Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In Nederduitsch gewaad. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1760-1820 (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van In Nederduitsch gewaad. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1760-1820
Afbeelding van In Nederduitsch gewaad. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1760-1820Toon afbeelding van titelpagina van In Nederduitsch gewaad. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1760-1820

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

XML (0.55 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In Nederduitsch gewaad. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1760-1820

(1993)–Luc Korpel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vertaalhistorie. Deel 4


Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

9
J. de Bosch, ‘Antwoord op den vraag: welken zyn de beste en duidelykste kenmerken van zoodanige regelen, die, om dat zy in den aard van 't ontwerp te vinden, of met de form van 't gekoozen dicht-stuk verknocht zyn, niet mogen noch kunnen veronachtzaamd of te buiten gegaan worden?’ In: Verhandelingen, uitgegeeven door Teyler's Tweede Genootschap. Tweede stuk, bevattende eene dichtkundige verhandeling over de regelen der dichtkunde, ter beantwoording van eene vraag over de dichtkunde, uitgeschreeven voor den jaare 1780, en aan welke de gouden eer-prys is toegeweezen in den jaare 1781. Haarlem, J. Enschedé & zn. en J. van Walré, 1783. 262 pp.

Jeronimo de Bosch (1740-1811) was een belangrijke stem in het koor ter aanbeveling van de klassieken als modellen ter navolging. Hij werd in zijn tijd gezien als de pionier in het verspreiden van kennis van de klassieken bij de ‘ongeleerden’, dat wil zeggen bij degenen die het Grieks en Latijn niet beheersen. G. Dorn Seiffen en M. Siegenbeek dragen bijvoorbeeld hun vertalingen aan De Bosch op (zie teksten nos. 21 en 24) en ook veel andere vertalingen van de klassieken verwijzen expliciet naar het baanbrekende werk van De Bosch. Met name zijn geannoteerde Homerus-vertaling in proza (Haarlem, 1788), die De Bosch maakte als antwoord op een prijsvraag van Teylers tweede genootschap uit 1785, wordt in dit verband herhaaldelijk genoemd. De ‘verhandeling over de regelen der dichtkunst’ is, net als die Homerus-vertaling, een antwoord op een prijsvraag van Teylers tweede genootschap. De Bosch' antwoord werd in 1781 met goud bekroond. In 1780 en 1781 had De Bosch overigens in Concordia & Libertate lezingen gehouden over het onderwerp van de prijsvraag (Van Hattum (1983)). Voor de vertaalreflectie is vooral het deel ‘Over de aart en invloed der waare Navolging’ van belang.

[.../(1-164)...]

Over den aart en invloed der waare Navolging.

Is dan de beoefening van fraaije modellen de zekere en noodzaakelyke regel in de dichtkunst; moeten wy geduurig uitmuntende voorbeelden ons voor oogen houden, en al het waare schoon, het welk de zelve opleveren, aandachtig beschouwen, grondig leeren kennen, en een behoorlyk gebruik daar van weeten te maaken. Moet de waare navolging dus geboren worden; zo hebben wy tot voorkoming van alle misbegrip en ter meerdere bevestiging van ons aangenomen gevoelen niet ondienstig geoordeeld, in dit laatste hoofdstuk eensdeels te verklaaren de wyze, op welke deeze navolging moet worden ingericht, en ten anderen aan te toonen, welk eenen invloed de zelve op de beste Nederlandsche Dichters gehad heeft. Menigmaal heb ik hooren zeggen, dat het navolgen van anderen niet weinig de verdiensten van groote Dichteren deed verminderen; maar zy, die dus oordee-

[pagina 56]
[p. 56]

len, toonen dat zy in 't geheel geen denkbeeld hebben van de waare navolging in de dichtkunde. De waare navolging verschilt zeer veel van het copieeren en uitschryven; het laatste is een teeken van eenen laagen en armoedigen, het eerste van eenen verhevenen en ryken /(165) geest; de waare navolging weet altyd haar onderwerp zodaanig op te sieren en te verfraaijen met dat schoon, 't welk men by anderen gevonden heeft, dat wanneer men het oorsprongkelyke met het nagevolgde vergelykt, men in twyfel staat, waar aan men den voorrang geeven zal; 't zyn schoone zusters, welker begaafdheden, hoewel onderscheiden, zo voortreffelyk zyn, dat men niet weet wie men van die schoone zusters de schoonste noemen zal. Het zeggen van QUINCTILIANUSGa naar voetnoota is allerzekerst. ‘Een eenvoudige navolging voldoet geenszins, om dat het een bewys is van een traag vernuft, zich te vreden te houden met die dingen, welke van anderen uitgevonden zyn’,Ga naar eind54 maar wanneer die uitvindingen van anderen in een andere taal overgebragt, op andere zeden toepasselyk gemaakt, eene gantsch verschillende en na de omstandigheden volmaakt geschikte gedaante ontvangen, dan moet die navolging voldoen. Wy worden door zulk navolgen allengskens opgeleid tot grootere volmaaktheden. De fraaije gedachten en uitneemende schilderyen der Ouden, veelal uit de ee[n]voudige natuur ontleend, treffen onze verbeelding; wy maaken daar een nuttig en wys gebruik van, en worden dus allengskens bekwaam gemaakt, om uit die zelve natuur nieuwe schoonheden te trekken, aan welke wy zonder die eerste navolging nimmer zouden gedacht hebben. Wy worden inderdaad oorsprongkelyke Dichters, geheel onderscheiden van die, welke HORATIUS servum pecus noemt;Ga naar eind55 die woord voor woord overzetten en /(166) de denkbeelden van anderen, zo als die zyn, uitschryven en vertaalen, op welken past het zeggen van een groot Engelsch Dichter, to creep servilely after the sense of some other: als een slaaf kruipen volgens de gedachten van sommige anderen.Ga naar eind56 De waare navolging, waar van uitmuntende Dichters zich altoos bediend hebben, is verheven en geheel en al vreemd van al wat laag of slaafachtig is; zy is het, die ons tot de uitvinding als van zelven brengt. Men zie slechts hoe VIRGILIUS menigmaal in het vertaalen en navolgen van zynen meester HOMERUS hem de loef heeft afgestoken, of ten minsten wanneer hy de zelve zaaken verhandelt en zy dan met elkander vergeleken worden, de overwinning zeer twyfelachtig maakt. Veele geleerde mannen hebben zich bevlytigd om zodaanig eene vergelyking ons mede te deelen, waar in men dan aan deeze dan aan gene de overwinning toekent; en dit is het waare navolgen, wanneer men door het wys gebruik, het welk men van eens anders uitvindingen weet te maaken, zelf in zyn eigene taal oorsprongkelyk blyft. [... /(167) ...] Het komt derhalven 'er maar op aan, of de navolging verstandig is ingericht, of men met het navolgen zelve blyken geeft, dat men de werken van groote Dichters met smaak en oordeel leest, of men onderscheiding weet te gebruiken dat men niet de zaaken met de uitdrukkingen, zo als die van anderen zyn voorgestelt, blootelyk overneeme, maar dat dan eens een enkel woord, dan

[pagina 57]
[p. 57]

eens een enkele gedachte van een ander ons onder het werken diene, om die denkbeelden, waarmede wy zelf vervuld zyn, te ontwikkelen en luisterryk te doen voorkomen.

[.../(168-69)]

Het zou dus, welk een dichtvermogen men ook van natuure bezitten mag, een buitenspoorige en belagchelyke verwaandheid zyn, voor te geeven, op zyne eigene wieken te willen dryven, en de voordeelen niet te erkennen, welke men uit goede voorbeelden trekken kan. De beste Grieksche en Latynsche Dichters worden van ons als de fraaiste modellen ter navolging aangeprezen, om dat wy in hunne schriften de kunst tot de meeste volmaaktheid zien gebragt; zyn wy genegen om ons aan zulk eene oefening over te geeven, dan moet men wel in acht neemen, dat de navolging van die schryvers, gelyk wy reeds met een woord hebben aangemerkt, geenszins slaafachtig, maar vry moet zyn, Het is niet genoeg, dat ik hier en daar een uitmuntende brok uit de werken der Ouden weet in myn dichtstuk te voegen, want dan gebeurt hier het geen HORATIUSGa naar voetnootb in een ander geval bybrengt:

 
Purpureus, late qui splendeat, unus et alter
 
Adsuitur pannus.Ga naar eind57

't welk HUYDECOPER navolgt:

 
Een kakelbonten lap, die vinnig af zal steeken.Ga naar eind58

Men moet, gelyk men van TASSO getuigt, zyn bloed en sappen, om zo te spreeken, met de schoonheden der Ouden doordrongen hebben. Men moet door eene geduurige beoefening van hunne schriften reeds zo verre gevorderd /(170) zyn, dat men zyne eigene gedachten en vindingen by de hunne kan plaatsen, en dat die beiden niet te onderscheiden zyn.

[.../(171-220)...]

Menigmaal heb ik my verwonderd, daar onze eeuw zo vruchtbaar is in vertaalingen, waarom men niet sommige stukken, vooral die der Grieken, in onze taale heeft overgebragt. Men leest de zelve genoegzaam in alle uitheemsche taalen; maar de Nederlanders zyn in dit stuk zeer ten achteren. De Oedipus van Sophocles, onlangs door den Heer BILDERDYK uitgegeeven,Ga naar eind59 heeft echter veel roem verworven. Waarom ook geen andere stukken van deeze soort door een bekwaame hand in 't Nederduitsch gebragt; geenszins, nochtans, om dat ik het oorsprongkelyke na diergelyke vertaalingen wil beoordeeld hebben, dit zy verre; maar om dat ik denk, dat Nederlandsche Dichters, welke de oorsprongkelyke schryvers niet leezen kunnen, en echter veel natuurlyk vernuft bezitten, uit zulke vertaalingen ongemeen veel nut en voordeel zouden kunnen trekken, gelyk

[pagina 58]
[p. 58]

VONDEL met het vertaalen van VIRGILIUS, hoe gebreklyk ook, in de daad verworven heeft.

[...]

voetnoota
Instit. Orat libr. 10. cap. 2. [...].
eind54
Het origineel bij Quintilianus luidt: ‘Ante omnia igitur imitatio per se ipsa non sufficit, vel quia pigri est ingenii contentum esse iis, quae sint ab aliis inventa’ (X,ii,4).
eind55
Horatius, Epist. I,19,19; ‘servum pecus’ = ‘slaafs vee’.
eind56
Bedoeld wordt J. Dryden: zie noot 52.
voetnootb
De Arte Poëtica. vs. 15.
eind57
De context van dit citaat is: ‘inceptis gravibus plerumque et magna professis / purpureus, late qui splendeat, unus et alter / adsuitur pannus [...]’ (rr. 14-16). Dit kan vertaald worden als: ‘vaak gebeurt het dat iets wat indrukwekkend en met veel pretenties begint, een paar opvallend schitterende purperen lappen krijgt aangenaaid’. Vergelijk ook Schrijvers (1980): ‘Wat indrukwekkend en subliem begint, krijgt vaak / een purperrode lap als glansstuk aangeflanst’.
eind58
‘Dichtkunst van Q. Horatius Flaccus. Aan de Pizoos’ in Hekeldichten, brieven en dichtkunst van Q. Horatius Flaccus. In Nederduitsche vaarzen overgebragt door B. Huydecoper (Amsterdam, 1737), p. 261, 2. 23.
eind59
Edipus, koning van Thebe; treurspel: het oirsprongklyk van Sofokles nagevolgd. Waar bij gevoegd is eene voorafspraak over het toneelspel der Ouden en Hedendaagschen, benevens aanteekeningen dit treurspel betreffende. Door Willem Bilderdijk (Amsterdam, 1779).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Vertaalhistorie


auteurs

  • [tijdschrift] Vertaalhistorie


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Antwoord op de vraag: Welken zyn de beste en duidelykste kenmerken van zoodaanige regelen, die [...] niet mogen noch kunnen veronachtzaamd of te buiten gegaan worden?


auteurs

  • over Jeronimo de Bosch