Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Leiden en Westelijk Rijnland (1944)

Informatie terzijde

Titelpagina van Leiden en Westelijk Rijnland
Afbeelding van Leiden en Westelijk RijnlandToon afbeelding van titelpagina van Leiden en Westelijk Rijnland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (35.94 MB)

Scans (56.14 MB)

XML (0.93 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/architectuur


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Leiden en Westelijk Rijnland

(1944)–E.H. ter Kuile–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina X]
[p. X]

Voorbericht van den schrijver.

In overleg met de Rijkscommissie meent de schrijver goed te doen aan den eigenlijken tekst nog enkele opmerkingen vooraf te laten gaan.

In de eerste plaats gelden deze opmerkingen de landelijke bouwkunst. In de deelen, die gewijd zijn aan Twente en Oost-Groningen, is al uiteengezet, hoe de opzet van de Geïllustreerde Beschrijving niet geschikt is om de voortbrengselen van echte plattelandsbouwkunst tot hun recht te laten komen. Toch gaat het ook niet aan deze geheel buiten beschouwing te laten. Principieel blijft het een moeilijke zaak het standpunt van den bewerker van een deel van de Geïllustreerde Beschrijving ten opzicht van de landelijke bouwkunst te bepalen. De schrijver heeft ook hier weer de opvatting gehuldigd, dat een aantal foto's van de merkwaardigste oude boerderijen en de opmeting van één boerderij (blz. 240) het heele begrip moeten vertegenwoordigen. Volkomen bevredigend is dat natuurlijk niet, aangezien de opzet van de Geïllustreerde Beschrijving het representeeren van heele groepen door enkele stalen niet kent. Voor opmerkingen ten aanzien van dit punt houdt de schrijver zich ten zeerste aanbevolen. Intusschen mag hier wel worden opgemerkt, dat het behandelde gebied, evenals trouwens de geheele provincie Zuid-Holland, buitengewoon rijk is aan goede oude boerderijen in vergelijking met vele andere streken van ons vaderland. Nergens zijn vermoedelijk de 17de eeuwsche boerderijen zoo talrijk als hier. Zelden zijn zij echter, zooals wij ze kennen, ineens gebouwd: niet alleen is de stal veelal jonger dan het woongedeelte, maar ook dat is gemeenlijk in tenminste twee bouwperioden ontstaan. Vaak is het stuk, dat kelder en opkamer bevat, het oudste. In het geheele behandelde gebied komen zoowel uitgebouwde keldervleugels voor, gelijk de boerderij aan de Weipoortswetering die heeft, welke op blz. 240 in teekening is afgebeeld, als kelders en opkamers die in het lichaam van de boerderij zijn opgenomen. Het komt ons echter voor, dat dwarsvleugels voor kelder en opkamer benoorden den Rijn wat zeldzamer zijn dan Zuidelijk daarvan. Tenslotte willen wij onder de aandacht brengen, dat de documentatie van de oude landelijke bouwkunst in Rijnland op alleszins lofwaardige wijze ter hand is genomen door de Vereeniging ‘Oud-Leiden’ te Leiden, welke al een belangrijke hoeveelheid materiaal heeft bijeengebracht.

Grensgevallen geven altijd moeilijkheden. Telkens weer komt de bewerker voor de vraag te staan of een bouwwerk of voorwerp nog net belangrijk genoeg is om te worden opgenomen of niet. De een zal de grens anders trekken dan de ander. Een uitleg te geven van het ingenomen standpunt is bijna altoos ondoenlijk. In dit geval kunnen wij er toch wel iets van zeggen. Bij de vraag of een woonhuisgevel waardig mocht worden gekeurd om te worden opgenomen is deze steeds bevestigend beantwoord, wanneer het een trapgevel betrof, hoe onbelangrijk of verminkt die ook mocht wezen.

Terwijl het boek werd gezet, zijn zeer vele oude klokken het offer geworden

[pagina XI]
[p. XI]

van requisitie door de Duitsche bezettingsmacht. Het was ondoenlijk daar rekening mee te houden, omdat de omvang van de requisitie niet van tevoren vaststond, en het aantal klokken dat voor versmelting is bestemd, voortdurend zal stijgen naarmate oorlog en bezettingstoestand voortduren. Alle klokken, die de schrijver vóór de requisitie aantrof, zijn derhalve in den tekst gehandhaafd. Ook met de gedeeltelijke slooping door de Duitsche bezetting van den toren der oude Hervormde kerk te Katwijk aan Zee is geen rekening meer gehouden.

Alvorens het werk ter perse ging, heeft Dr. J. Kalf, secretaris van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, de geheele kopij doorgenomen. Dit had tengevolge, dat de tekst op verschillende punten werd herzien en daarbij ongetwijfeld heeft gewonnen. De belangrijkste onderwerpen van gedachtenwisseling tusschen den heer Kalf en den schrijver waren de vraag, of te Rijnsburg abdijkerk en parochiekerk al of niet afzonderlijke gebouwen zijn geweest, en de dateering van Teilingen en van de Burcht te Leiden. Ten aanzien van het Rijnsburgsche vraagstuk liepen de inzichten tenslotte niet zoo ver meer uiteen. Wat de ronde burchten betreft, handhaafde ieder zijn standpunt zooals dat al eerder was uiteengezet. De tekst vermeldt beider zienswijze.

Tenslotte wenscht de schrijver een woord van dank te richten tot de vele ongenoemden, wier voorlichting hij mocht genieten. Wie beseft, hoe op het onderhavige terrein een enkele opmerking van bijzonder nut kan zijn, zal begrijpen, dat pogingen hen allen te gedenken slechts tot onrechtvaardigheden zou leiden. Het vervult den schrijver met weemoed, dat verschillende belangstellenden zijn overleden, die ongetwijfeld gaarne de verschijning van dit werk hadden beleefd. Hij denkt daarbij aan een verdienstelijk beoefenaar van de plaatselijke geschiedenis als wijlen de heer J. Kloos te Noordwijk, aan den architect H.J. Jesse te Leiden, aan den heer O.C. van Hemessen te Woubrugge, aan den heer W.M.C. Regt te Alfen a.d. Rijn. In het bijzonder dient de schrijver echter wijlen Mr. Dr. J.C. Overvoorde te herdenken, den Leidschen archivaris, lid van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, die indertijd was begonnen met het samenstellen van een monumentenbeschrijving van Leiden en Westelijk Rijnland. Schrijver dezes heeft geen pogingen gedaan op Overvoorde's werk voort te bouwen. Het kan nu eenmaal overwegende bezwaren hebben in te vallen, waar een ander zijn werk onvoltooid moest achterlaten, en hij is overtuigd goed te hebben gedaan door geheel opnieuw te beginnen. Overvoorde zou het werk in veel opzichten anders hebben gedaan, maar dat het gedaan is, zou hem hebben verheugd.

 

's-Gravenhage, 29 Juli 1943.

E.H. TER KUILE.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken