Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Help! De dokter verzuipt... (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Help! De dokter verzuipt...
Afbeelding van Help! De dokter verzuipt...Toon afbeelding van titelpagina van Help! De dokter verzuipt...

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.10 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
roman (populair/bestseller)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Help! De dokter verzuipt...

(1968)–Toon Kortooms–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

1

Zo'n geneesheer als Edmund Angelino hebben wij nooit meer gehad. Hij was medicus van zijn geloof, om het aldus eens uit te drukken. Een man, groot in alles. Groot van gestalte. Groot van hart. Zijn handen waren groot. Zijn voeten waren het. Groot was zijn praktijk en daaraan evenredig zijn hartstocht voor zijn werk. Als hij na een ontmoeting afscheid van u nam, zei hij doorgaans: ‘Ik wens u beterschap zo ge soms ziek mocht worden!’ En wérd iemand van ons ziek, dan wenste hij hem niet alleen beterschap, doch genas hem ook.

Hij behoorde niet tot onze religie. Wij hebben dat nooit als een bezwaar gevoeld. Integendeel, zouden wij haast willen zeggen. Want hij was diep in zijn mysterieuze binnenste een gelovig mens die in zijn beroep herhaaldelijk de hand erkende van de Oppergeneesheer, zoals hij hem noemde. En bij het uitspreken van deze eretitel nam hij de hoed af en boog de blote kruin.

Zo kaal als zijn kruin was, zo begroeid waren zijn slapen. Aan weerskanten van zijn hoofd zat een hardnekkige wolk van witte haren. ‘Ach, mijn boomgrens is wat laag uitgevallen,’ kon hij goedmoedig spotten. Zijn eveneens witte wenkbrauwen huifden overmatig voorwaarts en zijn snor gaf hem iets van een walrus. Hij had een opvallend jeugdig gelaat. Zo'n energieke kop waar van alles mee gebeurt.

Faam genoot hij tot ver buiten de grenzen. Over hem gingen de onstuimigste verhalen en geruchten. Ze weefden een legende om hem heen. Ze kwamen voort uit het niets. Desnoods verzon hij ze zelf, nochtans zonder ooit te snoeven op zijn kundigheden.

Jaren had hij als militair arts in de tropen gewerkt. In Borneo met name, waar hij allerhande smerige ziektes en kwalen te lijf was gegaan met al zijn bekwaamheid en heel zijn lichamelijke kracht. Te vroeg gepensioneerd naar zijn zin, hadden ze hem teruggeroepen naar het kille winderige Holland. Hij verveelde er zich weldra stierlijk. Op een dag kwam hij bij ons.

Wij, hier in het veen, konden een dokter zeer wel gebruiken. Tot dan toe waren we, wat medische verzorging betrof, aangewezen op de stad. Het was u geraden geen niersteen, angina, buikvliesont-

[pagina 8]
[p. 8]

steking of wat voor pijnlijk ongemak te bekomen. Want liet ge een geneesheer uit de stad ontbieden, dan moest deze eerst op de landkaart zoeken waar uw nederzetting lag om vervolgens een expeditie naar uw lijdenssponde te ondernemen. Niet zelden kwam de brave medicus te laat. Ge ontwaakte plotseling aan de buitenkant van uw bewusteloosheid waar iemand zich over u heen boog. Ha, eindelijk, dacht ge verheugd, de dokter! Maar dan bleek het de heilige Petrus te zijn, rammelend met de sleutels van het Koninkrijk.

Nu kregen wij in ons midden geneesheer Edmund Angelino, wiens voorvaderen stamden uit Italië. Onze pastoor stond een helft van zijn kolossale pastorie af. De arts mocht er wonen en zijn praktijk houden. Geen mens begrijpt waarom dorpspastorieën zulke machtige bouwwerken moeten zijn. Toch zeker niet voor die ene keer in de tien jaar dat de bisschop komt vormen! Maar wij boften met die knots van een opstal. Geneesheer Angelino hoefde geen onderkomen te zoeken, niets te bouwen, niets te huren dat hem niet zinde.

Hij trok in enkele kamers die wel een kostschool hadden kunnen herbergen en begon vandaar uit ons lichamelijk welzijn te behartigen.

Zijn faam was hem vooruit gegaan. Nou krijgen we er ene! Een rauwe beer. Een die de dingen bij hun naam noemt. Die niemand ontziet. Rang en stand lapt hij aan zijn laars. Hij heeft aan kleinzieligheid een even grote hekel als aan kleinzerigheid. Hij walgt van kale kak. Voor de duivel en zijn moer niet bang. Hij durft te zeggen wat u scheelt. Ge dient zijn ruwe taal, opgedaan tussen de koppensnellers van Borneo, met ruwe taal te beantwoorden. Dat waardeert hij. Dan zijt ge zijn man.

Hij heeft het ons persoonlijk verteld. Tegen een Dajak die met een zieke buik bij hem kwam, zei hij: man, ge zijt zo rot als een mispel. Gij gaat eraan. Maar gij dan toch eerst, zei die koppensneller die zijn gereedschap had meegebracht. Geneesheer Angelino was derhalve wel gedwongen de vent te opereren. Uit eigen lijfsbehoud. Hij legde de Dajak op zijn snijtafel en haalde het gezwel uit 's mans buik. De kerel leeft nog. Snelt weer volop koppen. Kan navraag lijden. Wordt driehonderd jaar en moet tenslotte doodgeknuppeld worden.

Ook deed Angelino ons het verhaal over de vrouw van een hoge Britse peer. Eveneens op Borneo. Altijd een fraai uitgevoerde

[pagina 9]
[p. 9]

vrouw geweest. Wordt wat dik naar haar zin. Slikt te veel vermageringspillen en krijgt vouwen en rimpels in haar gezicht. Weg schoonheid! Gaat die taart naar Angelino. Wijfje, wijfje, zegt hij in het Engels, wat ben jij verrekte tanig! Je lijkt van voren wel een kippekont. Ik zal je helpen. Hij met het mes eraan: vel boven op haar hoofd strak bijeentrekken, afbinden, frot wegknippen, wond dichtnaaien. Zo, zegt hij, nou heb je weer een mooi strak smoeltje. Die vrouw naar huis. Darling, zegt haar vent, wat heb je een grappig kuiltje in je kin gekregen! Kuiltje in mijn kin? zegt zij, de spiegel raadplegend. Welnee, honey, dat is mijn buiknagel!

Dergelijke verhalen deden er over Edmund Angelino de ronde. Hij strooide ze zelf rijkelijk uit en vertelde ze met zoveel gloed dat men ze ging geloven.

Voorwaar geen fijnzinnige humor. Maar wat wilt u? Angelino was in zijn spraak allerminst fijnzinnig. Hij slingerde met ruige woorden en barbaarse uitdrukkingen. Ze hoorden bij zijn rauw uiterlijk. Wij die dit alles met blozende kaken neerschrijven, kunnen het niet helpen. Wij staan in deze machteloos. Wij noteren slechts. Het is niet onze taal, doch de zijne. Voor degenen die ons verhaal te borstelig achten, is het lezen van het spoorboekje heilzamer. Het is warempel niet onze schuld dat Angelino voor geen goud ter wereld ooit sprak van een bips. Hij had een koud genoegen in het onbewimpeld benoemen van doorgaans bedekte lichaamsdelen. Bij hem bleef een bips wat het uiteindelijk toch ook is: een kont. Een veel voorkomend ongemak aan het achterste, aambeien, duidde hij aan met reetketelsteen. Doch het siert zijn aard dat hij, zodra er vrouwen aanwezig waren, na elke onparlementaire uitlating zijn verontschuldigingen aanbood met de woorden: neem mij niet kwalijk!

Tegelijkertijd hield hij ervan deftigklinkende woorden en termen te bezigen. Want er is geen wonderlijker en tegenstrijdiger wezen dan de mens. Tegen onze pastoor zei hij dienaar Gods, priester of herder of iets van die aard; een boer noemde hij bij voorkeur landbouwer en een dokter of arts was naar zijn opvattingen uitsluitend een geneesheer.

Groot was Edmund Angelino in zijn liefde voor zijn mensen. Hij luisterde naar hun hebben en houden. Alles wat zij hem vertelden, interesseerde hem hevig. Zieken en eenzamen vereerden hem, want hij schuwde geen moeite indien hij hen kon bijstaan in hun pijnen

[pagina 10]
[p. 10]

en hun alleen-zijn. Mogelijk omdat hij zelf in zijn stormachtig verleden zo eenzaam was geweest. Hij had in Borneo geen vrouw bemind. De tijd en de gelegenheid ontbraken hem daartoe. Of hij moest de vrouw van zijn formaat nog ontmoeten.

‘Eenzaamheid,’ zei hij tegen onze pastoor, ‘eenzaamheid is voor de mens de zwaarste straf. En zij die de eenzamen laten zitten waar ze zitten, zijn in mijn ogen misdadigers. Vraag uw paus of hij boven aan de lijst der zonden de ergste zonde van deze tijd plaatst: de eenzamen te laten vereenzamen. Het is mij niet duidelijk waarom de Oppergeneesheer aan zijn Bergrede niet heeft toegevoegd: zalig zijn zij die de eenzamen trachten te begrijpen. Let wel, herder, ik zeg trachten! Want begrijpen doet men de eenzame pas als men het zelf is...’

Groot ook was Angelino's haat als hij haatte. In zijn wachtkamer hing een bord met de mededeling: Toegang voor eenieder behalve... en dan volgden de namen van enige ingezetenen. Wij zullen die in de loop van het verhaal ongetwijfeld leren kennen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken