Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nellie's groote vertelselboek. Sprookjes en vertellingen van Mevrouw van Kol (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nellie's groote vertelselboek. Sprookjes en vertellingen van Mevrouw van Kol
Afbeelding van Nellie's groote vertelselboek. Sprookjes en vertellingen van Mevrouw van KolToon afbeelding van titelpagina van Nellie's groote vertelselboek. Sprookjes en vertellingen van Mevrouw van Kol

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.05 MB)

Scans (247.98 MB)

ebook (9.14 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nynke van Hichtum

Illustrator

Tjeerd Bottema



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nellie's groote vertelselboek. Sprookjes en vertellingen van Mevrouw van Kol

(1931)–Nellie van Kol–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

Polifemo
naar het spaansch van A. Palacio Valdés, door x.



illustratie

KOLONEL TOLEDANO, of Polifemo, zooals hij over 't algemeen genoemd werd, was iemand met een woest uiterlijk, en men zag hem altijd in een gekleede jas, een broek met groote ruiten en een hoogen hoed met breeden rand. Met zijn reusachtige gestalte, zijn statigen gang, zijn groote witte snor en donderende stem, maakte hij indruk op ieder, die hem zag. Maar nog meer schrik dan dit alles, joeg ons zijn eene met bloed doorloopen oog aan. De kolonel was namelijk eenoogig. In den Spaansch-Afrikaanschen oorlog had hij veel Arabieren gedood, en hij had er plezier in gevonden ze verschrikkelijk te martelen. Wij jongens, die bij 't uitgaan van de school in 't park gingen spelen, geloofden dit tenminste blindelings. Daar zag men hem ook met mooi weer geregeld van twaalf tot twee wandelen. Reeds van verre ontdekten we zijn indrukwekkende figuur, die onze kinderharten van ontzetting deed kloppen. Zagen we hem niet, dan hoorden we zijn schetterende stem, die tusschen 't geboomte weerklonk als een trompet.

De kolonel was doof op den koop toe, en 't was hem onmogelijk, te spreken zonder te schreeuwen.

‘Ik zal u een geheim vertellen,’ zei hij eens tot iemand, die hem

[pagina 10]
[p. 10]

vergezelde op zijn wandeling. ‘Mijn nicht Jarinta wil niet trouwen met den jongen Navarette.’

En alle menschen, die een paar honderd passen van hem af waren, werden in dit geheim ingewijd.

Hij wandelde haast altijd alleen, maar als hij een kennis ontmoette, was hij in zijn nopjes; want dat gaf hem gelegenheid om de bron te openen, waarin hij zijn krachtige stem bewaard hield. Zeker is 't, dat als hij een toehoorder had, het wel leek alsof de bladeren aan de boomen trilden. Het gesjilp van de vogels, het ruischen van den wind en het zacht gemurmel der bronnen, alles zweeg. Men hoorde niets dan 't galmen van zijn machtig spreekorgaan. Men zou zeggen, dat degeen, die hem vergezelde, alleen diende om den kolonel in alle toonaarden te laten schreeuwen. Hoe vaak, als we hem zoo hoorden redeneeren, en als we zijn woeste hand- en hoofdbewegingen zagen, dachten we niet, dat hij zich zou gaan werpen op den ongelukkigen toehoorder, die den wanhopigen moed had gehad, hem te naderen.

Deze vreeselijke man had een neefje van acht of negen jaar bij zich. Wij konden dien jongen niet tegenkomen zonder een oneindig gevoel van medelijden in ons te voelen opkomen. Eens in mijn leven had ik een lam in een leeuwenkooi gezien, en dezen indruk maakte Gasparito Toledano op mij, als hij met zijn oom wandelde. Wij konden maar niet begrijpen dat de arme jongen niet van angst en verdriet wegteerde. Als er eenige dagen voorbijgingen zonder dat we hem zagen, vroegen we ons af: ‘Zou Polifemo hem al opgegeten hebben?’ En als we hem dan eindelijk gezond en wel weer te voorschijn zagen komen, konden we onze oogen haast niet gelooven. Maar in ieder geval waren we er zeker van, dat hij den een of anderen dag het slachtoffer zou worden van een barbaarsche gril van zijn oom.

Het eigenaardige van het geval was, dat Gasparito hoegenaamd geen sporen van schrik en neerslachtigheid vertoonde. Integendeel, zijn oogen glinsterden altijd van vroolijkheid, wat onze verbazing nòg meer opwekte. Als hij met zijn oom uitging, liep hij eerst een poosje heel bedaard naast hem; maar als dit hem

[pagina 11]
[p. 11]


illustratie

[pagina 12]
[p. 12]

begon te vervelen, liet hij den ouden heer alleen, om uitgelaten over 't gras te gaan springen; en in zijn onbezonnenheid ging hij soms zóó ver, hartelijk met ons mee te lachen en te spelen. Dit verwekte onder ons een angst, alsof we hem hadden zien dansen op 't dak van een kerk.

‘Gaspar, kom!’ riep Polimefo dan. En wij allen verschoten van kleur bij het hooren van deze met kracht uitgeschetterde woorden! Alleen Gasparito huppelde onmiddellijk naar zijn oom toe en vroeg: ‘Roept u me, oom?’

Buitendien bezat het monster ook nog een hond, die gedoemd was in dezelfde rampzalige omgeving te leven, ofschoon hij er óók niet naar uitzag. 't Was een prachtige Deensche dog, krachtig en lenig, die luisterde naar den naam van Muley, zonder twijfel ter herinnering aan den een of anderen Moor, die door zijn meester gedood was. Vriendelijk, speelsch, niet tot eenige valschheid in staat, was hij de aardigste hond, dien ik ooit in mijn leven gezien had.

Daarom was 't dan ook geen wonder, dat we allen dol op hem waren. Altijd, als we 't maar even doen konden zonder dat de kolonel het zag, betwistten we elkaar het genot, hem te overladen met brood, beschuitjes, kaas, of wat onze mama's ons anders voor 't koffiedrinken meegegeven hadden. Muley nam het met ongeveinsd welgevallen aan, en kwispelstaartte goedaardig ten teeken van dankbaarheid. Maar minder vleierig dan de meeste menschen, betoonde hij geen greintje meer dankbaarheid aan dengene, die hem het meeste gaf.

Daar er op 't platteland onder de kinderen geen sprake is van verschil in stand, speelde een arme vondeling, Andrès genaamd, nogal eens met ons, en ofschoon hij Muley nooit iets geven kon, omdat hij niets had, hield deze toch het meest van Andrès. Zou Muley soms begrepen hebben, dat het ongelukkige ouderlooze kind zijn liefde meer noodig had dan wij? Ik weet het niet, maar 't scheen wel zoo. Van zijn kant droeg Andrès het beest een hartstochtelijke liefde toe. Als we in 't park aan 't krijgertje spelen of hoepelen waren en Muley kwam onverwachts bij ons,

[pagina 13]
[p. 13]

dan wisten we al van te voren, dat hij Andresito apart zou roepen en dat hij zich dan een poos met hem onderhield, als had hij hem een geheim te vertellen.

Maar deze genotvolle oogenblikken schenen den armen vondeling toch nog te kort toe, en om meer van den hond te genieten, had hij eens op een middag den onbegrijpelijken moed, hem mee te nemen naar het vondelingengesticht; eerst na een uur kwamen ze weer samen te voorschijn, Andresito stralende van geluk en Muley uitgelaten springend. Gelukkig was de kolonel dien middag niet gaan wandelen en had hij dus de ontrouw van zijn hond niet opgemerkt.

Deze uitstapjes herhaalden zich daarna dikwijls. De vriendschapsbanden tusschen den armen vondeling en den hond werden al vaster en vaster toegehaald. Andresito zou geen oogenblik geaarzeld hebben, zijn leven voor Muley op te offeren; en ik ben er zeker van dat ook deze niet achter zou blijven, als de gelegenheid zich had voorgedaan.

Maar nog was Andrès niet tevreden. De gedachte kwam nu in hem op, om Muley mee te nemen naar 't gesticht, en het dier daar bij hem te laten slapen. Als helper van den kok, sliep hij in de gang naast diens kamer op een stroozak. Eens op een middag nam hij dus den hond mee, en kwam niet terug. Wat een heerlijkheid voor den armen wees! Nooit in zijn leven was hij zoo geliefkoosd geworden als Muley hem liefkoosde! In zijn korte leven had hij helaas meer slagen dan vriendelijke woorden ontvangen.

's Morgens bij 't ontwaken voelde het kind het steken van een wond, die de kok hem den vorigen dag op den schouder had toegebracht, en hij stroopte zijn hemd wat neer.

‘Zie eens, Muley,’ zei hij met zachte stem, terwijl hij de wond toonde. En de hond, medelijdender dan veel menschen, likte de wond, als dacht hij dat dit een beetje verzachting zou aanbrengen.

Toen de deuren geopend werden, liet Andrès hem los, en het dier rende naar 't huis van zijn meester. Maar 's middags was hij weer

[pagina 14]
[p. 14]

op zijn post om Andresito te volgen. Maar ach, - het geluk duurt meestal kort in deze wereld!

Een paar dagen later waren we allemaal in 't park aan 't spelen, toen we eensklaps achter ons ‘Halt!’ hoorden roepen.

Allen keerden we de hoofden om, en ontdekten tot onze ontzetting de hooge gestalte van kolonel Toledano.

‘Zeg op, wie van jullie is de schelm, die mijn hond elken avond meeneemt?’

Doodsche stilte in het zooeven nog zoo vroolijke gezelschap. Allen stonden we daar als aan den grond genageld van schrik. Voor de tweede maal donderde de vreeselijke stem van den kolonel: ‘Wie is de verleider? Wie is de schurk? Wie is de ellendeling?’

En als Polifemo ons met zijn eene oog had kunnen verslinden, zou hij dat zeker niet hebben nagelaten. Muley, die hem vergezelde, zag ons ook aan met zijn goedige trouwe oogen, en kwispelstaartte als om ons gerust te stellen.

Andresito, bleek als een doek, deed een stap voorwaarts, en zei met een stem, die hij te vergeefs vastheid poogde te geven:

‘Beschuldig niemand, mijnheer! Ik heb het gedaan.’

‘Wat?’

‘Ik ben de schuldige,’ zei de jongen, nu met vaster stem.

‘Zóó, zóó, ben jij 't geweest?’ zei de kolonel op woesten toon.

‘En weet je niet, van wien de hond is?’

Maar Andresito deed geen mond open.

‘Weet je niet van wien hij is?’

‘Ja, mijnheer.’

‘Nu, zeg dan van wien?’

‘Van kolonel Polifemo.’

Ik sloot de oogen en ik geloof dat mijn makkers hetzelfde deden. Toen ik ze weer opende, dacht ik dat Andresito al van de lijst der levenden geschrapt was. Maar gelukkig was dit niet het geval. De kolonel keek hem strak aan, meer nieuwsgierig dan boos.

‘En waarom neem je hem mee?’

[pagina 15]
[p. 15]

‘Omdat hij mijn vriend is en veel van me houdt,’ zei het kind met vaste stem.

‘Het is wel! Maar wees voorzichtig en doe 't nooit weer! Wees er verzekerd van, jongen, dat ik, als je 't hart er toe hebt, je de ooren van 't hoofd scheur.’

En statig keerde hij zich om. Maar vóór dat hij een stap gedaan had, haalde hij een zilverstuk uit zijn zak en gaf het den jongen, zeggende: ‘Daar kun je wat lekkers voor koopen! Maar pas op, als je mijn hond niet met rust laat! Wees voorzichtig!’

Na zes of zeven stappen gedaan te hebben, keerde hij het hoofd alweer om. Andresito had het geld op den grond laten vallen en snikte hevig, met de handen voor 't gezicht. De kolonel kwam dadelijk naar hem toe.

‘Huil je, mijn jongen? Waarom?’

‘Omdat ik zooveel van hem houd... Omdat hij 't eenige wezen op de heele wereld is, dat me liefheeft,’ snikte Andrès.

‘Wie is je vader?’ vroeg de kolonel verbaasd.

‘Ik ben een vondeling.’

Toen zagen we den kolonel van kleur verschieten. Hij liep naar het kind toe, trok hem de handen van 't gezicht, droogde zijn tranen, omhelsde hem, kuste hem, aldoor gejaagd zeggend: ‘Vergeef me, mijn jongen! Vergeet wat ik je gezegd heb.... Neem den hond zoo vaak mee, als je wilt.... Zoolang als je wilt...’

En na hem op deze manier getroost te hebben, met een stem die we bijna niet als de zijne herkenden, ging hij naar huis, terwijl hij zich nog verscheiden malen omkeerde en riep: ‘Je kunt hem meenemen wanneer je wilt... wanneer je wilt...’

En ik zou er op zweren, dat ik een traan in het oog van Polifemo heb gezien. Maar Andresito liep heen op een draf, vergezeld door zijn van blijdschap blaffenden vriend.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken