Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De nagel achter het behang (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van De nagel achter het behang
Afbeelding van De nagel achter het behangToon afbeelding van titelpagina van De nagel achter het behang

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.58 MB)

Scans (8.39 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De nagel achter het behang

(1971)–Anton Koolhaas–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 140]
[p. 140]

Requiem

Dokter Pulder bezoekt op de sterfdag van Hans van Inge Liedaerd diens graf. Op de steen zit, met leren lappen om zijn knieën een stenenschuurder, druk aan het werk. De man vraagt of de bezoeker voor ‘de dokter hier’ komt. De bezoeker knikt en zegt: ‘Maar laat ik u niet storen.’

‘Ik weet nog maar sinds kort, dat hij hier ligt,’ zegt de schuurder. ‘Ik ben nog door hem geopereerd. Een gezwel op mijn hersens. Daarna nog bestraald geworden. Maar het is al zes jaar geleden en ik schijn nou wel te mogen aannemen, dat ik niets meer te vrezen heb. Er wordt niet betaald voor het onderhoud van dit graf. Maar ja, je doet wat terug.’

Hans Jacob Aernoudt van Inge Liedaerd staat er op de steen, plus de geboortedatum en de sterfdag. ‘Ik zie dat het juist een jaar is,’ zegt de schuurder.

‘Vandaar,’ zegt dokter Pulder.

De schuurder begint weer en Pulder is geen Shakespeare, die bij een graf een pittige tekst kan leveren op de schedel van de oude Yorick. Hij is hier trouwens ook niet gekomen om tekst te leveren aan een ander dan

[pagina 141]
[p. 141]

Hans. Maar ook alléén met die naam en die twee data zou hij niet ver gekomen zijn. Niet veel verder dan ‘kerel toch’. Maar de stenenschuurder verhindert ook dat. Kees scheert langs het graf en stapt na een groet, verder het pad af. Een aantal graven verder gaat hij op een bank zitten.

De man op het graf schuurt dat het een lieve lust is. Hij leeft, en de man die hem zo vakkundig opereerde is dood. Bij Pulder zit dat beter. Hij leeft nog en de patienten die hij niet heeft kunnen redden, liggen onder een steen.

Zou Kitty vandaag ook naar het graf komen? Ze is er nog niet geweest; anders zou er iets van bloemen zijn toch wel. Hij heeft daar ook aan gedacht, maar het als te sentimenteel verworpen.

Komt hij trouwens voor Hans, of komt hij voor zichzelf?

Als Kitty nu zou komen, dan zou hij haar natuurlijk aanspreken. Hier op deze bank zouden ze dan heel goed wat kunnen praten. Kees heeft een sterke behoefte om voor zijn vriend te pleiten, juist bij Kitty. Ook al om haar duidelijk te maken, dat het natuurlijk niet allemaal zomaar vanzelf is gekomen. De leugens die Hans op die vreemde avond over hun studententijd vertelde zijn opgetrokken als een nevel.

[pagina 142]
[p. 142]

Direct al. Niemand hoeft ze verder onderhouden. Maar wat Kees zich wel herinnert nu, is dat van Inge Liedaerd zelf in die studententijd al eens bekende dat zijn vrienden hem nu wel briljant vonden en toen al een chirurg in hem zagen, maar dat hij absoluut geen enkel maatgevoel kende en voortdurend bedreigd werd door mateloosheden die met hem op sjouw wensten te gaan. Niettemin wilde hij specialiseren in neuro-chirurgie.

Later op die avond had hij een verhaal verteld hoe hij op een kerstdag, toen hij zijn ouders bezocht in de provincieplaats waar hij geboren was - zijn vader was daar notaris - naar de plaatselijke hoer was gegaan.

De volgende dag wist iedereen het. Zijn vader, van wie Hans wist dat hij een vriendin onderhield, had toen met hem gebroken. ‘En dan moet je weten, dat ik het mens, toen ze naakt was, alleen maar met hulst heb versierd.’

‘Dat vind ik nou vies,’ had een van de vrienden gezegd en Hans had gelachen. Kees kon zich niet herinneren of hij zelf op de een of andere manier gereageerd had. Vrijwel zeker niet, want hij reageerde nooit ergens op toen. Nòg niet, trouwens. Hoewel..., het laatste jaar...

[pagina 143]
[p. 143]

Later op die avond had Hans ook nog verteld hoe hij rechten had gestudeerd in Genève, vóórdat hij omzwaaide naar medicijnen en hoe hij, zeer jong nog, op een nacht in zijn eentje in het meer was gaan zwemmen. Hij had niet erg goed uitgekeken waar hij te water ging en raakte in het pikkedonker in het water met zijn witte naakte lijf verward in waterplanten, waardoor hij omlaag getrokken werd, de zwarte kou in. Dat was de eerste keer geweest dat hij zich echt had laten meeslepen door zijn mateloosheid. ‘Om voor mijn leven te vechten namelijk,’ en hij had zich vrij weten te worstelen.

Hij was uit het water gekomen en stond op een gegeven ogenblik rillend en met een shock, ver weg van zijn kleren op de kant. ‘Ik ben een insluiper in het leven.’ Maar zijn vrienden vonden dat onzin, toen hij het vertelde. ‘Litteratuur,’ hadden ze geroepen. Kees herinnerde zich niet of hij dààr dan tenminste op gereageerd had. Hij dacht van niet. Maar nu, zo half om half wachtend op Kitty, voelde hij dat hij eindelijk eens wel op dat verhaal zou reageren, al was het door het aan haar te vertellen.

Hij keek de laan van het kerkhof uit. In de verte trok een zeer klein stoetje tussen de graven door. Dragers met een kist en drie mensen er achter. Niet zo ver van

[pagina 144]
[p. 144]

hem af was een oudere vrouw bezig water in een gieter te pompen. Later ging ze zwaar dragend, planten begieten rond een graf. Haar man? Een zoon? Een dochter? Zou Kees, als Lieske dood was, of Kamiel, zoiets...?

Of zij voor hem? Nu goed: van Inge Liedaerd was gestorven; Kees was naar de begrafenis geweest, hij had er zelfs gesproken, of liever: zich het woord toegeëigend; de dood was niets ongewoons voor hem, al zei hij iedere keer als hij het sterven van een patient bijwoonde tegen de familie, dat het toch ook voor hem altijd weer iets groots had en nu zit hij hier op een kerkhof; maar heeft hij een reactie?

Je loopt over een pad, je staat op een pad. Hij zit nu aan een pad, de grond ligt vol doden, onze lieve moeder, ons onvergetelijk kind, onze beste vader, of gewoon maar een naam.

Het is stil.

De stenenschuurder is weggegaan zonder dat dokter Pulder iets gemerkt heeft en nu stapt Kees terug naar de grafsteen. Hij komt eerlijk gezegd niet verder dan dat hij ‘Picobello’ zegt en dat slaat op het werk van de schuurder.

Dan draait hij zich na enig doelloos talen om. En dan nog een keer. Hij maakt een soort buiging voor

[pagina 145]
[p. 145]

de steen en stapt dan het pad weer op. Hij kijkt nog één keer rond of hij Kitty ziet. Geen Kitty.

Vervolgens begaf hij zich naar een pharmaceutische groothandel, deed bestellingen, kreeg monsters en reed terug door de nieuwe polders.

Soms stuurde hij makkelijk achter in de bank gezeten en liet zich overstromen door het zeer bijzondere geluk dat hem getroffen had dat Hans van Inge Liedaerd in zijn leven gekomen was en voor zo lang Kees leefde, in hem een graf gevonden had.

‘Ik ben geen juffrouw, ook niet schoon, ik weet alleen wel waar ik woon,’ zong hij zo'n beetje. ‘Bis: ik weet allèèn wel waar ik woon.’ En dan toeterde hij. Nu kwam hij thuis en Lieske en Kamiel wachtten hem, zonder te lachen of zak te zeggen.

En 's nachts in bed, toen hij de muis hoorde fluisterde hij: ‘Vader was niet thuis; moeder was niet thuis.’

De muis zakte naar de lege logeerkamer, want Kamiel sliep in zijn eigen jongensbed. Maar ook in de lege logeerkamer kraste de nagel in het donker.

Hij is te horen als er iemand is, maar hij is er ook als er niemand is. Zoals nu op dit moment ook in de studentenkamer van Kamiel en daarboven achter het behang van de kamer waar Kitty woonde.

[pagina 146]
[p. 146]

Daar is het Isidoor, voor wie niemand meer zorgt en die het eeuwige leven heeft.

Het begon te regenen.

Het regende op het dak van de Pulders, op het graf van mevrouw Mies, op het dak van het huis van de van Inge Liedaerds, op het dak van het voorhuis van Kitty en Kamiel, op de steen van Hans. Op alle daken en op alle graven.

Iedereen slaapt nu.

De nagel krast.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken