Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De heilige historie (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De heilige historie
Afbeelding van De heilige historieToon afbeelding van titelpagina van De heilige historie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.81 MB)

Scans (8.71 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Illustrator

J.H. Isings jr.



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De heilige historie

(1921)–Jacobus Cornelis de Koning–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

45.
In de paaschzaal.

Donderdagavond, twee dagen vóór het Paaschfeest, begeeft de Heere Jezus zich met tien discipelen naar Jeruzalem. Twee zijn er reeds. Ze hebben dien dag in een opperzaal den Paaschmaaltijd bereid. Nu is alles gereed: het lam, het brood, de wijn, de bittere saus. Die opperzaal behoort aan een van Jezus' vrienden. Hij heeft haar dadelijk aangewezen, toen de twee discipelen er hem om vroegen. Ze hadden een man moeten volgen, die een kruik water droeg. Het huis, dat hij binnen trad, waren zij ook binnen gegaan en daar hadden ze gevraagd aan den eigenaar, zooals de Heere hun had geboden: Waar is de Paaschzaal, zoo zegt de Meester, waar Ik met Mijn discipelen het Pascha eten zal?

Zóó was alles aan Judas, den verrader, verborgen gebleven. Jezus wilde voor de laatste maal rustig kunnen samenzijn.

Thans treden ze de opperzaal binnen en nemen plaats. Druk spreken de discipelen met elkaar; ze twisten. ‘Wie van ons is de meeste?’ Die vraag houdt hen bezig. En geen wil de minste, ieder wil de meeste zijn!

Vangt de maaltijd nog niet aan? Waarop wachten ze? Maar moeten dan, vooraf, hun voeten niet gewasschen? Waar is de slaaf, die dit doen zal? Er is er geen. Wie zal het dàn doen? Petrus? Johannes? Jacobus?

[pagina 288]
[p. 288]

Niemand wil het. Waarom zou men de minste zijn, slavenwerk doen?

Ja, één staat op. Die één is .... hun Meester. En Hìj neemt het bekken met water; en Hij neemt den doek; en Hij knielt bij Zijn discipelen neer; en Hìj, Hìj wascht hun voeten. Beschaamd zien ze het aan. Hij, de Meester, hùn knecht? Zij zoo trotsch, zoo hoogmoedig; Hìj, zoo nederig!

Maar Petrus weigert. Zijn voeten niet. Ja, zegt de Heiland. Uw voeten óók. Anders hebt gij geen deel met Mij. Dan behoort ge niet bij Mij.

Dan veràndert Petrus. Hij niet behooren bij Jezus? Als 't daarom gaat, dan Heere, mijn geheele lichaam!

Hij begrijpt niet, wat dit alles beduidt. Jezus is hun Heiland. Hij heeft hen gereinigd van hun zonden door Zijn bloed, dat Hij zal vergieten. In Hem zijn ze rein. Maar dagelijks hebben ze noodig Zijn vergevende liefde over hun telkens weer terugkeerende dagelijksche struikelingen.

‘Zie,’ zegt de Heiland, ‘die gewasschen is, heeft niet van noode dan de voeten te wasschen, maar is geheel rein. En gijlieden zijt rein, maar niet allen!’ Neen, niet allen. Judas niet. Onrein is hij. Zijn hart is vol van boosheid, van haat, van verraad.

‘Verstaat gij nu, wat Ik u gedaan heb?’ vraagt de Heere. ‘Ik, uw Meester, heb ù de voeten gewasschen. Ik heb u een voorbeeld gegeven: wascht ook gij elkander de voeten.’

Dìt moeten ze leeren, nederig te zijn van hart, de minste te wezen. Altijd bereid te zijn, anderen te helpen.

Het avondmaal wordt voortgezet. Maar geen vroolijke, opgewekte gesprekken worden gevoerd. Bedrukt kijkt elk voor zich. Want zoo pas heeft de Heiland een woord gesproken, dat de discipelen diep heeft ontroerd: ‘Voorwaar, Ik zeg u, dat één van u Mij zal verraden!’

Verward, bedroefd kijken ze elkander aan. Wie? Wie dan? Eén van hèn? Ben ìk het? Ben ìk het? vraagt de een na den ander. Gewis, één, die aan deze tafel aanzit, die ook telkens de hand met het brood in den schotel indoopt. Wie dan?

Petrus wenkt Johannes, die rechts naast Jezus zit, het te vragen. En op zachten toon antwoordt de Heiland dezen: ‘Die is het, wien Ik de bete, als ik ze ingedoopt heb, geven zal.’

Wat de Heere nu doet, is niets opmerkelijks. Het gebeurde vaak aan een maaltijd, dat de gastheer een der gasten een bete toereikte. Zoo blijft het voor de andere discipelen verborgen, wie de verrader zijn zal. Maar Judas, die de bete ontvangt, begrijpt het. Hij ziet het aan Jezus' oog. Zijn geweten zegt het hem. Toch waagt hij het nog, evenals de anderen te vragen: Ben ìk het? En fluisterend spreekt de Heere tot hem: ‘Gij hebt het gezegd!’

[pagina 289]
[p. 289]


illustratie
.... en begon de voeten der discipelen te wasschen


[pagina 291]
[p. 291]

En na de bete vaart de Satan in hem. Terstond vertrekt hij. Heeft Jezus zelf niet gezegd: Wat gij doen wilt, doe het haastelijk? Welnu, hij zal gaan; wreken zal hij zich. Zijn dertig zilverlingen zal hij verdienen!....

De Heere blijft achter met Zijn elf discipelen. Niet lang zal Hij meer bij hen zijn. Vóór Hem ligt de heerlijkheid. Hij zal sterven, ja, Hij weet het, Hij wìl het. Maar dat sterven zal juist zijn tot heerlijkheid. Tot heerlijkheid van den Vader, wien Hij gehoorzaam zal zijn tot den dood aan het kruis. Tot heerlijkheid ook van Zichzelven.

‘Kinderkens, nog een kleinen tijd ben Ik bij u. Ik ga heen, en waar Ik heenga, kunt gij Mij nu niet volgen.’

Jezus zal alléén lijden; gansch alléén.

Alléén? Neen, dat zal niet gebeuren, zegt Petrus. ‘Want ik zal bij U blijven, ik zal voor U strijden; ik zal mèt U gaan in de gevangenis, ja, in den dood!’

‘Neen,’ zegt Jezus, ‘maar gij, en allen, zult Mij in dezen nacht verlaten. Gij zult u voor Mij schamen. Gij zult bij Mij niet gerekend willen worden.’

‘Allen U verlaten?’ antwoordt Petrus opnieuw. ‘'t Is mogelijk, Heere, maar ik toch niet!’

‘Gìj niet, Petrus? Gij juist zult Mij in dezen zelfden nacht, eer de haan zal gekraaid hebben, driemaal verloochenen!’

Maar Petrus blijft tegenspreken. ‘Al moest ik ook met U sterven, ik zal U geenszins verloochenen.’

En desgelijks zeiden ze ook allen.

Ach, de Heiland kende hen beter, dan zij zichzelve.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken