Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In excelsis (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van In excelsis
Afbeelding van In excelsisToon afbeelding van titelpagina van In excelsis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

Scans (10.96 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Illustrator

Cuno van den Steene



Genre

proza

Subgenre

verhalen
heiligenleven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In excelsis

(1947)–Albert Kuyle–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 86]
[p. 86]


illustratie

Sint Joris met de draak

HET IS EEN VAN DE ALLERMOOISTE. STRALENDE VERHALEN DIE ONS UIT DE KINDERTIJD zijn bijgebleven! Een land, zuchtend en tot de dood beangst omdat het recht en de veiligheid er verloren zijn gegaan. Omdat het niet langer de gepoederde, maar toch eerlijke rechter, de brave, stoere koning en de sabeltorsende gendarme zijn die tezamen de billijkheid en het fatsoen overeind houden, maar ook zij tot angstige slachtoffers zijn geworden.

In de zompen achter de dichte bosjes van moeraseiken heeft een draak zich zijn leger gedraaid. De grond is er glad en slijmerig. Zover het schreiend oog kan kijken, zijn de bomen bruin verzengd van zijn adem. De kreken drogen uit, en van de gloeiwarmte van zijn weke, molengrote buik, barst de aarde als na een ein-

[pagina 87]
[p. 87]

deloze Augustusmaand.

Als hij naar de stad komt die in de heuvelkommen ligt, zal zijn driehalzige romp de kerk met één stoot in puin duwen en onder zijn genagelde, scheepszeil-grote vliesvoeten zal een huis slechts een notenschaal zijn. Daarom brengt men wat hij begeert aan de zomen van het broekland.

Wat hij maar begeert? Ja, de jonge maagden van het land en een enkele maal een kleine trossel vlasblonde kinderen, wier haren nog blinken in de zon als ze al héél ver uit de stadspoort zijn, en men ziet nog vanaf de wallen hoe ze aarzelend gaan lopen omdat de zwavelstank reeds in hun gezichjes waait.

Neen, het gaat niet eerlijk. Het gaat zoals het altijd gegaan is: de armenbuurten zijn 't eerst aan de beurt. Niet alleen omdat daar de meeste maagden wonen, maar ook omdat de rijken zich een plaatsvervanger kopen van 'n wanhopige vader die om zijn schuldbrief immers aan handen en voeten is overgeleverd. En omdat, als de zwarte urn met de briefjes rondgaat, (loten is het eerlijkst, zegt de burgemeester die geen kinderen heeft, en dus niet weet hoe de pols als verbrandt wanneer een moeder door haar greep haar kind gaat redden of veroordelen) de kansen voor de grote gezinnen veel slechter zijn.

En zo worden de huizen leeg en de anjelieren verdrogen omdat geen meisjeshand ze meer verzorgt, en de kinderen spelen ernstig een drakenspel waarbij de draak zichzelve zijn offers kiest.

[pagina 88]
[p. 88]

Dan, op een goede dag, terwijl in de schemering het verre, rosse licht van de drakenogen aangloeit, staat neustrillend 't paard van Sint Joris voor het gemeentehuis. De poortwachter heeft hem niet zien binnengaan en het lijkt wel of hij vanuit de fontein is opgerezen. De bode ontsteekt de lantaarns naast de plechtige deur en de poorters komen toelopen en al de lichten die zij dragen kaatsen glanzend in het zilveren kuras van de vreemdeling.

Hoe komt zijn gelaat zo ernstig? Hoe staan boven de rechte neus en de vriendelijke mond de ogen zo fier en moedig dat iedereen wel er in moet kijken, om te bemerken dat dan een blijde rilling door het lichaam loopt?

Zonder dat er wordt gesproken begrijpt men elkander. Er wordt een kampvuur ontstoken in het midden van de markt en de jongens smeken te mogen helpen slijpen aan de lansspits en de vrouwen herstellen de mantel en het vuur bij de smid slaat tot tegen de balken als hij de zwaardkling harder en harder slaat.

Dan beginnen eensklaps de klokken te luiden van de kathedraal waarin sedert bijna een jaar geen feest gevierd is, en de oude domproost gaat Sint Joris vooraf, langzaam door het middenpad, terwijl het orgel dreunende guirlandes tussen de zuilen vlecht.

Joris legt nu zwaard en lans en de helm met de witte veren van de zee-arend, en het kuras dat wel uit de zon schijnt gesneden, neer op de trappen van het altaar. En dan eerst hoort men zijn stem. Jong, o zo jong in deze genaden-

[pagina 89]
[p. 89]

bruine hal, en hij spreekt zonder aarzelen de belofte dat hij, mochten God en Diens heilige Moeder hem helpen, de draak zal doden, nog eer de middag opnieuw over het land staat.

Dan bidden allen tezamen en daarna legt Joris ziek terneder bij zijn kampvuur, de wapens voor het grijpen, maar met in de handen niets dan een rozenkrans en een leliebloem die zijn moeder hem tot afscheid en tot zuiver onderpand gegeven heeft.

Die nacht wordt onder geen enkel dak geslapen. De mensen bidden en kreunen op hun lauw gelegen bedden en er zijn jonge vrouwen die de lange nacht door geknield blijven voor de Madonna, dat alle zegen die zij verkrijgen kan, af zal dalen rond haar sterke held.

In het huis van de mandenmaker tooit men de jongste dochter, die ogen heeft als de gentiaan van de hoge hellingen en die loopt gelijk een hinde huppelt in de luwte van het hakhout. Moeder en zusters helpen haar en als zij daar wit en blij staat, steken ze klaverbloemen en egelantieren in haar vlechten. De vader staat er met gevouwen handen bij en niemand is nog angstig omdat immers ieder in Joris' ogen gelezen heeft.

Verder kent men het verhaal slechts uit de verte. Men zag Dymphna van de mandenmaker slank en wit uit de poort treden, en toen ze honderd ellen gegaan was draaide ze zich om en wuifde naar vader en moeder, die toen toch nog schreiden omdat één ogenblik de moed van hen werd weggenomen. Dan daverde de wal

[pagina 90]
[p. 90]

van de jongenskreten en van de schorre hulde van de mannen. Joris reed uit. Hij had de lelie tussen zijn vederbos gestoken en zó schitterde alles wat aan hem was, dat men de ogen moest toeknijpen voor het licht.

In de verte dreunde het diepe grollen uit de drakenbuik. De grond sidderde, en die scherpe ogen hadden zagen hoe de eiken bewogen als het gras, wanneer 'n vogel heensluipt van zijn nest.

Kleiner en kleiner wordt Sint Joris, tot hij nog maar een scherf is waar het licht op schampt. Hij is bij de eiken...... Hij rijdt de groene wallen binnen...... De mensen grijpen elkanders handen en vrouwen leggen snikkend haar hoofd tegen de mannenschouders. Dan, als de kreet van heel een leger, galmt hoog en helder de strijdkreet van Sint Joris aan, en direct daarop is er het klokhelder bonzen van metaal tegen een pantser. Nog driemaal galmt de kreet van Sint Joris, nog twee maal het gillen van de draak dat de huid doet branden tegen het gebeente. Dan beginnen ogenblikken die te lang duren voor de wankelmoedige. Alles blijft stil en niets is er aan de bosrand te bespeuren.

Nog niet. Nog niet.

En dan ziet Lange Jan, die staalharde schippersogen heeft, hoe het groen vaneen gaat. Hij smijt zijn muts in de lucht en springt zonder bedenken van de wallen in de gracht om daar beneden heen en weer te zwemmen als een eend die gek is van plezier.

Nu kunnen ook de anderen al iets zien, en wel-

[pagina 91]
[p. 91]

dra trekt men door de poort naar buiten om de held jubelend in te halen.

Dymphna zit op het paard en Joris voert het behoedzaam bij de teugel, bezorgd dat 't niet mis kan stappen en zo het meiske verschrikken zal.

Hij zwijgt en gaat ingetogen voort tot voor de kathedraal. Dan vouwt hij zijn handen tot een beugel dat Dymphna af kan stijgen en loopt met haar tot voor het altaar. De lans, waaraan het zwarte bloed van de draak korst, legt hij op de treden en het zwaard er kruiselings overheen. Dan buigt hij het hoofd, vouwt de handen en bidt zoals nog nooit een dappere jongen gebeden heeft, met zijn hoofd dicht tegen Gods borst en met zijn hart vol van een dank die hem zou doen schreien, ware hij nu eenmaal Sint Joris niet die een voorbeeld moet zijn.

De domproost beklimt de kansel en vangt zijn prediking aan met de woorden: Weest bereid, zoals deze Joris bereid was.

Van buiten hoort men de hamerslagen van de kooplui die hun kramen opslaan, het paard van de draaimolen hinnikt en juist vóór de koster de kerk kan sluiten is er een volle vlaag oliebollengeur over de gelovigen gewaaid en daarom maakt de proost het niet lang, al is de dag dan ook nog zo geweldig......

De echte Sint Joris, zeggen de geleerden, stierf als martelaar onder Diocletianus, en omdat hij het heidendom en het ongeloof bevocht heeft men het verhaal van de draak bedacht. Maar die draak is slechts een symbool, en er

[pagina 92]
[p. 92]

hebben nooit echte draken bestaan.

Ik weet dat zo net nog niet. Ik zal het verhaal van de echte Sint Joris wel eens een andere maal opschrijven.

Maar deze keer wilde ik alleen vertellen over de Sint Joris van onze verkenners.

Als ik zo zie hoe ze onder hun flinke, uit één stuk gesneden hopman zelf óók tot flinke kerels worden, dan geef ik geen enkele draak meer een kans. Ook de draak niet die zo listig is dat hij zelf heel de dag vertelt dat er heus, echt, geen draken meer bestaan, en dat dat allemaal sprookjes zijn......


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken