Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het menschdom verlost (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het menschdom verlost
Afbeelding van Het menschdom verlostToon afbeelding van titelpagina van Het menschdom verlost

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.58 MB)

ebook (2.80 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

epos
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het menschdom verlost

(1874)–Lodewijk de Koninck–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 139]
[p. 139]

Tafereel uit de Kruising

 
HijGa naar voetnoot(1) ziet zijn lieven Zoon, die zich op 't kruisbed strekt,
 
Gehoorzaam tot de dood, en beide de armen rekt.
 
Hij hoort met doffen slag de zware mokers bonken:
 
De Bron van 't leven ligt aan spijkers vastgeklonken,
 
En die de wereld sprak, als 't ooilam zonder klacht.
 
De nieuwe doorgangswet van 't Pascha wordt volbracht.
 
De beulen hebben 't Lam aan 't schandhout opgetrokken
 
En laten 't in den kuil geweldig nederschokken.
 
De Vader voelt in 't hart den schrikbren wederslag
 
Van dezen fellen schok, die 't fijne vezelrag
 
En 't zenuwnet verscheurt met de overspannen strengen,
 
De wonden openrukt, die 't bloed bij stroomen plengen.
[pagina 140]
[p. 140]
 
Op dit gezicht ontsteekt zijn toorn in hellen gloed;
 
't Verbolgen oog ontvlamt en schiet een dichten vloed
 
Van heete pijlen uit. De Heerschappijen beven,
 
De Tronen schudden en de Machten zijn versteven
 
Voor t vlammend aanschijn van den levendigen God,
 
Die de eeuwge rechtschaal spant en onherroeplijk 't lot
 
Van 't menschendom beslist. De Cherubienen hijgen
 
En rillen van de vrees; de Serafienen zwijgen
 
En zinken op de kniên; het Engelkoor houdt stil;
 
De hemel wacht in angst het vonnis van Gods wil,
 
Ontzaggelijk vertoornd. Het geestendom verslagen
 
Ligt op den grond bezwijmd; de leiders met den wagen
 
Staan..... 't gouden snoer ontglipt hun handen; zon en maan
 
En star voor de eerste maal vergeten hunne baan
 
En hangen roereloos van huivring vastgekluisterd
 
Aan 't somber hemelwelf, van nachtschaûw overduisterd,
 
Nu de Oorsprong van het licht in kamp is met de Dood.
 
Het aardrijk beeft en schokt, verijskild in den schoot,
 
En stuiptrekt in den doodsnik. God! wat gaat gebeuren?
 
De graven splijten op, de harde rotsen scheuren.
 
Geheel natuur verkrampt. 't Is met 't heelal gedaan.
 
Des Rechters gramschap klimt, zijn wrekende arm gaat slaan.
 
De sture bliksem ziet naar 't teeken op en kronkelt
 
Van drift om los te gaan. Gods wimper roert..... Daar vonkelt
[pagina 141]
[p. 141]
 
De duistre wolken door en kraakt de donderstang.
 
't Is uit, o menschdom! Laat de hoop! Uw ondergang
 
Is vol....
 
Wat klaarheid schiet in 't diepst der hemelzalen?
 
Gods gramschap is gestild; Hij wenkt zijn bliksemstralen.
 
Zij vliegen pijlrecht weer.... Een stem doorklonk den nacht....
 
Wat ziet Hij?....
 
Van zijn kruis slaat onuitspreeklijk zacht
 
Zijn welbeminde Zoon de blikken tot den hoogen.
 
Eene eindelooze liefd straalt uit zijn brekende oogen,
 
Van droefheid weggevloeid in 't zilte tranennat,
 
Hem door de smart ontperst; in heldre golpen spat
 
De zaalge purperbron hem uit de breede wonden
 
En plast het aardrijk rein en overstroomt de zonden,
 
Versmoord in 't roode meer. Wat schijnt Hij godlijk schoon,
 
Verruklijk in de schaûw der stekeldoornenkroon,
 
Van 't gudsend bloed besprenkt, dat drupplend af gaat loopen
 
Langs 't lieflijk aangezicht. De ontfermende oogen open
 
Met allerzoetsten blik ten hemel zijn gericht
 
En wasemen een doom en dageraad van licht,
 
Door al de weeën heen ontsnapt uit 't godlijk Harte.
 
Een nieuwe majesteit omhult den Vorst van smarte.
 
De dikke wolkgordijn schuift open van ontzag
 
En eerbied, als de poort van 't Oosten, wen de dag
[pagina 142]
[p. 142]
 
Den zwarten nacht verdrijft. De heldre stralen dringen
 
Van ruim tot ruimte door tot de allerverste kringen
 
En vormen eenen weg van licht, langs waar de Zoon
 
Den aardbol bovenstijgt tot voor des Vaders troon.
 
De Vader ziet den glans, als nimmer een kwam schijnen
 
En voelt op 't oogenblik zijn heeten toorn verdwijnen,
 
Gansch ingenomen van het beeld, dat hem verrukt,
 
Hetwelk Hij duizendmaal aan 't minnend harte drukt.
 
Een enkel woord des Zoons heeft 't menschdom vrijgepleten:
 
‘Vergeef, vergeef het hun, o Vader, want zij weten
 
Niet wat zij doen.’ De Aleeuwige is met ziel en oog
 
Verslonden en verdiept in 't godlijk kruisvertoog.
 
Hij staart.... en kan zich niet verzaden van aanschouwen
 
En wil met 't zondig kroost geen strenge reekning houên,
 
Ziet Adam, noch zijn zaad, noch schuld, noch vloek, noch hoon,
 
Maar ziet zijn Zoon alleen en 't menschdom in zijn Zoon.
voetnoot(1)
De Hemelsche Vader

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken