn weg. Zieken verzorgde hij, bedroefden vertroostte hij, en den armen gaf hij brood. Hij was zelf zoo arm, dat hij niets in de wereld zijn eigendom kon noemen (dat was zijn eigen verkiezing, want zijn ouders waren welgesteld), maar hij vroeg overal op zijn weg om het kleine beetje, wat hij voor zich zelf en voor zijn vrienden en vriendjes noodig had. En - 't was aardig, niemand weigerde Franciscus iets, als hij met zijn vriendelijk, zonnig gezicht een kleine gave vroeg en daar dikwijls de grootste zegeningen voor teruggaf: goeden raad, vermaning en troost of wijze hulp. Wie waren de vrienden, voor wie hij vroeg? Wel, de armen en bedroefden en zieken. En zijn vriendjes? Wie anders dan al de duizenden wezentjes om hem heen in de vrije natuur? Vooral de vogels waren zijn bijzondere vriendjes. ‘Mijn kleine broeders en zusters’ noemde hij ze. Ze vlogen hem tegemoet, zetten zich op zijn hoofd en armen, of nestelden zich in z'n grove bruine pij. Niets bedroefde hem meer, dan wanneer de menschen ze vingen

[pagina 21]
[p. 21]


illustratie

[pagina 22]
[p. 22]

om ze in kooitjes op te sluiten, of wel - om ze op te eten! Zoo kwam hij eens een jongen boer tegen, die wilde duiven had gevangen en ze bij zich droeg in een net. Franciscus sprak hem aan met zijn zonnigsten glimlach en vroeg hem, of hij de duiven mocht hebben. Verbaasd keek de man hem aan. Toen legde de vriendelijke Heilige hem uit, hoe slecht het was deze lieve kleine schepseltjes, geboren om in vrijheid rond te vliegen, te vangen; en hij maakte hem duidelijk dat het kinderen van God waren, evenals hij zelf.

De boer kon die zachte woorden niet weerstaan en hij gaf de duiven aan Franciscus. Deze nam ze in zijn armen, streelde ze en zei: ‘Zoo, mijn kleine zusterkens, vliegt maar heen, en dankt dezen goeden broeder, die u vrijliet!’ 't Was of de duiven den Heilige verstonden. Maar voor ze wegvlogen, zetten ze zich vertrouwelijk op zijn schouders, en schenen hem in hun vogeltaal allerlei liefs toe te roepen.

Maar niet alleen de vogels waren z'n vriendjes. Zelfs de wilde dieren legden hun bloeddorstigheid af, als ze hem zagen naderen. Een van zijn groote vrienden was een sterke wolf, die hem overal volgde, en die met hem het voedsel, dat hij onderweg kreeg, deelde. ‘Broeder Wolf’ zooals Franciscus hem noemde, deed mensch noch kind meer kwaad; en toen hij gestorven was, misten hem zelfs de kleine kinderen uit de dorpen, die graag met hem speelden als hij met zijn vriend voorbijkwam.

De menschen begrepen Franciscus niet altijd. Ofschoon ze heel veel van hem hielden en eerbied hadden voor de groote wonderkracht die van zijn heilige goedheid uitging, toonden ze hem dit niet altijd op de beste manier. Verbeeld u, dat een brave monnik op een mooien zomermorgen een langen weg aflegde om Franciscus, die in 't bosch was, een lekker middagmaal te brengen, en dat was - een klein schuw haasje, dat hij gevangen had! En met veel plichtplegingen bood hij den Heilige het haasje aan, dat dus doodgemaakt en toebereid moest worden. Arm, klein verschrikt beest!

Maar Franciscus wist raad. ‘Wel, kleine broeder Haas,’ zei hij en

[pagina 23]
[p. 23]

hij hield zijn armen wijd open, ‘hoe kondt ge zoo dom zijn u te laten vangen? Kom maar bij mij.’ En zie, 't kleine ding had die zachte stem begrepen en sprong in de armen van den Heilige, waar het veilig was. Franciscus wilde hem nu vrijlaten, maar het haasje was niet weg te krijgen uit de beschermende bruine pij, zoodat de goede Heilige het eerst een poosje bij zich hield maar het later bij zijn familie in 't bosch terugbracht.

Als Franciscus soms, op een heuvel staande, de menschen toesprak en hen verhaalde van al de wonderen der schepping en hen opwekte tot vroomheid en blijmoedigheid, dan verbeeldden de scharen kleine vogels, die zich steeds om hem heen verzamelden, zich wel eens dat zij daar muziek bij moesten maken. Eens maakten de zwaluwen zelfs zoo'n leven, dat niemand den Heilige verstond, en de menschen wat knorrig werden. Toen wendde Franciscus zich tot de vogeltjes en zei beleefd: ‘Kleine broeders en zusters, gij ziet wel dat deze vrienden gekomen zijn, opdat ik hen van onzen Vader zou kunnen spreken. Nu is het goed dat gij uw loflied zingt, maar wilt ge mij nu even stilte geven, opdat onze broeders en zusters mij rustig kunnen aanhooren?’ De zwaluwen zetten zich toen rustig neer, en wachtten tot Franciscus had uitgesproken.

En zoo zou er nog veel van hem te vertellen zijn; want er ging wel geen dag voorbij, of, behalve zijn werk voor de menschen, deed Franciscus ook nog een liefdedaad voor de dieren, bevrijdde een arm vischje of verloste een of ander boschbewonertje uit een klem. Zingend, predikend en weldoend, ging hij door het land tot aan zijn dood toe; en nog is het heerlijke land met de lieflijke heuvelen, waar hij geboren werd, vol van herinneringen aan Franciscus, den Heilige der Dieren.

S.G.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken