Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van De toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal
Afbeelding van De toekomst van het Nederlands als wetenschapstaalToon afbeelding van titelpagina van De toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.36 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal

(1995)–Thijmen Koopmans–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Themabijeenkomst van de Afdeling Letterkunde van maandag 9 mei 1994


Vorige
[pagina 57]
[p. 57]

T. Koopmans
Samenvatting

Het is niet gemakkelijk één algemene lijn te halen uit de gevoerde debatten; maar misschien zijn er wel enkele lijnen, of stippellijnen, in te ontdekken. Er waren in ieder geval twee verschillende vragen aan de orde. De eerste betreft onze opgaaf als groep personen met een zekere verantwoordelijkheid voor het wetenschapsbedrijf: waar staan wij voor, en hoe moet het verder? De tweede vraag betreft de feiten: hoe is de situatie thans en hoe lijkt zij zich te ontwikkelen?

Ik zal eerst stilstaan bij de laatste vraag. Daarin schuilen eigenlijk weer twee subvragen: is er verdringing van het Nederlands door een wereldtaal of lingua franca, en zo ja, speelt het Engels dan die rol van wereldtaal of lingua franca? Over die laatste subvraag zal ik weinig zeggen: er mag, onder deskundigen in het burgerlijk procesrecht, zoals Storme heeft gemeld, veel belangstelling zijn voor het Italiaans, maar door de bank genomen is het toch het Engels dat de dominerende wetenschapstaal aan het worden is. Daaraan twijfelt eigenlijk niemand, behalve misschien minister Toubon in Parijs.

Voor zover de Nederlandstaligen zich in wetenschappelijke artikelen of op wetenschappelijke congressen ‘in andere talen verlekkeren’, naar de uitdrukking van Coornhert die door Gerritsen werd aangehaald, verlekkeren zij zich in het Engels; soms misschien in ‘broken English’ waarover Casimir al jaren geleden de staf gebroken heeft, vaak ook in een aanvaardbaar soort Engels. Voor de huidige situatie is, lijkt mij, in de eerste plaats van belang dat in de b-vakken, naar de mededeling van Beenakker, de wetenschappelijke communicatie vrijwel geheel in het Engels geschiedt: in de natuurkunde vindt meer dan 90% van de wetenschappelijke produktie plaats in die taal (zij het ondersteund door een symbolentaal). Daarbij valt voorts in acht te nemen dat situaties van deze aard niet beperkt zijn tot de b-wetenschappen. Bodewitz heeft het voorbeeld genoemd van de indologie; zelf zou ik de psychologie willen toevoegen. Breman heeft er in dit verband op gewezen dat de culturele antropologie er nadeel van ondervonden heeft dat studies over het adatrecht in Indonesië slechts beschikbaar waren in het Nederlands en daardoor aanvankelijk niet meespeelden in het wetenschappelijke debat op wereldniveau. Ik zou hieruit willen afleiden dat de grens van de Engelse invloed niet simpelweg tussen alfa, b en gamma ligt.

Kan men dan verschil maken tussen de taal van het onderzoek en de taal van de communicatie? De grens tussen beide is niet gemakkelijk te trekken. Steinmetz heeft erop gewezen dat hij op luchthavens in verre streken blij is een bordje te vinden met aanduidingen als ‘departure lounge’ en ‘gate’. Men zou zich echter kunnen afvragen of publikatie van resultaten van wetenschappelijk onderzoek niet altijd tevens de ‘gate’ aan anderen wijst om verder te gaan. M.a.w. onderzoek en communicatie zijn moeilijk van elkaar los te denken. En

[pagina 58]
[p. 58]

als de wetenschap naar haar aard een mondiaal gebeuren is, dient er dan ook niet mondiaal gecommuniceerd te worden? De juristenwereld is tot voor kort erg geconcentreerd geweest op de nationale context, en dat leek bijna vanzelfsprekend gebruik van de landstaal mee te brengen; maar langzamerhand verandert dit, eerst in het internationale recht, dan in de rechtsvergelijking, en tenslotte wordt meer en meer naar Engels en Frans gegrepen omdat de invloed van internationaal en Europees recht en de bijdrage van de rechtsvergelijking over de hele linie toenemen. De noodzaak tot internationale communicatie versterkt dan de positie van de wereldtalen, met name van het Engels.

Het is waarschijnlijk beter doenlijk om verschil te maken naar gelang van het object van onderzoek. Dat is wat tijdens de discussies de ‘contextgebondenheid’ genoemd is. Gebruik van het Nederlands ligt meestal voor de hand wanneer men schrijft over de rol van Willem Frederik Hermans als essayist, over de verzuiling in het 19e-eeuwse Woerden, of over de ontwikkeling van het omgangsrecht tussen vader en kind in de rechtspraak van de Hoge Raad. Het ligt meestal anders als de publikatie gaat over de invloed van het neo-confucianisme in Oost-Azië, over het belang van de spaarquote voor de werkgelegenheid of over vergoeding van schade ontstaan door de bijwerking van geneesmiddelen.

Toch is het niet helemaal uitgesloten - en de ervaring in de rechtsgeleerdheid laat dat zien - dat ook de grens tussen landgebonden en niet-landgebonden onderwerpen gaat verschuiven. Het is zelfs de vraag of de knaw dat zelf niet in de hand werkt door, bv. bij de goedkeuring van onderzoekscholen, over de hele linie te verlangen dat de wetenschapsbeoefening een internationale erkenning heeft gevonden. Dat hoort misschien bij het proces van mondialisering van economie en cultuur, waarop Breman de aandacht heeft gevestigd; het lijkt mij evenwel een illusie te menen dat de positie van het Nederlands daardoor niet zou kunnen worden aangetast.

Voor de toekomst van dit mondialiseringsproces, en van de plaats van Nederland in dat proces, zijn in elk geval nog drie ontwikkelingen van belang:
a. er komt een jongere generatie aan die is opgegroeid met cnn, met popmuziek, met Engelstalige tv-series, boekwinkels vol Engelstalige pockets en Engelse zondagsbladen;
b. de migratiestroom in de intellectuele en artistieke milieus zorgen voor een langzame ‘cosmopolitisering’ van de middenklassen in Nederland - ook op de universiteiten, zowel onder professoren als studenten;
c. de positie van de Verenigde Staten in de produktie van wetenschap (alleen Beenakker heeft daarop gewezen) is waarschijnlijk zo belangrijk dat zij niet gemakkelijk zal afkalven - ook niet wanneer de economische dominantie van de vs in de komende jaren mocht verminderen of zelfs verdwijnen. De positie van de vs wordt overigens nog versterkt doordat daar veel onderzoekers uit Azië en Europa werkzaam zijn, die over Aziatische en

[pagina 59]
[p. 59]

Europese problemen publiceren - in het Engels. Voor studies over Japan moet men bij Engelstalige publikaties terecht.

 

Er is daarom niet zoveel reden waarom de verengelsing van het wetenschappelijk discours op een groot aantal vakgebieden niet door zou gaan. Dat lijkt mij een eerste conclusie.

Die conclusie roept de andere vraag op, die naar onze eigen houding: moet dit allemaal zo maar gebeuren? Ook de nadelen van een eventuele verengelsing zijn tijdens het debat uit de doeken gedaan.

Het eerste nadeel is het risico dat de geringere rol van het Nederlands in de wetenschap zal leiden tot verschrompeling van het Nederlands als cultuurtaal. Wij belanden misschien, aldus Von der Dunk en Steinmetz, in een andere cultuurstroom. Betekent dat geen identiteitsverlies? En er is zelfs meer: de ervaringen in België en in Ierland laten zien dat de taal ook als instrument van onderdrukking kan worden gebezigd; het toneelstuk ‘Translations’ van Brian Fiels, dat thans in Londen speelt, toont dat op meeslepende manier aan. Er zouden ook in Nederland twee bevolkingsgroepen kunnen ontstaan, waarbij de barrière wordt gevormd door de toegang tot de tweede taal.

Tweede nadeel: er zal de neiging kunnen ontstaan om onderwerpen die beter in de landstaal behandeld kunnen worden, als minder belangrijk te zien. Dat zou, aldus Kossmann en Schuyt, een gevaarlijke ontwikkeling zijn, omdat daardoor belangrijke stukken wetenschap tussen de wal en het schip kunnen raken. Ook Bakker heeft voorbeelden gegeven, ontleend aan de biologie (studies over duinbegroeiing e.d.).

Derde nadeel: in een andere dan de eigen taal wordt de kans op misverstanden nog groter dan zij altijd al is. Schuyt heeft daarvan enkele overtuigende voorbeelden gegeven (‘bijzonder onderwijs’, ‘tweede generatie’). Een taal biedt ook een begrippenapparaat, en de begrippen lopen in verschillende culturen niet helemaal parallel. Dat geldt ook in het recht: de Engelstalige landen hebben over het algemeen ‘common law’ stelsels die conceptueel anders zijn opgezet dan rechtssystemen zoals het onze die op het Romeinse recht en op de Franse codificatie teruggaan. Begrippen als zakelijk recht, onrechtmatige overheidsdaad en overmacht kunnen daarom niet gemakkelijk in het Engels worden weergegeven.

Tegenover deze nadelen staat weer dat het Nederlandse taalgebied in een enigszins bijzondere positie verkeert. Het ligt ingeklemd tussen drie grote taalgebieden, en de Nederlandstalige steden liggen dicht bij Londen, Keulen, Rijssel en Luik (Brussel durf ik op dit punt niet te kwalificeren). Daarbij komt dat Nederland en Vlaanderen ook handelslanden zijn, met commerciële en maritieme tradities. Bovendien bestaan daar geen grote nationale pretenties zoals men die elders soms vindt: de vlag, het leger, de nationale eer en de ‘grandeur de la nation’ horen niet tot de belangrijkste nationale symbolen. De beroemde openingszin van de oorlogsmemoires van De Gaulle (‘Toute ma vie,

[pagina 60]
[p. 60]

je me suis fait une certaine idée de la France’) klinkt in het Nederlandse vertaling dan ook een beetje raar: wij werken niet met dat soort begrippen.

Het Nederlands neemt daarom in verschillende opzichten een tussenpositie in. Daarom is de gedachte van een soort middelende functie (‘brokerage’) niet op voorhand af te wijzen. Nederlandstaligen hebben de naam polyglot te zijn - vaak niet helemaal terecht, maar in verhouding tot Britten en Fransen zijn zij het zeker -; daarvan zouden wij misschien een deugd kunnen maken. Wij zouden dat niet moeten doen omdat ‘la race flamande’ (ik citeer de Belgische bisschoppen, aangehaald door Storme) daarvoor op zichzelf zo geschikt zou zijn, maar omdat de toevalligheid van de historische ontwikkeling en van de aardrijkskundige situatie die rol voor ons neerlegt.

In dat licht gezien is de tweetaligheid van de communicatie, zoals o.a. door Schuyt bepleit, waarschijnlijk niet zo'n ramp. Maar, zo begrijp ik de debatten, een lingua franca mag nooit de landstaal pogen te vervangen. Als men zo'n resultaat wenst, moet men echter beseffen dat het niet vanzelf totstandkomt. Indien wij het Nederlands, naast een internationale communicatietaal, willen behouden, zullen wij ons daarvoor moeten inzetten - wie weet soms tegen de stroom in. In dat opzicht vormen de debatten tijdens deze themabijeenkomst zelf ook een signaal aan de wetenschappelijke wereld.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken