Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De heilige historie (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De heilige historie
Afbeelding van De heilige historieToon afbeelding van titelpagina van De heilige historie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.81 MB)

Scans (8.71 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Illustrator

J.H. Isings jr.



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De heilige historie

(1921)–Jacobus Cornelis de Koning–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

87.
Goed begonnen, slecht geëindigd.

Joas' opvolger in het rijk van Juda was Amazia, zijn zoon. In het begin van zijn regeering deed hij, wat recht was in de oogen des Heeren; maar ach, goed begonnen is niet altijd goed geëindigd.

Weldra verliet hij den rechten weg. Hij had oorlog gevoerd met de Edomieten, en hen verslagen. Vergeefs hadden zij op hun goden vertrouwd; die hadden hen niet kunnen helpen. En wat deed nu Amazia? Hij voerde de afgoden van het overwonnen volk mee naar Jeruzalem. Om ze te verbranden voor ieders oog? Opdat elk zou zien, dat een afgod niets is? Dat dwaas is, die er op vertrouwt? Verre van daar: hij ging ze dienen! Maar nu week ook de Heere van hèm. Ramp op ramp trof hem. En ten slotte werd hij, evenals Joas, zijn vader, door zijn eigen knechten gedood.

Uzzia, zijn zoon, volgde hem op. Nu brak een tijd van voorspoed en welvaart aan voor het rijk van Juda. Tegen de opdringende vijanden streed hij, in vertrouwen op God. En de Heere hielp hem. De Filistijnen en de

[pagina 171]
[p. 171]

Arabieren versloeg hij. De Ammonieten moesten hem schatting opbrengen. En wijd en zijd was Uzzia's naam vermaard.

Een groot leger stond in zijn dienst. Sterke torens bouwde hij, om Jeruzalem te versterken. Maar ook vreedzame werken voerde hij uit. Om de veeteelt te bevorderen, liet hij putten graven, opdat er geen water voor het vee zou ontbreken. En, opdat de herders veilig, ook in afgelegen streken hun vee zouden kunnen weiden, liet hij daar torens bouwen tot hun bescherming: geen roovers zouden het dan wagen, hen aan te vallen. Ook was hij een liefhebber van den landbouw en op vele plaatsen stelde hij akkerlieden en wijngaardeniers aan, om rijkere oogsten te verkrijgen.

Zoo werd hij groot en machtig, want de Heere was met hem. Maar helaas ... toen verhief zich zijn hart. Toen werd hij hoogmoedig. Toen was hij niet meer tevreden met de plaats, die God hem had gegeven. Koning was hij, een machtig, groot koning; maar hij wou ook priester zijn. Hij beeldde zich in, dat hij stond bòven den hoogepriester zelfs, en dat de priesters slechts mochten dienen bij zijn gunst. Een gouden wierookvat nam hij in de hand. In zijn prachtig, koninklijk gewaad trad hij den tempel binnen, om op het gouden reukaltaar te offeren. Maar de getrouwe hoogepriester Azaria, en tachtig priesters met hem, gingen hem na. ‘Het komt u niet toe, koning Uzzia, den Heere te rooken, maar alleen den priesteren, Aärons zonen! Ga heen! Gij hebt overtreden, het zal u niet tot eere zijn van den Heere God!’

Zou Uzzia zich zoo laten wegzenden? Neen, dat nooit. De toorn bruiste in hem op... In hetzelfde oogenblik deinsden de priesters ontzet achteruit: op 's konings voorhoofd vertoonden zich plotseling de witte blaren van de vreeselijke ziekte der melaatschheid! Als een onreine stieten zij haastig den koning het heiligdom uit.

Tot zijn dood blééf Uzzia melaatsch. In een afgezonderd huis moest hij alleen en eenzaam wonen. En zelfs toen hij stierf, duurde zijn schande voort: hij werd niet begraven in den koninklijken grafkelder, maar in een aparten akker; want men zeide: hij is melaatsch!

Geleken deze vader en deze zoon niet veel op elkander? Mèt God begonnen, tégen God opgestaan; zonder God geëindigd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken