Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De heilige historie (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De heilige historie
Afbeelding van De heilige historieToon afbeelding van titelpagina van De heilige historie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.81 MB)

Scans (8.71 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Illustrator

J.H. Isings jr.



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De heilige historie

(1921)–Jacobus Cornelis de Koning–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

90.
Het oordeel over Juda.

Groote opwinding heerscht in Jeruzalem. Voor de poorten is een geweldig leger verschenen, dat van Nebucadnezar, den koning van Babel. Hij is gekomen, om Jeruzalem in te nemen en te straffen. Want het is tegen hem opgestaan. Is dan Jeruzalem niet meer de hoofdstad van een vrij land?

Ach neen! De koning, die er thans regeert, Zedekia, mag slechts regeeren bij de gratie van Nebucadnezar.

[pagina 178]
[p. 178]

Sinds Hiskia's dood hebben verschillende koningen hem opgevolgd: de goddelooze Manasse, de godvruchtige Josia; Joahaz, die slechts drie maanden regeerde en dan weggevoerd werd naar Egypte; Jojakim, onder wiens bestuur Jeruzalem werd veroverd, de tempel geplunderd en vele Israëlieten als gevangenen naar Babel werden gebracht; Jojachin, dien Nebucadnezer afzette.

En nu regeert dan Zedekia. Maar hij heeft den toorn van Nebucadnezar gaande gemaakt. Want inplaats dien vorst onderworpen te zijn, beraamt hij plannen, om tegen hem op te staan. Dit is den koning van Babel ter oore gekomen. Hij zal er nu een eind aan maken. En zijn reusachtig leger rukt op tegen de heilige stad.

Van allen kant komen drommen vluchtelingen een schuilplaats zoeken in Jeruzalem. Nergens anders is het meer veilig. Maar ... zal de stad weerstand kunnen bieden aan den wereldveroveraar?

Er is in Jeruzalem een man verschenen, die het openlijk uitspreekt: de stad zal het niet kunnen houden. En die het volk aanraadt: Verzet u niet tegen Nebucadnezar; geef u over!

Het is Jeremia, de profeet des Heeren uit Anatoth. Reeds vroeger heeft hij Gods woord tot koning en volk gebracht. ‘Bekeert u, bekeert u!’ zoo heeft zijn stem geklonken; zóó heeft hij ook door Baruch, zijn dienaar, doen schrijven op een rol, welke deze in het openbaar heeft voorgelezen. Maar niets heeft gebaat. Men heeft niet naar hem willen luisteren. De goddelooze Jojakim heeft hem met den dood gedreigd.

Nu verschijnt Jeremia opnieuw. Maar men luistert nu evenmin naar hem als vroeger. En het schijnt wel, dat zijn woorden leugen zijn. Het leger van Nebucadnezar trekt van Jeruzalem weg. Van de muren is geen vijand meer te zien. Ziet ge wel, zoo juichen de valsche profeten, dat de Heere Jeremia niet gezonden heeft?

Wat is er geschied? Zedekia heeft hulp gezocht bij Hofra, den jongen, trotschen koning van Egypte. En deze is nu met een groot leger opgerukt tegen den koning van Babel.

‘De Chaldeën’ (het leger van Nebucadnezar) ‘zullen wederkomen, en de stad innemen!’ zoo waarschuwt Jeremia. Maar het is alles vergeefs. Men wil naar hem niet hooren.

Welnu, dan zal Jeremia dit verdwaasde volk verlaten. Hij zal Anatoth, zijn vaderstad opzoeken, om daar zijn verdere dagen in vrede te slijten. In de poort wordt hij evenwel aangehouden. Men beschuldigt hem van landverraad. Gij wilt naar den vijand overloopen, voegt men hem toe. Het baat Jeremia niet, of hij ontkent. Hij wordt gevangen genomen.

[pagina 179]
[p. 179]

Al spoedig blijkt de waarheid van zijn woorden: de Chaldeën hebben de Egyptenaren verdreven en opnieuw omringen zij Jeruzalem.

Ofschoon gevangen, houdt Jeremia toch niet op te prediken; het volk raadt hij aan, zich niet langer te verdedigen, maar zich over te geven. Ieder, die dit doet, zal ten minste nog zijn leven redden.

De vorsten van het volk, Jeremia's bitterste vijanden, zijn zoo verbeten op hem, dat zij hem zoeken te dooden. Maar de Heere belet het hun nog.

In het geheim laat de zwakke koning Zedekia Jeremia vóór zich brengen. ‘Wat moet ik doen?’ vraagt hij. ‘U overgeven aan de Chaldeën, o koning. O, hoor toch naar mij, hoor toch naar God, die het u gebiedt!’ Helaas, Zedekia doet het niet. Hij durft het niet. Hij is bang voor de wraak der vorsten.

Twee jaren, nadat de Chaldeën voor Jeruzalem zijn verschenen, doorbreken zij den noordelijken muur der stad. 't Is gedaan met Jeruzalem. Wie kan nog weerstand bieden? Het uitgehongerde volk? De koning?

Zedekia vlucht. Wat zal het baten? Snelle ruiters ijlen hem na. En terwijl in Jeruzalem het bloed bij stroomen wordt vergoten, terwijl de tempel en de trotsche paleizen in vlammen opgaan, wordt Zedekia dicht bij Jericho achterhaald en gevangen genomen. Straks slacht men voor zijn oogen zijn zonen, en zijn vorsten! En dan, o schrikkelijk lot van dezen laatsten koning, dan steekt men hem de oogen uit en voert hem, in koperen ketenen geklonken, naar Babel. Daar blijft hij tot zijn dood opgesloten in den kerker!

Het volk des lands wordt, op weinigen na, naar Babel gevoerd. Gods wraak is gekomen! Hij laat zich niet bespotten!

Op de puinhoopen van de rookende, uitgeplunderde, platgebrande stad, zit eenzaam een man. Het is Jeremia. Hoor, hoe hij klaagt:

‘Och, dat mijn hoofd water ware, en mijn oog een springader van tranen, zoo zou ik dag en nacht beweenen de verslagenen van de dochter mijns volks. Juda is in gevangenis gegaan vanwege de ellende en vanwege de veelheid der dienstbaarheid.

Om deze dingen ween ik; mijn oog, mijn oog vliet af van water, omdat de trooster, die mijn ziel zou verkwikken, verre van mij is. Mijn kinderen zijn verwoest, omdat de vijand de overhand heeft.’

O, hoe treurig, hoe verlaten voelt hij zich. Niets dan ellende ziet hij rondom zich.

 
‘Hij zag het land aan en het was ledig;
 
hij zag naar den hemel en zijn licht was er niet;
 
hij zag de bergen aan, en ze beefden,
 
de heuvelen en zij schudden.
[pagina 180]
[p. 180]
 
Hij zag, en zie, er was geen mensch;
 
des hemels vooglen waren weggevlogen!
 
het vruchtbaar land was een woestijn
 
en al zijn steden waren afgebroken!.....’
 
(Jer. 4:23, enz.)

Ja, zóó was het! Zou er nog ooit verlossing komen?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken