Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen) (1988-1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)
Afbeelding van Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.62 MB)

XML (1.86 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het tafelspel bij de rederijkers (2 delen)

(1988-1989)–P. Lammens-Pikhaus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 533]
[p. 533]

Registers

Lijst der presenten

Toelichtingen

Bij het samenstellen van deze lijst leek het ons nuttig de geschenken van eenzelfde spel samen op te nemen. Veelal houden zij immers verband met elkaar, zodat het eenvoudiger is de verklaring ervan en de opgave van de verdere literatuur per spel te behandelen. Op die manier heeft men een goed overzicht van de verschillende geschenken in elk tafelspel. Wil de lezer te weten komen of een bepaald object of begrip in onze tafelspelen als geschenk dienst doet of hoe vaak een present aangeboden wordt, dan kan hij terecht bij de alfabetische index waar de geschenken enkel vergezeld zijn van het nummer van het spel waarin zij voorkomen.

In deze lijst volgt op het nummer van elk tafelspel het lemma. Dit bestaat uit de vermelding van de objecten en/of begrippen welke de spelers in aanvang besluiten te schenken. Na de dubbele punt en voorafgegaan door het gelijkheidsteken volgt dan wat de acteurs in concreto met zich meebrengen vergezeld van de verklaring. Komt eenzelfde geschenk in andere tafelspelen voor, dan worden de nummers hiervan tussen ronde haken vermeld. De titels der vaak geciteerde bronnen hebben wij afgekort:

MNW: E. Verwijs en J. Verdam, Middelnederlandsch woordenboek, 's-Gravenhage, 1885-1941.
Henkel en Schöne: A. Henkel en A. Schöne, Emblemata. Handbuch zur Sinnbildkunst des XVI. und XVII. Jahrhunderts, Stuttgart, 1967-76.
Tervarent: G. de Tervarent, Attributs et symboles dans l'art profane 1450-1600. Dictionnaire d'un langage perdu, Genève, 1958-64.
Timmers: J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en iconografie, Bussum, 1974.
Lexikon: Lexikon der christlichen Ikonographie. Herausgegeben von E. Kirschbaum in Zusammenarbeit mit G. Bandmann, W. Braunfels, J. Kollwitz...Allgemeine Ikonographie, Rom-Freiburg-Basel...1968-72. 4 dln.
DV: Ad de Vries, Dictionary of Symbols and Imagery, Amsterdam-London, 19762

Lijst

(1) spigel: het geweten (v. 121-122, 127-129). Cfr. DV, blz. 323 nr. 7. Zie ook (6) (49)
(4) beke: = een kruisbeeld. ‘Hier moet voor een present zyn van een crusificx ende et moet ghemaect zyn hol et cruce ende men moet maken dat vut de vyf wonden looppen mueghen wyn ofte water sulc alsmen wil’ (TA op fol. 290r)Ga naar voetnoot(1): Christus' bloed gestort voor
[pagina 534]
[p. 534]
de verlossing der mensheid (v. 227-41) als symbool van de levensbron, cfr. Timmers, 206, Lexikon, I, 333-34 en III, 486 en Henkel en Schöne, 1245 waar deze voorstelling weliswaar later wordt gesignaleerd bij G. Montanea in Monvmenta Emblematvm christianorum virtutum..., Francofurt, 1619 waarvan de eerste uitgave in 1571 verscheen. Zie ook (16) (19) (25) (64) (66)
(5) hoeden: genaamd ‘Tydelicke Nyeuwicheyt’ (v. 93) of nieuwe snufjes, ‘Voorsieneghe Disscrecie’ (v. 117) of vooruitziend verstand en ‘Viereghe Deuocie’ (v. 216) waarvan op fol. 309v in de TA vermeld wordt: ‘Redene moet hebben een cleen cofferkin ofte forchierkin daer een corael oft ammeren hoeyken van Matia jn besteit zal zyn’ d.i. een rozenhoedje of rozenkrans (v. 240-69), Cfr. MNW, VI, 1630 en Timmers, 360 en DV blz. 391 nr. 3.
(6) eerden vaetkin verchiert met blomkens: het aarden vat symboliseert het broze lichaam cfr. Tervarent. II, 315 en A. Blaise, Dictionnaire Latin-Français des auteurs chrétiens, Turnhout, [1954], 836 waar het vat voorkomt als metafoor voor het lichaam cfr. o.a. ‘vas electionis’ in Hand. 9:15, ‘vas perditum’ in Ps. XXX, 13: de bloemen symboliseren allerlei deugden (v. 365-70); in II Cor. 4:1-15: cfr. Tervarent, I, 192.
speghele: de spiegel of het voorbeeld dat elke priester moet zijn voor de anderen (v. 371-74): cfr. DV blz. 323 nr. 11Ga naar voetnoot(1).
(7) platteel vp wyens boordt staen vaenkens ofte bannyeren (v. 75-76) met zeuenderande tregye die gheconfyt licht deen onder dandre (v. 103-04) en zeuen specien jn zeuen vaetkens ghedeelt (v. 116) met een fyguere van Jhesus (v. 109-10): de zeven zoetheden (pingel, gember, coriander, hazelnoten, kaneel, amandelen en sinaasappelen) worden vergeleken met de zeven zoetheden van de naam van Jezus (v. 95-108); de zeven specien (valeriaan, gember, peper, nardus, kaneel, kruidnagel en grein) met de zeven bloedstortingen (v. 109-14). Deze worden op hun beurt in verband gebracht met de zeven hoofdzonden (v. 131, 152, 178, 202, 239, 255, 276) cfr. Everaert, Spelen (ed. Muller en Scharpé), blz. 637-38
(8) Hertelic Leedscip (V. 250) en Viereghe Bedynghe (v. 274): = twee schilderijen (beilde van pointratuere in v. 253 en fyguere in v. 292) waarvan het eerste David voorstelt die berouw toont na Nathans vermaning (v. 260-64) cfr. II Sam. 12:13-14. De laatste afbeelding toont Esther die bij Ahasveros genade afsmeekt voor haar volk (v. 282-91) cfr. Esth. 8:1-8
(9) ghelyckenesse van eenen berghe (v. 92): = afbeelding van de Kruisberg met wijngaard beplant (v. 188-203, 208-10): teken van de verlossing. Christus vergeleken met een wijnstok cfr. Timmers, 79 en Jo. 15:1, 5, met een druiventros cfr. Timmers, 217
[pagina 535]
[p. 535]
(11) die soete bladeren vanden boeme des levens (v. 104-05): symboliseren ‘getrouwicheyt’ of trouw (v. 369-91) cfr. Timmers, 209: = myrrhe (v. 418, 430-33) cfr. Timmers, 165
een rose (v. 156): symboliseert ‘dyngnytheyt’ (v. 395) of edelheid, waardigheid (v. 349-64) cfr. Timmers, 607 en 609: = wierook (v. 418, 426-29) cfr. Timmers, 165
een appel van gouwe (v. 202): symboliseert ‘muegentheyt’ of macht (v. 323-42) cfr. Timmers, 165 en Lexikon, I, 124, = goud (v. 418, 422-25) cfr. Timmers, 165
Deze geschenken zijn symbolen voor de eigenschappen van de pasgeboren prinses.
(12) een casteel (v. 158), een slot (v. 168), een borcht (v. 182): = (afbeelding van?) Christus de Heer, de Godheid (v. 208-14, 234-42; 214-23, 243-54; 224-33, 258-59) cfr. o.a. Ps. 18:3, 144:2, 31:4, 71:3, 91:2
(13) een suuer maecht (v. 38), een conynghinne (v. 39): = een mespele (v. 53): een mispel waarvan de kroon met haar vijf takken de eigenschappen van een vorst voorstelt: nl. ‘rechueerdicheyt, wysheyt, goedertierentheyt, voorsienicheyt, maecht’ (v. 59-67): dat de mispel rijp is, betekent dat elk vorst een ‘rype ende manierlic wesen’ t.o.v. zijn onderdanen moet tonen (v. 69-72); DV, blz. 317 nr. 14 ‘the fruit improves with rotting’.
(14) een inne (v. 134): = een ey (v. 164): ‘dat bloet en vleesch es binnen dry daghen’ (v. 204-05) gelijkt Christus die ‘verreesen was binnen dry daghen’ (v. 206-07). Cfr. Lexikon, I, 588 waar het struisvogelei een symbool wordt genoemd van Christus' geboorte en verrijzenis. Het ei wordt ook in geestelijke zin verklaard met een allusie op het (h)eigeroep der gelukzaligen en verdoemden (v. 210): DV, blz. 158. Zie ook (72)
(15) een okernote mette slooster (Ta v. 382-83): de bolster, het ‘naerden vleesche leven’ (v. 394) moet gekraakt worden om ‘de soetheijt des cornels’ (v. 417), ‘Godts hulpe’ (v. 419) en ‘die Goddelicke trooste’ (v. 426) te smaken. Cfr. Henkel en Schöne, 229 waar de gekraakte noot voorkomt in een embleem uit een latere druk met de ruimere betekenis: ‘niets zonder moeite’; DV, blz. 345 nr. 3
(16) ghemeen welvaren (v. 364): = een crucifix (TA v. 389-90): symbool van de verlossing cfr. v. 390-427 en v. 436-41.
Zie ook (4) (19) (25) (64) (66)
(17) steenen (v. 87): uwelen (v. 160): deze ouwels blijken in v. 170 nossensteenen of nosteenen (v. 177) te zijn waarmee hostiën (v. 163-68) worden bedoeld. Cfr. Lexikon, II, 333
(19) recht bevrydinghe (v. 134) of de euwighe ruste (v. 159): = een ‘fyguere’ (v. 192) welke Christus voorstelt ‘ghecruust staende ouer een fonteyne zuverlick toeghemaeckt’ (TA op fol. 13v en v. 192-206) cfr. Timmers, 206, Lexikon, I, 333-34 en III, 486 en Henkel en Schöne, 1245. Zie ook (4) (16) (25) (64) (66)
[pagina 536]
[p. 536]
(21) het woort godts (v. 325): = een bloott sweertt (v. 327) cfr. Ef. 6:17
Sottelyck voortstel, de zot biedt zichzelf en zijn marotte aan (v. 335-36). Zie ook (33) (54) (57)
(25) een cruyssefickx (titel op fol. 147v): de Vasten biedt ‘ons lief heer aent cruijs’ (v. 206) aan om het gezelschap tot inkeer te brengen bij het bedenken van Christus' wonden. Zie ook (4) (16) (19) (64) (66)
(28) smenschen wysheyt (v. 34-35): = een rol of bordje waarop geschreven staat ‘onnutte sorge’ (v. 183) d.w.z. de zorg om aardse goederen (v. 184-99), is het geschenk van Idel Gepeyns. Cfr. Matth. 6:25-34
oprechte liefde (v. 94): = (een rol of bordje met) een ootmoedich hert (v. 134), het present van Goede Wille (v. 173-74), waardoor bruid en bruidegom elkaar oprechte liefde zullen tonen en niet alleen op aarde, doch ook in het hiernamaals vrede bereiken (v. 135-44), overtreft het waardeloze geschenk van Idel Gepeyns. Cfr. Ef. 4:2, Col. 3:12-15
(29) het diepste verwonderen van alle menschen (v. 187), tswaerste verdriet der verdoemder sielen (v. 241) en die meeste vruecht vanden eewygen leeuen (v. 349): = ‘taenschijn goodts (v. 359). Cfr. v. 371-92 waarin verwezen wordt naar Ex. 3:6; 31:18; Matth. 17:1-7, v. 356-58 waarin Augustinus vermeld wordt en v. 395-402 waarin verwezen wordt naar Openb. 22. Naar alle waarschijnlijkheid hebben we hier te doen met een afbeelding van het aanschijn des Heren, misschien een copie van de Santo Volto van Lucca cfr. Timmers, 36
(32) twee leeuende vincken (v. 283) cfr. (32b) met v. 292: = twee Luysen (v. 309) cfr. (32b) v. 308. De luis is hier het symbool van armoede, berooidheid. Voor de luis als parasiet cfr. Henkel en Schöne, 946 waar een embleem gesignaleerd wordt bij F.G. de La Perrière, Le Theatre des bons engins...Paris, 1539 waarbij luizen en vlooien een dood lichaam verlaten en vergeleken worden met vleiers die armoede schuwen en zich rondom de goed gevulde tafels der rijken scharen: DV, blz. 193 nr. 1
(33) Grooten honger en Goeden appetyt: de spelers bieden zichzelf aan als present (v. 196-236). Zie ook (21) (54) (57)
(35) een van die eedele herten coene (v. 182) door sMenschen Vernuftheyt gevangen in tswerls secreet (v. 178): = (afbeelding van?) een gevangen hert/hart als symbool van de mens die zich van God afkeerde en verstrikt raakte in de netten van het kwaad: DV, blz. 244 nr. 4.
(36) een figuer van eender slaccke (v. 98): ‘hier sal hij thoonen een present in die Gedaente van eender slaccke’ (TA op fol. 88r) welke vergeleken wordt met de goddeloze, die evenals het dier zijn sporen overal achterlaat (v. 98-118). De slak zelf wordt in Lev. 11:30 gerekend tot de onreine dieren cfr. Lexikon, IV, 98 en is ook een van symbool van luiheid cfr. Timmers, 419
[pagina 537]
[p. 537]
een soutvat met sout (TA op fol. 89r): zoals het zout de slak vernietigt, zo zal het woord Gods de goddeloze beschamen (v. 134-43). Anderzijds kan het zout, zoals het woord Gods, ook alles bewaren cfr. Matth. 5:13. Het beeld van de slak met zout bestreden, noteren Henkel en Schöne, 622 later nog bij J. Cats, Emblemata moralia et oeconomia...Rotterdam, 1627, nr. 23. Hier bestrijdt het woord Gods niet de zondaar maar de zonde
(37) die alder beste penninck die hier in es (in tkofferken) (v. 66), de scat van gout (v. 72): = ‘die verscrickkelycke doot’ (v. 73) of ‘een dootshooft daer bij geschreuen Dits tloon der sonden’ (titel op fol. 90r). Het doodshoofd is symbool van de kortstondigheid en ijdelheid van het aardse leven cfr. Timmers, 500-01. Vaak, zoals hier is het teken van de zonde en haar bestraffing met de dood, die echter beide door Christus' kruis overwonnen worden cfr. Lexikon, IV, 343 waar verwezen wordt naar 1 Cor. 15:55-57 en Rom. 6:23
(40) een vogel (v. 70): een chijsken (v. 117): = een dobbelsteen (v. 137), attribuut van het wisselvallige lot cfr. Tervarent, I, 145-46: hier geschonken als symbool van een gunstig lot (v. 154) vermits het chijsken (six) precies de hoogste worp aanduidt.
(43) een vaersken (v. 24-25): = ‘een brieff van pampier gemaect’ (v. 130-31) met een vers uit Jes. 9,5: ‘een kint is ons geboren een soon is ons gegeuen’: teken van Gods liefde (v. 243) voor de mens (v. 230-44). Zie ook (106)
(45) twee vierige herten in lyefden gloeyende met den bant van eendrachticheyt by malcander gebonden (v. 236-37): symbool van de liefde in het huwelijk volgens de wet des Heren (v. 238-42) cfr. Tervarent, I, 102.
een toom (v. 247): om de aardse gezindheid te bedwingen en naar Gods woord te leven. Cfr. Tervarent, II, 277: attribuut van de Matigheid en de Deugd
een serpent (v. 260): (een afbeelding van?) een slang, symbool van de voorzichtigheid (v. 261-71) cfr. Tervarent, II, 340 en Timmers, 386 en 579 waar verwezen wordt naar Matth. 10:16
Deze drie presenten staan voor drie in het huwelijk onontbeerlijke deugden: liefde, matigheid en voorzichtigheid
(49) een speegele (v. 23): = een bordeken spiegels gewys en daer sal in gescreuen staen het woort goodts’ (TA op fol. 174v en v. 279-90) cfr. Ef. 5:22-23: bruid en bruidegom moeten zich spiegelen naar het voorbeeld van Christus en Zijn bruid, de Kerk (v. 304-18) en het woord Gods in ere houden. Cfr. Timmers, 778 en Lexikon, I, 324 en 563. Zie ook (1) (6)
een kindeken inder wiege (v. 146): symbool van de taak der vrouw (v. 147-54), cfr. Gen. 3:16
een spaede (v. 159): symbool van de taak van de man (v. 160-71); cfr. Gen. 3:19; attribuut van de Arbeid cfr. Tervarent, I, 46
(52) een leeu (v. 209): symbool van Christus die door Zijn verrijzenis de dood overwonnen heeft (v. 362-64, 376-81), cfr. Timmers, 94 en
[pagina 538]
[p. 538]
550 waar verwezen wordt naar Openb. 5:5 en Lexikon, III, 116-17. Bruid en bruidegom moeten Christus volgen om niet ten prooi te zijn aan de duivel (v. 413-18)
een visch (v. 237): symbool van Christus (v. 365-67, 382-87), cfr. Timmers, 93. De vis is ook het symbool van de matigheid (v. 419-22) cfr. Tervarent, II, 309
een rynck (v. 277): symbool van redding en vertroosting (v. 368-71, 388-91), onderpand van verzoening en trouw cfr. Timmers, 404: de (zegel)ring is het attribuut van de Trouw. De gehuwden moeten de ring dragen d.w.z. ‘wercken der deuchden’ doen (v. 423-26)
een kostelycken steen (v. 310): symbool van Christus (v. 372-75) cfr. Timmers, 72 en v. 392-94; cfr. Dan. 2:34, v. 395-97: cfr. Gen. 28:11, 18, 22, v. 398-401; cfr. Matth. 21:42 en Ps. 118:22. De gehuwden moeten naar de Geest Gods leven cfr. v. 427-38 en I Kor. 10:4
(53) drie letters (v. 196, 199, 200): V, R, E (v. 204) ‘geschreven in gouwe’ (v. 297). De V staat voor ‘veritas of waerheijt’ (v. 208) waarbij gewezen wordt naar Jo. 14:6, voor ‘virginitas dats reijnicheijt’ (v. 215) cfr. Gen. 2:24-25, voor ‘vrijendelijcheijt’ (v. 225) waarbij Esther en Ahasveros tot voorbeeld dienen en voor ‘vreese tot godt’ (v. 233-34) waarbij verwezen wordt naar Tobias en Sara. De R staat voor ‘reden’ (v. 244), ‘rijng’ (v. 248), het teken van liefde en trouw (v. 251), ‘rekeninge dije elck sal bewysen ten uytersten dage’ (v. 263). De E is beginletter van ‘eendracht’ (v. 266), ‘eerbaerheijt’ (v. 272) waarbij Abraham en Sara het bruidspaar tot voorbeeld worden gesteld, en ‘eewige eewicheyt’ (v. 280). Samen spellen de letters VRE (v. 288), ‘de vrede godts’ cfr. Jo. 20:19, het beste geschenk dat een echtpaar zich wensen kan. Zie ook (56) (58) (108)
(54) een liedeken (v. 414): doch uiteindelijk bieden de spelers zich zelf aan nl. Kijck inde krijch, Werck-noo en Leuije waert. Zie ook (21) (33) (57)
(56) alder werelt vreucht (v. 222) ‘verheven op een blaese vol wints in een rolle geschreven’ (v. 260-61): = een blaas gevuld met wind met daarop een rol waarop aan de ene kant ‘alder werelt vreucht’ staat, op de andere zijde (v. 262) vier letters die het woord NIET spellen (v. 263): ‘al swerelts vreucht’ is niets dan ijdelheid (v. 267-72), cfr. Pred. I en 2, Joh. 7:7-9, Henkel en Schöne, 1315 vermelden een soortgelijk embleem; een blaas gevuld met erwten is het symbool van de vergankelijkheid van wereldse roem
de vier vergulde letters (v. 238): NIET: die zich op de keerzijde van de blaas bevinden, zijn het present van het tweede personage (v. 245-47 en v. 291-94). Cfr. (53) (58) (108)
(57) Wel hebben met een beurs vol gelt (v. 346-51), Wel meugen en Goet geselschap (v. 352-55); de spelers presenteren zichzelf. Zie ook (21) (33) (54). De beurs met geld is het attribuut van rijkdom en overvloed cfr. Tervarent I, 53. Zie ook (60)
[pagina 539]
[p. 539]
(58) drie letters (v. 391-98): die samen ERE (v. 399) spellen. Zie ook (53)(56)(108).
(60) dalder bequaemste amoureuste lief (v. 55): een afbeelding (ymagie v. 283) van de geliefde: = hooi (v. 318)
een groote borse met ghelde (v. 127): = hooi (v. 334). De beurs geld is zowel symbool van rijkdom als van de ijdelheid van de wereldse macht, cfr. Tervarent I, 53. Zie ook (57)
dleckerste bancket (v. 205): = hooi (v. 346). Het hooi is symbool van de vergankelijkheid van het aardse leven en de vanitas van het stoffelijke bezit, cfr. Timmers, 498 ‘hooiwagen’ 1 Petr. 1:24 en Jes. 40:6. Een samenvatting van de verspreiding van het al-hoymotief in de Nederlanden. Cfr. P. de Keyser, Het onuitgegeven Tafelspel van Al Hoy met IJdel Lustken, Willeken Noijt Genoech en Buijcxken Selden Sat uit het Dendermonds Handschrift geannoteerd, Dendermonde, 1964 (Overdruk uit de G.O.K.L.D. Buitengewone uitgaven-Nr. XX), blz. V-VII.
(61) een lantaerne daer een schoon licht in staet: = een lantaerne zonder licht (v. 174): de letter (van de Wet)
licht welck alle rechtvaerdighe menschen verfraeyt (v. 186-87): de heylighen Geest der waerheyt waarbij in v. 240 verwezen wordt naar het pinksterfeest (Hand. 2) want ‘die Geest brenckt alleen het leven voort (v. 235). De letter zonder de Geest is niets anders dan een lantaren zonder licht (vzn. 257-60) cfr. 2 Kor. 3:6
(64) een a(d)vys (v. 185): = ‘tCruys Christi // welcken Cruys ons advys is off exempele (v. 257-58). Het kruisbeeld, geschenk van de Vasten, herinnert het publiek aan Paulus' woorden (Rom. 6:6) dat zij zoals Christus de oude mens moeten begraven om vrij van zonden te zijn (v. 270 e.v.). Zie ook (4) (16) (19) (25) (66)
wafelen, pannekoecken (v. 218): geschenk van de Vastenavond
(66) een rechtveerdige wysere (v. 79): = een afbeelding van God die rechtspreekt over levenden en doden (v. 169-75) of een kruisbeeld want de nadruk valt in v. 180-96 op Christus' kruisdood waardoor Gods barmhartigheid het gehaald heeft op Zijn gerechtigheid. Zie ook (4) (16) (19) (25) (64)
(67) dat alder beste cruyt datmen in de werelt vinden mach (v. 41, = rapen (v. 84): met een woordspeling op het ww. is de raap het symbool van hebzucht cfr. D.Th. Enklaar, Uit Uilenspiegel's kring, Assen, 1940, blz. 52 waar hij verwijst naar Jan van Stijevoorts refereinenbundel anno MDXXIV. Naar het Berlijnsch handschrift integraal en diplomatisch uitgegeven door F. Lyna en W. van Eeghem, Antwerpen, s.d., II, nr. 164. Doch het present wordt op het einde ook geestelijk geïnterpreteerd (v. 198)
(68) een herinck vet (v. 3)
(71) een flessche vol wyns (v. 252): = de bybel (v. 316-38)
[pagina 540]
[p. 540]
een vat vol honichs (v. 273): = de bybel (v. 339-61)
een Busse met salue (v. 293): de bybel (v. 362-84) ‘dwoort der scriftueren...is den besten wyn...honich en Salue’ (v. 389-94)
(72) een paar versche eijeren (v. 394-95). Zie ook (14)
(74abc) 's Houwelicx figuere: een afbeelding van het huwelijk cfr. Timmers 302
(75ab) peys en minne (v. 285)
(76abc) Goet (t)huysraet (v. 63)
Luyers (v. 104): ‘sy heeten Ootmoedicheyt’ (v. 106)
winde bant (v. 110)
een pot vol paps met een lepel (v. 117-18): Ghestadighe Minne geheten (v. 123)
een paphoorne (v. 126)
een wieghe (v. 133): welke ‘ruste en peys’ betekent (v. 137)
seven puncten (v. 149) die tot den Houwelijcke dienen (v. 69): nl. Ootmoedicheyt, Jonste, Ghestadicheyt, Trouwe, Charitate, Ruste in Godt, Eendrachticheyt (v. 151-59)
(79) bloemkens (v. 342): dit ‘Aertsch gewas’ is het geschenk van Aarde. Voor de symbolische betekenis ervan cfr. Tervarent, I, 192 waar bloemen het attribuut worden genoemd van zowel de deugd als de jeugd
dit stuck (v. 353): bedoeld wordt het gespeelde tafelspel dat Locht ter vervanging schenkt van de ‘arent’ of het ‘cameleon’, welke dieren attributen zijn van de Lucht in de allegorische voorstelling van de vier elementen cfr. Timmers, 541 en Tervarent, I, 59
(80) een dolphijn (v. 317) en een salamander (v. 318): = een gebak waarop een afbeelding te zien is van de beide dieren ‘Want siet / den Dolphijn schoon / en t'Salamanders beelt / // Bringh ick in reyn ghebak (v. 327-28).
De salamander is het attribuut van het vuur bij de allegorische voorstelling van de vier elementen cfr. Tervarent, II, 334 en Timmers, 580. Op dezelfde wijze kan de dolfijn beschouwd worden als het attribuut van het water. Cfr. DV, blz. 142 nr. 8.
(82) scherven (v. 123): de mens wordt vergeleken met een broos aarden vat dat gemakkelijk in scherven valt (v. 123-49) cfr. Tervarent, II, 315
(93) welvaert (v. 185): is het geschenk van de boer want landbouw brengt welvaart in het land (v. 193-98)
neeringh (v. 189): de zeevaart doet de handel bloeien zodat de schipper ‘neeringh’ aanbiedt (v. 189-92)
(100) een Does (v. 237) met saedt (v. 241) nl. Sueric of Zuering (v. 247): Hovelicx berou schenkt zuring, een kruid dat alles zuur maakt. Cfr. DV, blz. 137 waar deze plant symbool wordt genoemd van liefde, maar ook van veranderlijkheid en geduld: op blz. 432 staat zuring voor berusting in het leed.
[pagina 541]
[p. 541]
een Lauwertacxken (v. 285) dit beduyt ons warachtigh//een teycken van vrede (v. 285): geschenk van Trou: cfr. DV, blz. 292 geeft aan ‘laurier’ de symbolische betekenis van overwinning, beschutting maar ook van wapenstilstand of vrede.
(102) een Terwen-broot (v. 268): Ceres schenkt haar gewas ‘in heughenis’ van ‘den tegenwoordighen noott’ (v. 274) waarbij de stedelingen met opgeslagen voorraad in tijden van nood ook de plattelandsbevolking hielpen (vzn. 285-94). Samen met de vis herinneren deze giften aan de ‘wonderbare broodvermenigvuldiging waardoor de vijfduizend gespijzigd werden’ cfr. Timmers, 93 en 173: DV, blz. 497 vermeldt tarwe als symbool voor de landbouw en vruchtbaarheid, attribuut van de godin van de aarde Ceres.
een visch uyter zee (v. 297): = Neptunus geeft een haring. Cfr. DV, blz. 188: de vis staat voor vruchtbaarheid, leven, overvloed, attribuut van de god van de Zee, Neptunus. Zie ook (52) (68)
Liefde (v. 317): geschenk van Aeolus ‘Daer liefde int zeyl waeyt/gaet het altijt voor-wint’ (v. 320). Cfr. DV, blz. 397 het zeil is een embleem van het element lucht en past bij Aeolus, de god der winden. Zie ook (28) (108)
(105) de voldoeninghe der wet (v. 141): = ‘Liefde in gulde letteren gheprent’ (v. 151). Het gaat hier om de christelijke naastenliefde waarvan Christus zelf een voorbeeld gaf door zijn kruisdood. Op die wijze heeft ‘hy alleene de wet voldaen’ (v. 221) cfr. v. 215-58
(106) een peyslijck mandaet (v. 18): vrede (v. 63) = het ‘boeck des leuens’ (v. 290). Wie de twee geboden in v. 242-44 genoemd onderhoudt, zal in vrede leven
een openen beslotenen brief (v. 113): daer elck in mach sien die vryheydt ghereghelt: vryheydt ghemack en ruste (v. 111) = het ‘boeck des leuens’ (v. 302-07)
een prente met die alderbeste tijdinghe (v. 200): nl. Ghy sult uwen Heere uwen Godt bouen al // Liefhebben wt alle v crachten en sinnen // En uwen naesten als v seluen beminnen (v. 242-44). Wie deze geboden onderhoudt zal ‘blijschap’ smaken (v. 246) = het ‘boeck des leuens’ (v. 290)
Deze drie geschenken blijken ‘theylich Euangelie’ (v. 310) te zijn
(108) juwelen (v. 69): een ghetal van eenenvijftich (v. 72-73) = twee letteren (v. 76), nl. L.I. (v. 93)
drie letters (v. 78): nl. E.F.T. (v. 117)
Samen vormen de vijf letters het woord LIEFT (v. 122) zoals man en vrouw, ‘twee sielen end' een lijf / suer en soet tsamen’ zullen dragen (v. 127-29). De tekst zelf geeft een parafrase van 1 Cor. 13:1-8. Zie ook (53) (56) (58)
(109) een croone (v. 202): = een Doorne Croone (v. 296): symbool van Christus' lijden en nederigheid; één van de Arma Christi cfr. Lexikon, I, 511-13 en 183-85.
[pagina 542]
[p. 542]

Alfabetische lijst der presenten

Woorden waarbij kleine spellingsverschillen optreden zoals figuere/fyguere, hart/hert etc. werden voor de overzichtelijkheid na elkaar opgenomen.

Aenschijn goodts (29)
Afbeelding van
Christus (12)
de geliefde (60)
God als rechter (66)
een gevangen hert/hart (35)
Appel (11)
Appetijt, Goeden (33)
Arent (79)
A(d)vys (64)
Bancket, dleckerste (60)
Bedynghe, Viereghe (8)
Beilde van pointratuere (8)
Beke (4)
Berghe, de ghelyckenesse van eenen (9)
Beurs vol gelt (57)
Borse met ghelde (60)
Bevrydinghe, recht - of de euwighe ruste (19)
Bladeren, die soete - vanden boeme des levens (11)
Blaese vol wints (met een rol waerop aan de ene kant ‘alder werelt vreucht’ aan de andere kant ‘NIET’ staat (56))
Bloemkens (79)
Boeck des Levens (106)
Borcht (12)
Bordeken spiegels gewys en daer sal in gescreuen staen het woort goodts (49)
Bordje (of rol) waarop geschreven staat ‘onnutte sorge’ (28)
met ‘een ootmoedich hert’ (28)
Borse met ghelde (60)
Brief (106)
Brief van pampier gemaect (met een vers uit Jes. 8:5) (43)
Busse met salue (71)
Bybel (71)
Cameleon (79)
Casteel (12)
Charitate (76abc)
Chijsken (40)
Conynghinne (13)
Croone, Doorne (109)
Crucifix (16)
Crusificx (4)
Cr(u)ys (25)
Cruys Christi (64)
Cruyt, dat alder beste (67)
Deuocie viereghe (5)
Disscrecie, voorsieneghe (5)
Dobbelsteen (40)
Does met saedt (100)
Dolphijn (80)
Doorne Croone (109)
Dootshooft daer bij geschreuen Dits tloon der sonden (37)
Eendrachticheyt (76abc)
Euangelie, theylich (106)
Ey (14)
Eijeren, een paar versche (72)
Figuer van eender slaccke (36)
Figuere, 's Houwelicx (74abc)
Fyguere (Christus voorstellend ghecruust staende ouer een fonteyne) (19)
Fyguere van Ester (8)
Fyguere van Jhesus (7)
Flessche vol wyns (71)
Geest, de heylighen - der waerheyt (61)
Gheback, reyn - (met een afbeelding van een salamander en dolfijn) (79)
Ghelyckenesse van eenen berghe (9)
Ghestadicheyt (76abc)
Geselschap, Goet (57)
Goud (11)
Herten, een van die eedle - coene gevangen in tswerls secreet (35)
Herten, twee vierige - in een gecnocht (45)
[pagina 543]
[p. 543]
Hebben, Wel - met een beurs vol gelt (57)
Herinck (68) (102)
Hoeden (5)
Honger, Grooten (33)
Houwelicx, 's - figuere (74abc)
Hoy (60)
Huysraet, goet (76abc)
Inne (hen) (14)
Jonste (76abc)
Juwelen (108)
Kindeken inder wiege (49)
Kruisberg (9)
Kijck inde krijgh (54)
Lantaerne sonder licht (61)
Lauwertacxken (100)
Leedscip, Hertelic - (8)
Leeu (52)
Letters nl. ERE (58)
LIEFT (108)
NIET (56)
VRE (58)
Licht (61)
Liedeken (54)
Lief (60)
Liefde, oprechte (28) (102)
Liefde excellent (105)
Luyers (sy heeten Ootmoedicheyt) (76abc)
Luysen (32)
Maecht (13)
Mandaet, peyslijck (106)
Mespele (13)
Meugen, Wel (57)
Minne (75ab)
Minne, Ghestadighe (76abc)
Myrrhe (11)
Neeringh (93)
Nosteenen (hostiën) (17)
Nyeuwicheyt, Tydelicke (5)
Okernote mette slooster (15)
Ootmoedicheyt (76abc)
Pannekoecken (64)
Paphoorne (76abc)
Penninck, die alder beste - (37)
Peys (75ab)
Platteel vp wyens boordt staen vaenkens ofte bannyeren met zevenderande tregye en zeuen specien jn zeuen vaetkens ghedeelt met een fyguere van Jhesus (7)
Pot vol paps (met de naam Ghestadighe Minne) (76abc)
Prente met die alderbeste tijdinghe (106)
Puncten, seven - (die tot den Houwelijcke dienen) (76abc)
Rapen (67)
Rose (11)
Rynck (52)
Ruste en peys (76abc)
Ruste, euwighe (19)
Ruste in Godt (76abc)
Saedt (100)
Salamander (80)
Scherven (82)
Seluen, ons (24), (33), (54), (57)
Serpent (45)
Slaccke, die Gedaente van eender (36)
Slot (12)
Soutvat met sout (36)
Spaede (49)
Speegele (49)
Speghele (6)
Spigel (1)
Steen, kostelycken - (52)
Steenen (17)
Stuck (tafelspel) (79)
Sueric (100)
Sweertt, een bloott - (21)
Terwen-broodt (102)
Toom (45)
Trouwe (76abc)
Vaersken (vers) (43)
Vaetkin, eerden - verchiert met blomkens (6)
Vat vol honichs (71)
[pagina 544]
[p. 544]
Verdriet, tswaerste - der verdoemder sielen (29)
Verwonderen, het diepste - van alle menschen (29)
Voldoeninghe der wet (105)
Vrede (106)
Vreucht, alder werelt - verheven op een blaese vol wints in een rolle geschreven (56)
Vryheydt (106)
Vincken, twee leuende (32)
Visch (59)
Waert, Leuije (54)
Wafelen, en pannekoecken (64)
Welvaert (93)
Welvaren, Ghemeen (16)
Werck-noo (54)
Wieghe (betekent ruste en peys) (76abc)
kindeken in der (49)
Wierook (11)
Winde bant (76abc)
Woord godts (21)
Wysere, een rechtveerdige (66)
Wysheyt, smenschen (28)
[pagina 545]
[p. 545]

Alfabetische lijst der spelende personages

De namen van de spelende personages worden gevolgd door het nummer (tussen ronde haken) van het spel, waarin zij optreden. Daarna volgt de aanduiding van het geslacht: m(annelijk); vr(ouwelijk) of wanneer het geslacht niet met zekerheid kan worden bepaald een vraagteken.

A

Aeolus (102) m.
Aerde (79) vr.
Aert van Eedelheijt (50) m.
Beraedtsamich Advys (4) m.
Jonsteghe Affexcie (4) vr.
Van Als Genoech (56) m.
Alwarigh Voortstel (13)?
Amoreuse Jonckheyt (89) m.
Amoureuse Herte (53)?
Geest van Amoureusheijt (50) m.
D'ander (34) m.
Cuenync des Aerbeyts (11) m.
Plomp sonder Arch (74) m.
d'Arm Ghemeynte (105) m.
Bedecte Aermoed (16) vr.
Armoede (102) vr.

B

Bedecte Aermoed (16) vr.
Moetwilligh Bedrijf (94) m.
Menichfuldich Bedroch (42) m.
Menich Bedruckt Herte (105) m.
Beelitgen (103) vr.
Beerte (117) vr.
Beleeft van Seden (23) m.
Houwelycx Berou (100) m.
Beraedtsamich Advys (4) m.
Wijse Beradinghe (16) m.
Berispinge van 't Quaet (36) m.
Besolos Manos (12) m.
Blijde Ghelaet (96) m.
Blyden Wille (7) m.
Blijden Will (109) vr.
Troostelijck Bystant (105)?
Boer (41) m.
Boer (47) m.
Boer (72) m.
Boer (82) m.
Boer (86) m.
Boerdelic Pleghen (3) m.
Boerdelick Weesen (49) m.
Boerdelic Zin (9)?
Bot Verstant (23) m.
Bot Verstant (24) m.
Bouwen (81) m.
Metken Bouwens (22) vr.
Broederlicke Onderwys (62) m.
Buijcxken Selden Sat (60) m.

C

Meester Canjart (112) m.
Ceres (102) vr.
Claer (83) vr.
Cleen Vermueghen (4) m.
Clerc (115) m.
Cloucken Geest (24) m.
Comen (48) m.
dOnruste Consientie (19) vr.
Sotte Cout (109) m.
Cramer (77) m.
Cramer (111) m.
Cramer (95) m.
Cramer (119) m.
Cuenync des Aerbeyts (11) m.
Cuenync des Edelheyt (11) m.
Cuenync der Scyencyen (11) m.

D

Jonsteghe Daet (7) vr.
Dagelicxs Onderwinden (31) m.
Deuchdelyck Ingheven (76) m.
Duechdelic Voortstel (9) m.
Wauter Dick-steert (117) m.
Slimmen Diel (22) m.
Goetwilligen Dienst (21) m.
Een Dronckaert (99) m.
Droncken Tenoer (49) m.
Duvels Nijdicheijt (46) m.

E

Cuenync der Edelheyt (11) m.
Aert van Eedelheijt (50) m.
[pagina 546]
[p. 546]
D'een (34) m.
Eendrachtighe Wille (74) m.
Eens Anders Vruecht (65) m.
Niemans Eijghen (65) m.
Eygen Ghemack (113) m.
Meest Elcken (19) m.
Geleerde Eloquentie (59)?
Evangelis Verstant (113) m.
Experencye (11) vr.

G

Geboren Sot (17) m.
Een Sot Goet Geselschap met een Marot Sot Geclap (40) m.
Gheduerighe Liefde (74) vr.
De Geest (61) m.
Geest van Amoureusheijt (50) m.
Cloucken Geest (24) m.
Gheestelijcken Sot (18) m.
Ghejonsteghe (10) vr.
Blijde Ghelaet (96) m
Geleerde Eloquentie (59)?
Weereltsche Gheleerde (15) m.
Gemaecten Sot (17) m.
Gemaicten Sot (18) m.
Eygen Ghemack (113) m.
Wel Gemaniert (23) vr.
Den Gemeenen Huysman (94) m.
d'Arm Ghemeynte (105) m.
Sorgeloos Gemoet (45) m.
Van Als Genoech (56) m.
Zinnelicke Ghenouchte (8) vr.
Ghenoughelic Voortstel (3) m.
Idel Gepeijns (28)?
Vrolijck Gheschrey (106) m.
Een Sot Goet Geselschap met een Marot Sot Geclap (40) m.
Goet Geselschap (57) m.
Minlijck Gesichte (53)?
Gheveynst Herte (75) m.
Ghewonelicke Vruecht (13) m.
Geyltgen (81) vr.
Gobbert (81) m.
Godlicke Wijse (15) m.
Godt Loondt (12) m.
Straffe Godts (114) m.
God voor de Werelt (19)?
Goeden Appetijt (33) m.
Goede Wille (28)?
Jasper Goet-bloet (93) m.
Een Sot Goet Geselschap met een Marot Sot Geclap (40) m.
Goet Geselschap (57) m.
Goodts Goetheijt (46) m.
Goet Jonstich Hart (43) m.
Goet Onder-wys (114) m.
Goetwilligen Dienst (21) m.
Goodts Goetheijt (46) m.
Gouweloos Uutslach (76) m.
Grammerchijs (12) m.
Grooten Honger (33) m.

H

Hanneken Rane (78) m.
Hans Meyer (78) m.
Hansje Quaet-Cruydt (112) m.
Goet Jonstich Hart (43) m.
Luttel Hebben (56) m.
Wel Hebben (57) m.
Heijmelic Lijden (16) m.
Deerste Herder (26) m.
Tweede Herder (26) m.
Derde Herder (26) m.
Het Herte (88) m.
Amoureus Herte (53)?
Gheveynst Herte (75) m.
Lustich van Herten (9)?
Menich Bedruckt Herte (105) m.
Grootten Honger (33) m.
Meer Hopen dan Twijffelen (89) m.
tHoude Testament (6) m.
Houwelijcx Berou (100) m.
Huys-man (115) m.
Den Gemeenen Huysman (94) m.
Jaep Selden-t'huys (93) m.

I

Idel Gepijns (28)?
IJdel Lustken (60) m.
Deuchdelyck Ingheven (76) m.
Poetelijcke Inventie (59)?
Inwendighe Redene (6) vr.

J

Jaep Selden-t'huys (93) m.
Jan (83) m.
Neel Jans (110) vr.
[pagina 547]
[p. 547]
Jasper Goet-bloet (93) m.
Jonck (1) m.
Jongeling (55) m.
Joncheyt (8) m.
Amoureuse Jonckheyt (89) m.
Onbedochte Joncheyt (114) m.
Onbedochte Jonckheijt (31) m.
Onbedochte Jonckheijt (45) m.
Jonste (71) vr.
Jonsteghe Affexcie (4) vr.
Jonsteghe Daet (7) vr.
Jonstige Minne (49) vr.
Goet Jonstich Hart (43) m.

K

Meester Kackadoris (90) m.
Kees Knol (110) m.
Kint (67) vr.
Kees Knol (110) m.
Kijck inde Krijch (54) m.
Kijck inde Krijch (54) m.
Een Kuyper (26) m.

L

Lachenden Mont (53)?
Lange Lauw (22) m.
Lansknecht (2) m.
Een Lansknecht (91) m.
Het Lant-wijff (90) vr.
Lange Lauw (22) m.
De Letter (60) m.
Wulps Leven (55) m.
Lijbertas (58) m.
Heijmelic Lijden (16) m.
Voys der Lijefden (44) m.
Gheduerighe Liefde (74) vr.
Warachtige Liefde (21) vr.
Locht (79) vr.
Logen (30) vr.
Godt Loondt (12) m.
IJdel Lustken (60) m.
Onbedwonghen Lust (114) vr.
Lustich van herten (9)?
Luttel Hebben (56) m.
Leuije Waert (54) m.

M

Man (14) m.
Een Man (66) m.
Man (67) m.
Man (68) m.
Man (69) m.
De Man (70) m.
Een (Sot met een) marot (39) m.
Een (Sot met een) marot (92) m.
Een (Sot Goet Geselschap met een) Marot Sot Geclap (40) m.
Meer Hopen dan Twijffelen (89) m.
Meer Twijffelen dan Hopen (89) m.
Meest Elcken (19) m.
Meester Canjart (113) m.
Meester Kackadoris (90) m.
Menich Bedruckt Herte (105) m.
Menichfuldich Bedroch (42) m.
Mensche (79) m.
Menschelijck Mensche (113) m.
De Sorchfuldigen Mensche (20) m.
sMenschen Vernuftheijt (35) m.
Menschelijck Mensche (132) m.
Metken Bouwens (22) vr.
Wel Meugen (57) m.
Hans Meyer (78) m.
Mijselfs Onvrij (65) m.
Minlijck Gesichte (53)?
Jonstige Minne (49) vr.
Minsaemheyt (10) m.
Moetwilligh Bedrijf (94) m.
Lachenden Mont (53)?

N

Neel Jans (110) vr.
Neptunus (102) m.
Niemans Eijghen (65) m.
Duvels Nijdicheijt (46) m.
Willeken Noijt Genoech (60) m.
Vrint ter Noot (18) m.
tNyeuwe Testament (6) m.

O

Onbedochte Jonckheijt (31) m.
Onbedochte Jonckheijt (45) m.
Onbedochte Joncheyt (114) m.
Onbedwonghen Lust (114) vr.
Dagelicxs Onderwinden (31) m.
Mijselfs Onvrij (65) m.
Broederlicke Onderwys (62) m.
Goet Onder-wys (114) m.
[pagina 548]
[p. 548]
Ongherustich Sin (75) m.
Den Onghetroosten (87) m.
Onlytsaemheyt (62) m.
dOnruste Consientie (19) vr.
De Ooghe (88) vr.
Oorspronck van Sonden (42) m.
Opgeblasen Sot (18) m.

P

Patrijs (58) m.
Pelgrom (29) m.
Een Pillegrom S. Lasant (97) m.
Philosophische Scientie (59)?
Pispot (27) m.
Pispot (116) m.
Boerdelic Pleghen (3) m.
Pleun (81) vr.
Plomp sonder Arch (74) m.
Poetelijcke Inventie (59)?
Post (29) m.
Pover (101) m.
Prijs der Vruechden (44)?

Q

Quacksalver (47) m.
Quacksalver (85) m.
Quacksalver (107) m.
Berispinge van 't Quaet (36) m.
Hansje Quaet-Cruydt (112) m.

R

Dander Rabbouw (32) m.
D'een Rabbouw (32) m.
Rachel (52) vr.
Hanneken Rane (78) m.
Redelick Verstant (37)?
Redelijck Verstandt (80) m.
Reden (55)?
Redene (5) vr.
Redene (8) m.
Redene (75)?
Inwendeghe Redene (6) vr.
Re(s)publica (58) m.
Rethorika (18) vr.
Ruijdt Verstant (52) m.

S

Sara (52) vr.
Schipper (29) m.
Troost der Schrifture (20)?
Den Voys der Schrifturen (73) m.
Philosophische Scientie (59)?
Cuenync der Scyencyen (11) m.
Beleeft van Seden (23) m.
Jaep Selden-t'huys (93) m.
Buijckxken Selden Sat (60) m.
Simpel Verstant (43) m.
Ongerustich Sin (75) m.
Een Pillegrom S. Lasant (97) m.
Slimmen Diel (22) m.
Soet (108) m.
Soldaet (115) m.
Oorspronck van Sonden (42) m.
De Sorchfuldigen Mensche (20) m.
Sorgeloos Gemoet (45) m.
Sot (1) m.
Sot (72) m.
Een Sot met een marot (39) m.
Een Sot met een marot (92) m.
Een Sot Goet Geselschap met een Marot Sot Geclap (40) m.
Geboren Sot (17) m.
Gheestelijcken Sot (18) m.
Gemaicten Sot (17) m.
Opgeblasen Sot (18) m.
Sotte Cout (109) m.
Sottelijck Voorstel (21) m.
Steven (38) m.
Stierman (115) m.
Straffe Godts (114) m.
Suer (108) m.

T

Thamar (52) vr.
Droncken Tenoer (49) m.
tHoude Testament (6) m.
tNyeuwe Testament (6) m.
Thijs (103) m.
Toeback-rolle (116) m.
Troost der Schrifture (20)?
Troostelijck Bystant (105)?
Trouwe (71) vr.
Wel Vernoeght in Trouw (100) m.
[pagina 549]
[p. 549]
Meer Twijffelen dan Hopen (89) m.
Twyffelic Zin (6) m.
Tydelicke Vredelicheyt (3) vr.

U

Gouweloos Uutslach (76) m.

V

Vasten (25) vr.
Vasten (64) m.
Vastenavont (64) m.
Vastelavont (25) m.
Vercondigher des Vredts (106) m.
Vercondigher der Vryheydt (106) m.
Cleen Vermueghen (4) m.
Wel Vernoeght in Trouw (100) m.
sMenschen Vernuftheijt (35) m.
Versochte Wijsheit (45) m.
Bot Verstant (23) m.
Bot Verstant (24) m.
Evangelis Verstant (113) m.
Redelick Verstant (37)?
Redelijck Verstant (80) m.
Ruijdt Verstant (52) m.
Simpel Verstant (43) m.
't Vyer (80) m.
Vlaendren (73) vr.
Alwarigh Voortstel (13)?
Duechdelic Voortstel (9) m.
Ghenoughelic Voortstel (3) m.
Sottelijck Voortstel (21) m.
Voijs der Lijefden (44) m.
Den Voys der Schrifturen (73) m.
Vercondigher des Vredts (106) m.
Tydelicke Vredelicheyt (3) vr.
Vreyss van den Doet (1) vr.
Vrientschap (71) vr.
Vriendscip (10) m.
Vrint ter Noot (18) m.
Vrolijck Gheschrey (106) m.
Eens Anders Vruecht (65) m.
Ghewonelicke Vruecht (13) m.
Prijs der Vruechden (44)?
Vercondigher der Vryheydt (106) m.

W

Een Wachter (66) m.
Waerheijt (30) m.
Leuije Waert (54) m.
Warachtige Liefde (21) vr.
'tWater (80) m.
Wauter Dick-steert (117) m.
Weereltsche Gheleerde (15) m.
Boerdelic Weesen (49) m.
Wel Gemaniert (23) vr.
Den Welgheminden (87) m.
Wel Hebben (57) m.
Wel Meugen (57) m.
Wel Vernoeght in Trouw (100) m.
God voor de Werelt (19)?
Werck-noo (54) m.
Wille (5) vr.
Wille (88) m.
Blyden Wille (7) m.
Blijden Will (109) vr.
Eendrachtighe Wille (74) m.
Goede Wille (28)?
Willeken Noijt Genoech (60) m.
Wyf (14) vr.
Wyf (68) vr.
Wyf (69) vr.
Het Wijf (70) vr.
Wijncan (27) m.
Wijncan (116) m.
Godlicke Wijse (15) m.
Versochte Wijsheit (45) m.
Wulps Leven (55) m.

Z

Boerdelic Zin (9)?
Twyffelic Zin (6) m.
Zinnelicke Ghenouchte (8) vr.
Zinnelicheyt (5) m.
[pagina 550]
[p. 550]

Lijst van de in de tafelspelen voorkomende liederen

De gegevens welke hier worden samengebracht zijn de volgende: het lemma dat het nummer, de titel en de druk, het handschrift of uitgave bevat waarin het tafelspel werd overgeleverd met aanduiding van paginering of foliëring. Daaronder vindt men

1. de verzen welke het lied of liederenfragment bevatten,

2. de tekst, eventueel gevolgd door de overeenkomstige tekst of het tekstfragment uit de vermelde liederenverzamelingen, met aanduiding van aantal strofen en rijmschema bij een volledige tekst, 3. het rijmschema waarbij ook wordt aangeduid of het lied met het beginvers en/of met het eindvers ingeschakeld is in het geheel van de tekst (ingesch. b/e), 4. de omvang: volledig, fragmentarisch, allusie, eventueel vergezeld van een vraagteken als wij daaromtrent geen zekerheid hebben. 5. één of meer genrebepalingen. 6. de wijze. 7. de vindplaats waarbij liederenverzamelingen of - boeken waarin het bewuste lied voorkomt, worden vermeld. Ook vindt men hier gegevens over de melodie en de wijze.

De teksten van de liederen werden diplomatisch weergegeven met inbegrip van manifeste schrijf- of drukfouten zoals:

nr. 26 v. 191 drackx wat dronkx moet zijn
  v. 296 dies viants   die sviants
34 v. 126 wat   was
  v. 173 prys is ick   prys ick
  v. 29 vatren   varen
  v. 30 sout   sou
47 v. 136 wen   uwen
96 v. 148 ande snee   aude snee
  v. 99 hol meysken   misschien holmeysgen
100 v. 149 wannen   watmen
119 v. 123 douveljemette   doux + variant van guillemette (vr. vorm van Guillaume of Wilhelm, dus Wilhelmina) mogelijk met [w] i.p.v. [g] cfr. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL). II, blz. 415.
  v. 124 irez vous   irez voir
  v. 103 den   ben

Gebruikte afkortingen

ALB 1544: Het Antwerps Liedboek. 87 melodieën op teksten uit ‘Een Schoon Liedekens-Boeck van 1544’ uitgegeven door K. Vellekoop en H. Wagenaar-Nolthenius met medewerking van W.P. Gerritsen en A.C. Hemmes-Hoogstadt. I. Liederen. II. Commentaar, Amsterdam, 1972.
 
Hellinga ALB: Een Schoon Liedekens-Boeck in den welcken ghy in vinden sult veelderhande liedekens. oude ende nyeuwe om droefheyt ende melancolie te verdryven. Bewerkt, toegelicht en ingeleid door W. Gs. Hellinga, 's-Gravenhage, 1941.

[pagina 551]
[p. 551]

DPB 1539: Een deuoot en Profitelyck Boecxken, inhoudende veel ghestelijcke Liedekens ende Leysenen, diemen Tot deser tyt toe heeft connen gheuinden in prente oft in ghescrifte. Geestelijk Liedboek met melodieën van 1539. Opnieuw uitgegeven van eene inleiding, registers en aantekeningen voorzien door D.F. Scheurleer, 's-Gravenhage, 1889.
 
VD 1889: F. van Duyse, Oude Nederlandsche Liederen; melodieën uit de Souterliedekens, uitgegeven met inleiding, aanteekeningen en klavierbegeleiding. Eerste deel, Gent, 1889.
 
VD 1903: Het oude Nederlandsche Lied. Wereldlijke en geestelijke liederen uit vroegeren tijd. Teksten en melodieën verzameld en toegelicht, I, 's-Gravenhage, 1903.
 
Heeroma: K. Heeroma, Liederen en gedichten uit het Gruuthuse-handschrift. Uitgegeven voor de Maatschappy der Nederlandse Letterkunde te Leiden met medewerking van C.W.H. Lindenburg. Eerste deel, Leiden, 1966.
 
Mincoff-Marriage: E. Mincoff-Marriage, Souterliedekens. Een Nederlandsch psalmboek van 1540 met de oorspronkelijke volksliederen die bij de melodieën behooren uitgegeven, 's-Gravenhage, 1922.
 
Willems: J.F. Willems, Oude Vlaemsche liederen ten deele met de melodieën uitgegeven, Gent, 1848.

Liederen

Nr. 8 Joncheyt en Redene. Everaert, Spelen, (ed. Muller en Scharpé), blz. 477.
1.vzn. 1-7
2.
 
Jc Joncheyt fier van moede
 
Lustich fray ghesont
 
Wel voorsien van goede
 
Twaere voor my een vont
 
Quaeme my(n) lief./AI tgrief
 
Dat jc oynt en besief
 
Zoude verghaen ter stont
3.ababccb, nier ingeschakeld
4.fragment?
5.liefdeslied
6.vp den voys Hy hadde een jaer zy(n) vruecht verloren
7-
Nr. 9 De Berch. Everaert, Spelen, (ed. Muller en Scharpé), blz. 490.
1.vzn. 36-39
2.
 
Wanneer my de doot crycht jn zyn beryt
 
So wort myn wandelen / al ghedaen.
 
Helpt my Maria ghebenedyt.
 
Christus wilt my bystaen.
3.abab ingesch. b/e
[pagina 552]
[p. 552]
4.fragment
5.smeekbede, bede
6.-
7.-
Nr. 12 Een present van Godt Loondt. Verz. Gheurtsz, fol. 2r.
1.vzn. 4-12
2.
 
Nu hoordt al sonderlinge
 
ick come al vanden steen
 
tis tydt dat ick my bedwinge
 
ick hebber ghelaeten een
 
van ledeken cleen
 
ghy weet wel wat ick meen
 
hy waet mit Godt en mit eeren gheerne verschoondt
 
hy sou my ruepen en seggen God Loondt
 
in syn rijcke onghehoondt // verwerfdy prijs
3.ababbbccd. ingesch. b/e
4.fragment?
5.reformatorisch?
6.-
7.-
Nr. 25 Vastelavont en Vasten. Verz. Wils, fol. 148v.
1.vzn. 50-54
2.
 
Den abt van sinte bernaert die heeft mij ontboden
 
Dat jck jn syn closter sou comen leuen naer syn geboden
 
En als jck jn syn closter quam hy leyde my op syn selle
 
Hy cust (en) my hier hy custen my daer tussen 2 schabellen
3.aabb, ingesch. b/e
4.fragment.
5.scabreus spotlied
6.-
7.-
Nr. 25 Vastelavont en Vasten. Verz. Wils, fol. 149v.
1.vzn. 150-154
2.
 
Bruer dierck die clam ten boem op/jnt dat hem onder dat hem
 
Dat noonneken sach van onder op/jn dat hem onder dat hem
 
En temtasie in enen
3.aab, ingesch. b via binnenrijmresponsie en e of abab c
4.fragment
5.scabreus spotlied
6.-
7.VD 1903, I, nr. 195, blz. 708 Ic clam den boom al uppe (?).
Nr. 25 Vastelavont en Vasten. Verz. Wils, fol. 150v.
1.vzn. 190-191
2.
 
Sy heetten my droncken wouterken om dat ick gaen ouer mach/
 
ghi lichter deur v backhuys en jck
 
drackx (sic) noch al den dach
[pagina 553]
[p. 553]
3.aa, ingesch. b/e
4.fragment
5.drinklied?
6.-
7.-
Nr. 26 Een Kuijper ende drie Herders. Verz. TMB, Boek F, fol. 184v-185r
1.vzn. 25-43
2.
 
Weest nv verblyt seer bouen maeten
 
in deesen tyt weest niet verwaeten
 
want tonser baeten // gesent is openbaer
 
een kint vuyt caritaten/in dit soete nyewe Jaer
 
in dit soete nijewe Jaer
 
 
 
Dit kindeken sal ons al bevryen
 
van Adams val//Jn deese tyen
 
want hy can stryen//voor ons nv al temael
 
dus wilt sijn naem belijen//Jn dit soete nyewe Jaer
 
Jn dit nyeuwe Jaer
 
 
 
Emanuel is hij geheeten
 
waer doer die hel sal werden gespleeten
 
en al des viants beten/vernielt hij gans en gaer
 
dit kint wilt niet vetgeten//Jnt soete nyewe Jaer
 
int soete nijewe Jaer
 
 
 
Prince
 
Dit princelycke greijn//reyn//en onbesweeken
 
sijn trow certeyn//reyn//heeft nv gebleecken
 
en die de hel mach breeken//lach int hoij aldaer
 
dit is van ons gebleeken//Jnt soete nyewe Jaer
 
int soete nyewe Jaer
3.aabbb/ccdbb/eebbb/ffbbb, ingesch. b/e
4.volledig
5.kerstlied
6.-
7.-
Nr. 26 Een Kuijper ende drie Herders. Verz. TMB, Boek F, fol. 188v.
1.vzn. 291-331
2.
 
Compt laet ons triumpheren
 
en singen met Jolyt
 
het kindeken ter eeren
 
gebooren nv ter tyt
 
dies viants//nyt//verbyt
 
tons proofyt//sal hyt
 
Volbrengen alle gaer
 
dus verblyt/met vlyt
 
Die hiet syt//Jnt cryt
 
met desen nyewe Jaer
 
 
 
het twede vaers
 
Laet ons den naem v(er)hogen
 
al van dit kindeken cleyn
 
hij heeft macht aengetoogen
[pagina 554]
[p. 554]
 
soo Dauid gaet verbreen
 
dat ist geen//Alleen
 
dat met een/maect reen
 
Dus menschen alle gaer
 
wilt gemeen//aenbeen
 
anders geen//certeen
 
dan hem int nyewe Jaer
 
 
 
Derde vaers
 
Dit kint is ons gesconcken
 
al van den vader Jent
 
Dus laet v hart ontfoncken
 
want hij is van bouen gesent
 
ons ontrent//Diet kent
 
ghij die bent//verblent
 
Doet op v oogen claer
 
het serpent ghij scent
 
ons torment//geent
 
wort nv int nyewe Jaer
 
 
 
Prince
 
Prince wilt nv algelyken
 
louen dees prince goet
 
want aen ons sijn trou moet blyken
 
want hij is die pellicaen goet
 
Die ons voet//en behoet
 
met sijn bloet//seer soet
 
want hij ons sent voerwaer
 
Dus verspoet//neemt moet
 
en doet//boet
 
Doert gelooff int nyewe Jaer
3.ababbbcbbc/dedeeeceec/fgfgggcggc/hihiiiciic/ingesch. b/e
4.volledig
5.kerstlied
6.-
7.-
Nr. 31 Dagelicxs Onderwinden. Verz. TMB, fol. 46v-47r.
1.vzn. 27-34
2.
 
Dagelicxs Onderwinden
 
Lustich van geest//weest onbedwongen
 
ghij Jongen/ voor tongen//der nyders wacht
 
Jonckheyt
 
Ontbeyt wats daer dats immers gesongen
 
Dagelicxs
 
Lustich van geest/weest onbedwongen
 
Onbedocht Jonckheyt
 
Doert hooren van dien wert herwaerts gesprongen
 
hoe wel thert is gebongen /in lyen onsacht
 
Dagelicxs
 
Lustich van geest/weest onbedwongen
 
ghij Jongen voor tonghen/der nijders wacht
3.rondeel abaaabab, ingesch. e
4.volledig
[pagina 555]
[p. 555]
5.feestlied, vreugdelied
6.op die voys par Amoer
7.-
Nr. 33 Grooten Honger ende Goede Appetijt. Verz. TMB, Boek I, fol. 68v.
1.vzn. 41-47
2.
 
Eenen eesel sullen wij coopen
 
die sal draegen wyff en kint
 
achter lant soo sullen wij loopen
 
daermen die groote sticcken vint
 
comt in doorde wel gedaen
 
ghij sult certeyn met corte woorden
 
een schotel met een cnoop ontfaen
3.ababcdc, ingesch. b/e
4.fragment?
5.gildekenslied
6.-
7.-
Nr. 34 dEen en dAnder. Verz. TMB, Boek I, fol. 79r-80r.
1.vzn. 148-155
2.
 
Deen singt
 
Mijn sinnekens sijn mijn ontoogen
 
Dander
 
Wacharmen dat synse hoe crijchdijse wedere
 
Deen
 
Eijlacij ken weet want sij heeft mijn bedroogen
 
mijn sinnekens sijn mijn ontoogen
 
sij geloofden mijn trowe nv vind icks geloogen
 
Dander
 
Dan weecht sij veel lichter dan een vedere
 
Deen
 
Mijn sinnekens sijn myn ontoogen
 
Dander
 
Wacharmen dat sijnse hoe crijchdijse wedere
 
Hellinga, ALB nr. 114 p. 287-288 Een nyeu liedeken.
 
Mijn sinnekens zijn mi doortoghen
 
Van een schoon ioncfrou fijn
 
si doet mi pijne dooghen
 
Si is die alder liefste mijn
 
Om haer so wil ic waghen
 
mijn lijf ende al myn goet
 
Ende laten vrienden en maghen
 
Ende schencken haer mijns herten bloet
 
(5 str ababcdcd)
3.rondeel abaaabab, ingesch. e
4.volledig
5.liefdeslied, spotlied
6.-
[pagina 556]
[p. 556]
7.VD 1889, blz. 188-192.
VD 1903, I, nr. 151, blz. 569-571
ALB 1544 nr. 114, blz. 124-125 (Mijn sinnekens zijn mi doortoghe)
Mincoff-Marriage nr. 66, blz. 138-139 (Mijn sinnekens zijn mij onttoghen). (Ps. XX) Weimarer hs. 1537.
Nr. 34 dEen en dAnder. Verz. TMB, Boek I, fol. 76v.
1.vzn. 50-57
2.
 
Deen
 
Troeren soo moet ick nacht ende dach
 
Dander
 
Als ghij seeker wel moecht arm venus snapperken
 
Deen
 
Och hoe mach sij lijden dat bitter geclach
 
troeren moet ick nacht ende dach
 
maer mochtet anders weesen ick naems verdrach
 
Dander
 
Ghij sterft noch als parys aerdich blocksleeperken
 
Deen
 
Troeren soo moet ick nacht ende dach
 
Dander
 
Als ghij seeker wel moecht arm venus sneperken
 
Hellinga, ALB nr. 147
 
Trueren moet ick nacht ende dach
 
Ende lijden also groot verlanghen
 
Om een die liefste die ick oeyt sach
 
Si heeft mijn herteken beuanghen
 
Doorschoten heeft zijt also menichfout
 
Si heeft mijn herte in haer ghewout
 
Na haer staet mijn verlanghen
 
(6 str ababccb)
3.rondeel abaaabab, ingesch. e
4.volledig
5.liefdeslied
6.-
7.VD 1889, nr. XLV, blz. 336
VD 1903, I, nr. 185, blz. 684-685
Mincoff-Marriage nr. 102 blz. 186-187 (Ps. LXXV)
Hellinga ALB, nr. CXLVII Een oudt liedeken, blz. 317-318
DPB 1539 nr. CXXXIII blz. 164-165
Cfr. nr. 65b Den handel der Amoureusheyt, fol. H6v, vzn. 1-8
Nr. 34 dEen en dAnder. Verz. TMB, Boek I, fol. 77r.
1.vzn. 74-81
2.
 
Dander singt
 
Venus hoe mach hem syn leuen lusten
 
Die verlooren heeft sijn soete Lieff
 
Deen
 
Dat weet ick wel venus sinneken niet en rusten
 
Dander
 
Venus hoe mach hem sijn leuen lusten
 
Deen
 
Al die liefs mondeken oijt in Liefden custen
[pagina 557]
[p. 557]
 
sceydende proefden sij een bitter grieff
 
Dander
 
Venus hoe mach hem sy(n) leuen lusten
 
die verlooren heeft sijn soet lieff
 
Hellinga, ALB nr. 121 blz. 86 Een valsche tonghe, gheen ergher fenijn!
 
Een oudt liedeken.
 
Och, hoe mach hem zijns levens lusten
 
Die zijn lieveken verloren heeft!
 
Sijn sinnekens zijn hem in swaer onrusten.
 
Want dat herteken gheenen troost en heeft
 
(6 str abab)
3.rondeel abaaabab, ingesch. e
4.volledig
5.liefdeslied
6.-
7.VD 1889, II, nr. 38 (Hoe mach een man syns leven lusten)
VD 1903, I, nr. 92, blz. 395-396
ALB 1544 nr. 121, blz. 130-131 (Och hoe mach hem zijns levens lusten. Een oudt liedeken)
Mincoff-Martiage nr. 93, blz. 167-168 (Ps. LXII)
Hellinga ALB nr. 121, blz. 86.
Nr. 34 dEen en dAnder. Verz. TMB, Boek I, fol. 77v-78r.
1.vzn. 99-106
2.
 
Deen singt
 
Een Aerdich vrouken heeft my(n) doerwont
 
Dander
 
Doetet Arm bloet wie sal v geneesen
 
Deen
 
Niemant dan zij en mach myn maeken gesont
 
een aerdich vrouken heeft myn doerwont
 
och mocht ick eens cussen haer rooder mont
 
Dander
 
Waij neen ghij vrient het sal een ander weesen
 
Deen
 
Een aerdich vrouken heeft mijn doerwont
 
Dander
 
Doetet arm bloet wie sal v geneesen
 
 
 
Hellinga, ALB nr. 94
 
Een aerdich vrouken heuet mi bedroghen
 
Daer ick was op verghect
 
Haer smeekende woorden zijn al ghelogen
 
Dat vinde ick nv perfect
 
Si is mi te doortrect
 
Te dubbel ooc van gronde
 
Dus keer ick mi van haer
 
Si payter so vele met haren valschen monde.
 
Jc en achtse niet een haer
 
(6 str ababbcdc) (1ste str ababbcdcd)
3.rondeel abaaabab, ingesch. e
4.volledig
5.liefdeslied, spotlied
6.-
[pagina 558]
[p. 558]
7.VD 1903, I, nr. 100, blz. 418-419
ALB 1544, nr. XLIV Een nieu liedeken, blz. 46-47
Mincoff-Marriage nr. 115, blz. 205-206 (Ps. CV)
Hellinga ALB, blz. 237-238, nr. 94 Een nieu liedeken
Nr. 34 dEen en dAnder. Verz. TMB, Boek I, fol. 75r.
1.vzn. 1-8
2.
 
Den eenen singt
 
Gepeyns leyt myn soo seer en quelt
 
van myn en cans icxs niet geweeten
 
Dander
 
Och harmen soo sydij quaelick gestelt
 
Deen
 
Tgepeyns leyt my (n) soo seer en quelt
 
Dander
 
Daer thert vol off is den mont vertelt
 
maer te vergeefs is v labeuren
 
Deen
 
Tgepeyns leyt mijn soo seer en quelt
 
van mijn en can icks niet geweeren
 
Hellinga, ALB, nr. 150 Een oudt liedeken
 
Tghepeyns leyt mi seer vast en quelt
 
Van mi en can icx niet gheweeren
 
Mijn sinnen zijn mi so seer ontstelt
 
Want troost van haer moet ic ontbeeren.
 
Ten coemt niet al na mijn begheeren
 
Want niet en baet wat ick labuere
 
Aldus moet ic mijn bloet verteeren
 
Jc ben daer in ick moet daer duere
 
(5 str ababbcbc, 4de ababcdbd, 5de abcddede)
3.rondeel abaaabab, ingesch. e
4.volledig
5.liefdeslied
6.-
7.VD 1889, nr. XII, blz. 172.
VD 1903. I, nr. 96, blz. 406-408
Hellinga ALB, nr. CL, blz. 319-320
Cfr. nr. 87, fol. I 6rv vzn. 1-8
DPB 1539, nr. 181 (melodie), blz. 212-213
Nr. 34 dEen en dAnder. Verz. TMB, Boek I, fol. 78v.
1.vzn. 124-131
2.
 
Dander singt
 
Die trowe toont // hem seluen hoont
 
Deen
 
Dat mach ick wel seggen maer wie hadts gewoont
 
Dander
 
Dijn vierige Jonste wat v quaelick geloont
 
die trowe toont // hem seluen hoont
 
Deen
 
Ick hadt haer bouen hester int herte gecroont
 
dies den geest beswijcken wil alsmen haer vermaent
[pagina 559]
[p. 559]
 
Dander
 
Die trowe toont hem seluen hoont
 
Deen
 
Dat mach ick wel seggen//maer wie hadts gewoont
3.rondeel, abaaabab, ingesch. e
4.volledig
5.liefdeslied, minneklacht
6.-
7.-
Nr. 34 dEen en dAnder. Verz. TMB, Boek I, fol. 80r.
1.vzn. 173-180
2.
 
Dander singt
 
Een verlooren/twee vuijtvercooren//prys is ick voortan
 
doet oick alsoo off ghij sult van lyefden steruen
 
Deen
 
Ick wildent wel doen maer lacij icken//can
 
Dander
 
Een verlooren/twee vuijtvercooren prys ick voort an
 
Deen
 
En waer ick soo vast niet in venus gespan
 
soo mocht ick een ander in trowe verweruen
 
Dander
 
Een verlooren//twee vuytvercooren//prys ick voort an
 
Deen
 
En waer ick soo vast niet in venus gespan
 
soo mocht ick een ander in trowe verweruen
 
Dandet
 
Een verlooten/twee vuijtvercooren// prys ick voort an
 
doet oick alsoo off ghij sult van Liefden steruen
3.rondeel, abaaabab, ingesch. e
4.volledig
5.liefdeslied, spotlied
6.-
7.-
Nr. 34 dEen en dAnder. Verz. TMB, Boek I, fol. 75v-76r.
1.vzn. 26-32
2.
 
Dander singt
 
Laetse varen varen laetse varen want ghij mist
 
Deen
 
hoe sow ick die lieffste soo vergeeten
 
Dander
 
Doedijt niet v naect veel twist
 
Laetse varen varen laetse varen want ghij mist
 
Deen
 
Dies dunct mijn thert in lijefden gespleeten
 
Dander     f. 76r
 
Laetse varen/varen/Laetse varen want ghij mist
 
Deen
 
Hoe sout ick die liefste alsoo vergeeten
[pagina 560]
[p. 560]
3.rondeel, abbabab, ingesch. e
4.volledig (Een vers ontbreekt in 2de deel)
5.spotlied, liefdeslied
6.-
7.-
Nr. 34 dEen en dAnder. Verz. TMB, Boek I, fol. 80v-81r.
1.vzn. 198-205
2.
 
Deen singt
 
Adieu vuijtgeleesen Princesselick pilaer
 
Dander
 
Wat weijnter niet om kiesr een ander greyne
 
Deen
 
Eijlacen het scheyden valt mijn soo swaer
 
Adieu vuijtgeleesen princelick pilaer
 
Dander
 
Ten sal v niet baten een enckel haer
 
al sterfdij als parys//vuijt lijefden reyne
 
Deene
 
Adieu vuijtgeleesen princelick pilaer
 
Wat weijnter niet om kiest een ander greyne
3.rondeel, abaaabab, ingesch. e
4.volledig
5.liefdeslied, spotlied
6.-
7.-
Nr. 40 Een Marot Sot Geclap. Verz. TMB, Boek I, fol. 99r
1.vzn. 54-57
2.
 
Drinct nv al vry groote tuegen
 
wilt niet sparen//drinct sat als suegen
 
Den Eedelen traen//Laet vrij ingaen
 
tsal u niet schaen//wilt u versaeden
3.aabb, ingesch. b/e
4.Fragment
5.drinklied
6.op die voys Lieue Lysien cloetergat
7.-
Nr. 44 Prijs der Vruechden. Verz. TMB, Boek I, fol. 124v.
1.vzn. 1-4
2.
 
Compt nv wilt verjolysen//en niet syn beuereest
 
maer laet v hert op rijsen//verheucht al inden geest
 
ghij die hier syt ter feest//wilt vruecht met myn nv prijsen
 
op dat ghij vroolick weest
3.ababbab, ingesch. e
4.Fragment
5.feestlied, drinklied
[pagina 561]
[p. 561]
6.-
7.-
Nr. 47 Een Quacksalver ende een Boer. Verz. TMB, Boek I, fol. 158r.
1.vzn. 126-130
2.
 
Die boer singt
 
Wij willen vroolick leeuen
 
en drincken sonder verdriet
 
een cruijs sal ick niet geuen
 
wat leyter an bedreuen
 
Tis mijn geschoncken om niet
3.abaab, ingesch. e
4.fragment?
5.drinklied
6.-
7.-
Nr. 47 Een Quacksalver ende een Boer. Verz. TMB, Boek I, fol. 158v.
1.vzn. 135-139
2.
 
Die Meester singt
 
Jck scenck v alte malen
 
spoelt wen keel van tstoff
 
die boer salt al betaelen
 
al Jsset veer te haelen
 
ende hij weeter luttel off
3.abaab, ingesch. b/e
4.fragment?
5.drinklied, spotlied
6.-
7.-
Nr. 49 Jonstige Minne en boerdelick Weesen. Verz. TMB, Boek I, fol. 168v.
1.vzn. 81
2.
 
Jck wil te Lant vuytryden/sprack meester hillebrant
 
 
 
Jongere Hildebrantslied Hellinga nr. 83
 
Jck wil te lande rijden
 
Sprack meester Hillebrant,
 
'Die mi den wech wil wijsen
 
Te Batnen in dat lant!
 
Si zijn mi onbekent gheweest
 
So menighen langhen dach:
 
In driendertich jaren
 
Vrou Goedele ick niet en sach!
 
21 strofen ababcded, 2de strofe abcbcded en volgende
3.ab, ingesch. e (volgende vers)
4.allusie
5.episch, verhalend lied
[pagina 562]
[p. 562]
6.-
7.ALB 1544 nr. LXXXIII Ick wil te lande rijden, blz. 88-93
VD 1903, I, nr. 5, blz. 37-43
Hellinga, ALB, blz. 65-69, nr. LXXXIII Van den ouden Hillebrant; melodie naar G. Rhau. Bicinia, Wittenberg, 1545 (brief F.H. Matter dd 18.4.75)
Nr. 49 Jonstige Minne en boerdelick Weesen. Verz. TMB, Boek I, fol. 169v.
1.vzn. 110
2.Het voer een mannetgen vuyt om houte,
Met sijnen wagene so he/la he/met synen wagene
3.ab, ingesch. b/e
4.allusie
5.-
6.cfr. vindplaats brief F.A. Matter dd. 18.4.75
7.als wijsaanduiding voor twee geestelijke contrafacten (zonder muziek) in hs Berlijn, KB (depot Tuebingen UB), MS Germ. 8o 190 (het zgn. Utrechtse hs, c. 1500), fol. 181r en in DPB nr. CLXVIII, blz. 201 en met wellicht de melodie van het lied dat in het Duits met ‘Es fur ein baur ins hols’ begint cfr. F.M. Boehme, Altdeutsches Liederbuch. Volkslieder der Deutschen nach Wort und Weise aus dem 12. bis zum 17. Jhr, Leipzig, 1877, blz. 587.
Nr. 49 Jonstige Minne en boerdelick Weesen. Verz. TMB, Boek I, fol. 169r.
1.vzn. 98
2.
 
Maer van Mijn heer van vallekesteyn
 
VD 1903, I, blz. 116
 
Ic sach minen here van Valkenstein
 
uit sijnre borch wechriden;
 
sijn schilt dat voerde hi neven hem,
 
dat blanke swaert an der siden
3.a, ingesch. b voorgaande vers
4.allusie
5.ballade, verhalend lied
6.-
7.VD 1903, I, nr. 19, blz. 116-118 Ic sach minen here van Valkenstein naar de Duitse tekst bij Boehme, Alt. Lb. nr. 23-30, blz. 100-103
DPB 1539 nr. CXCV, blz. 227 waar het als wijs voorkomt bij geestelijke liederen nr. 196-203, blz. 228-235
Nr. 50 Aert van Idelheyt. Verz. TMB, Boek I, fol. 177rv.
1.vzn. 8-19
2.
 
Compt al wilt vruecht beghinnen
 
ghij venus kinderkens al gemeyn
 
Edele herten Amoureuse sinnen
 
wel an weest verheucht certeijn
 
messen piecken groot en cleyn
 
laet van v syn verdreuen
 
blijft by v lyeueken alleyn
 
en wiltse niet begeuen     f. 177v
 
soo moechdij vroolick leuen
 
ghij Lustige venus kinderen al
[pagina 563]
[p. 563]
 
wilt damoureusheyt reijn v(er)heuen
 
en vroolick syn int aertsche dal
3.abab/bcbc/cdcd, niet ingesch.
4.fragment?
5.liefdeslied, vreugdelied, feestlied
6.-
7.-
Nr. 52 Ruijdt Verstant en Rachel. Verz. Van der Morsch, fol. 116r.
1.vzn. 1-6
2.
 
Magnum nomen dominum Emanuel
 
als de gans gebraden is dan smaecktse wel
 
Heij laet lyden druck vaert wech gequel
 
Marotte wil haer herte verheuchden
 
ter eeren tgeselschap hyer versaemt in deuchden
 
Dus tye ick met vreuchden//Int hoff van eeren
 
Mak, nr. LXII
 
Magnum nomen domini emanuel
 
Quod annunciatum est per gabriel,
 
hodie apparuit in israhel, in israhel, in israhel,
 
Per mariam virginem emanuel
 
 
 
Heyo, heyo, heyo, heyo,
 
Virgo deum genuit
 
Sicut divina voluit clementia.
 
 
 
DPB nr. 243, blz. 281
 
Magnum nomen domini emanuel
 
quod annunciatum per Gabriel/
 
Hodie apparuit apparuit in Jsrael/
 
sunt completa que predixit Daniel/
 
De Maria virgine natus est el.
 
Eya eya virgo deum genuit
 
sicut diuina voluit clementia
3.aaabbc, ingesch. e
4.fragment?
5.feestlied, drinklied
6.-
7.Contrafact op het lied Magnum Nomen Domini Emanuel cfr. Mak, Middeleeuwse kerstliederen, blz. 206-207 nr. LXII, oorspronkelijk de eerste strofe van een meerstrofige hymne, op den duur geïsoleerd van de rest als zelfstandige hymne (DPB nr. 243) of eerst op zichzelf, dan gezongen met andere liederen tot meerstrofige hymne of als refrein gebruikt cfr. DPB, 281 en 334.
Nr. 52 Ruijdt Verstant en Rachel. Verz. Van der Morsch, fol. 116v..
1.vzn. 25-26
2.
 
Het voer een man ten houte
 
Heij met sijnen wagene/met sijnen wagene
3.ab, ingesch. b/e
4.allusie
5.?
6.cfr. vindplaats
[pagina 564]
[p. 564]
7.als wijsaanduiding voor twee geestelijke contrafacten (zonder muziek) in hs Berlijn, KB ('s-Gravenhage, depot Tuebingen UB), Ms Germ. 8o 190 (het zgn. Utrechtse hs. c. 1500), fol. 181r en in DPB nr. CLXVIII, blz. 201 en 327 (brief Matter) cfr. nr. 49, fol. 169v.
Nr. 54 Kijck inde Krijch. Verz. Van der Morsch, fol. 191r.
1.vzn. 416-424
2.
 
Heij dat de wijn soo diere is
 
dat doen de besuckte’ bedruckte,
 
behenckte’bewenckte’bekrenckte’boeren
 
sij suijpen zich vol’sij rasen zich dol
 
en makent al in roeren.
 
loop boeren loop gij karels loop
 
behenckte’bewenckte bekrenckten hoop
 
loopt melcken uwe koe
 
en hebt sint felten toe toe toe
3.abcdceeff, ingesch. e
4.fragment?
5.drinklied, spotlied
6.-
7.Cfr. nr. 119 Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 261 vzn. 227-231
Nr. 65b Myns Zelfs Onvry. Den handel der Amoureusheyt, fol. H6v.
1.vzn. 1-8
2.Een Ionghelinck ghenaemt myns zelfs onvry, zinghende.
 
MZO
 
Treuren zoo moet ick nacht en dach.
 
EAV
 
Haer lieflijcke ooghskens wincken’my.
 
NE
 
Laet zuchten lijden en gheklach.
 
EAV
 
Maer swijcht.
 
NE
 
Swijcht ghij.
 
MZO
 
Ia oft wesen mach.
 
EAV
 
Wat peyst ghij?
 
NE
 
Wat meent ghy?
 
EAV
 
Wat meuchdy dincken’ghy?
 
MZO
 
Treuren zoo moet ick nacht en dach.
 
EAV
 
Haer lieflijcke ooghskens wincken’my
3.abaabbab, ingesch. e, rondeel
4.volledig rondeel?
5.liefdeslied
6.-
7.VD 1889 nr. XLV, blz. 336
VD 1903, I, nr. 185, blz. 684-685
Mincoff-Marriage, nr. 102 (Ps. LXXV), blz. 186-187. XVde eeuw
Hellinga ALB, nr. CXLVII, blz. 317
DPB 1539, nr. CXXXIII, blz. 164 geestelijk contrafact.
Cfr. nr. 34, fol. 76v vzn. 50-57
Nr. 72 De Sotslach. Lyna en Van Eeghem, blz. 46-47.
1.vzn. 289-308
2.
 
Aensiet ghij heren al//die ons iolijt beminnen
 
hoe wij met soet geschal// wat sottelijcx beginnen
[pagina 565]
[p. 565]
 
om desen prijs te winnen// maecken wij geschreij
 
dat alle druck mach dinnen//so danssen wij dat eij
 
 
 
Wij vermeren ons getal//door ons sottelijck wesen
 
en lachen sonder gal//daero(m) sijn wij gepresen
 
wij hebben anxt noch vresen//dat doet de koele meij
 
dat vruecht mocht sy(n) geresen//so danssen wij dat eij
 
 
 
Ons boerdelijck verhal//doet menich vruecht bedrijuen
 
hijer binnen onssen stal//vergaertmen gelt noch schijuen
 
o(m) bij u hijer te blijuen//soecken wij dijleij
 
gelijck de oude wijuen//so danssen wij dat eij
 
 
 
Desen boerman sal//ick alle dwaesheyt leren
 
om hem te maecken mal//dat is al mij(n) begeren
 
dus salmen den gheck scheren//achter toor den keij
 
dat dwaesheijt mach vermeren//so danssen wij dat eij
 
 
 
in dit princelijck dal//wij ons herte verfroeijen
 
dat binnen desen wal//altijt de lieft mach bloeijen
 
dus willen wij ons spoeijen//o(m) teeten pasteij
 
op dat de const mach groeijen//so danssen wij dat eij
3.aabb/ccbb/ddbb/eebb/ffbb
4.volledig
5.eierdans, danslied, zottenlied
6.op den voijs van adieu peronen en terwanen me
7.E.T. Kuiper en P. Leendertz, Het Geuzenliedboek, Zutphen, 1924-25, I, blz. 6 nr. 2 vermelden de wijsaanduiding ‘Adieu Pieronne, ende Tervane. Ofte Bragart de France’ (naar den druk van 1616) en Lyna en Van Eeghem, De Sotslach, blz. 28 waar verwezen wordt naar Den Druyventros der Amoureusheyt (1602), door P.J. Meertens uitgegeven, Utrecht, 1929, blz. 144, nr. 69 ‘op de wijse Van alemande Terrouan’.
Nr. 82 Een Droncken Boer. Van Breughel, De Kluchten, (ed. VL), II, blz. 243 of BBC, I, fol. B6v.
1.vzn. 49-56
2.
 
Ick wilder noch t'avont mijn buyckjen vol drincken,
 
Al soud' ick geldeloos thuyswaert hincken
 
Hier buyten der stadt, en vollen het buyckjen
 
VVt dit soete kruyckjen, vant Delfsche nat.
 
 
 
Van herten moet icker meer vreuchden bedrijven.
 
Al souder mijn broeck en paltrock blijven
 
Non fortse wiet leeft, dus moetmen dan veghen
 
Het bierken te deghen, soo langhe ment heeft.
3.aabc/ddef/ of aab/ccb (notering van J.A. van Leuvensteijn in De Kluchten, III, blz. 352), ingesch. b/e
4.fragment?
5.drinklied
6.op de Voyse Wy willen noch t'avont ons schouken doen rooken.
7.-
[pagina 566]
[p. 566]
Nr. 86 Een Droncken Boer die uut vryen gaet. Van Breughel, De Kluchten (ed. VI), II, blz. 283 of Het tvveede Deel van BBc, fol. C4v-C5r.
1.vzn. 35-54
2.
 
Den tijt die valt my also langh
 
Een dach wel seven weken
 
Wat gaen ick menich droeven gang
 
Eer ick mijn lieff can spreken
 
 
 
Deed haer de lieffde sulck vermaen
 
En ginck sy soo verlanghen
 
Sy quam my dan wel tegen gaen
 
Met oversoete sanghen
 
 
 
Maer neen ick sorch voor meerder leyt
 
Dat nu haest sal wtbreken
 
Dat sy een ander vryer heyt
 
Die liever sy wil spreken
 
 
 
Helaes wat mach de oorsaeck zijn
 
Van sulcke droeff ghedachten
 
Dat sy geen lieffd'sou dragen mijn
 
Die haer soo hooch gaen achten
 
 
 
Was ick by mijn Princes Eerbaer
 
Jck hoop tsou anders blijcken
 
Verlicht sou worden therte zwaer
 
Nu huer huys gaen ick strijcken
3.abab/cdcd/efef/ghgh/ijij, ingesch. e
4.volledig
5.liefdeslied, liefdesklacht
6.op de Voyse Het Iaer is langher als den dach dat word' ick wel geware
7.Het lied ‘Het jaar is langer als den dach’ komt nog al eens voor als wijsaanduiding, voor het eerst in Veelderhande Liedekens, 1566, fol. 58v, voor het laatst nog in de 18de eeuw (brief Matter 18.4.75), cfr. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), III, blz. 508.
Nr. 86 Een Droncken Boer die uut vryen gaat. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 284-285 of BBC II, fol. C6rv.
1.vzn. 83-112
2.
 
TGhemoet is schier bezweken
 
In desen naeren nacht,
 
Om mijn Lieffgen te spreken
 
Ben ick soo veerd ghebracht,
 
Doch tschijnt sy my niet en acht,
 
 
 
Reyn Lieffde int verholen,
 
My nae haer trachten doet,
 
Dus gaen ick eensaem dolen
 
Jn plaets van honich soet,
 
Smaeck ickt al bitter roet.
 
 
 
Och oft sy om my peysden
 
Ghelijck ick doen om haer,
 
En dat sy niet en deysden
 
Van een soo trou minnaer,
 
Voorseker t'beter waer.
 
De Linden, oock die velden,
 
Betuyghen sullen siet,
 
En ons vryagie melden,
 
Hoe reyn die is ghesciet,
 
Nu looptse heel te niet.
 
 
 
Waert dat u Iongher herte
 
My oock ghingh liefde bien/
 
Ghy liet my in gheen smerte/
 
Maer naer liefdes bedien
 
Soudy wel eens wtsien f. C6v
 
 
 
Princesse wreet van moede
 
Aensiet mijn sobren staet
 
Jck neem van u int goede
 
Maer denct eertis te laet
 
Hoet my u dienaer gaet
[pagina 567]
[p. 567]
 
ALB (ed. 1972) nr. 54
 
Ick heb om eender vrouwen wille
 
Ghereden so menighen dach.
 
nu segt mi, scoon vroudelinge,
 
Hoe sidy nu bedacht?
 
Och wildi bi mi bliven
 
Ende dat segt mi nu ter tijt,
 
Want ick moet van hier/
 
Ja schoon is mijn lief,
 
Mi en lust gheen ander wijf.
 
6 strofen abcbdefgh/abcbdedfg/abcbdefgh etc
3.ababb/cdcdd/efeff/ghghh/ijijj/klkll, ingesch. b/e
4.volledig
5.liefdeslied, liefdesklacht
6.op de voyse ‘Ick heb om harent wille/soo menighe myltgen ghegaen’. Dit kennen we slechts als wijsaanduiding in Anthony Janssen, Christelijck Vermaeck, Haarlem, 1645, blz. 184 voor een lied van Breughels strofevorm. Van Leuvensteijn meent dat het hier gaat om de wijsaanduiding ‘Ick hebb’ om harent wille Ofte Mijn ziel mijn tweede leven’ en waarschijnlijk niet om ‘Ick heb om vrouwen wille’ vanwege een andere strofebouw (brief 4.4.84), cfr. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), III, blz. 513-514.
7.VD 1903, I, nr. 71, blz. 337-338 en II, blz. 1031
Mincoff-Mariage, nr. 37, blz. 82-83; ‘Ick heb om vrouwen wille ghereden so menighen dach’ (Ps. XXXVI)
ALB 1544 nr. 54, blz. 120-121 (eig. 1454). Zelfde aanhef, waarschijnlijk zelfde lied in negenregelige strofen.
Nr. 87 De Onghetrooste en de Welgheminde. Den handel der Amoureusheyt, fol. I6v.
1.vzn. 9-20
2.
 
W
 
Vaert wech ghepeyns en melancolije,
 
Myn vreucht die is zonder inde,
 
Zonder druck zoo is myn herte blije,
 
Jck ben ghetroost als de wel-ghezinde,
 
O
 
Myn herte steect vol druck en allinde,
 
Want wat ick ketse oft wat ick jaghe,
 
Sy en troost my niet de Liefste gheminde,
 
Dus blijf ick eeuwich in Vrou Venus plaghe.
 
W
 
Myn herte is vriendelijck zonder klaghe,
 
Want wat ick begheere ick krijgh confoort,
 
Wa sy loopen my naer van daghe te daghe,
 
Dus heb ick zorghe van my ghestoort.
3.ababbcbccdcd, ingesch. e
4.fragment of allusie (alleen v. 9)
5.liefdeslied
6.-
7.Hellinga, ALB nr. 159, blz. 322-323: Een amoreus liedeken ‘Uaert wech ghepeyns verdriet’
cfr. nr. 96 fol. A6r vzn. 9-11
[pagina 568]
[p. 568]
Nr. 87 De Onghetrooste en de Welgheminde. Den handel der Amoureusheyt, fol. I6rv.
1.vzn. 1-8
2.
 
TGepeyns leyt my zoo zeer en quelt,
 
Van my en kan icx niet gheweeren,
 
Myn zinnen zijn my zoo zeer ontstelt,
 
Want troost van Lief moet ick ontbeeren,
 
'tEn komt niet al naer myn begheeren,
 
'tEn baet oock niet wat ick labeure,
 
Dus moet ick van druck myn bloet verteeren,     fol. 16v
 
Ick ben daer inne ick moeter deure.
3.ababbcbc, ingesch. e
4.fragment?
5.liefdeslied, liefdesklacht
6.-
7.
 
VD 1889, nr. 12, blz. 172
 
VD 1903, I, nr. 96, blz. 406-408
 
Hellinga ALB, nr. CL, blz. 319-320
 
DPB 1539, nr. 181 geestelijk contrafact, blz. 282-283.
 
Cfr. nr. 34 vzn. 1-8.
Nr. 96 Blijde Ghelaet. Drie Eenlingen, fol. A6r.
1.vzn. 9-11
2.
 
Vaer wech gepeyns rasch over tvelt
 
Om een die my versuchten doet
 
Sy leet my alsoo seer en quelt

Hellinga ALB, nr. 159 Een amoreus liedeken (4 str. aaababbbbaaab)
 
Uaert wech ghepeyns verdriet
 
Mi is so leyt gheschiet
 
Jck worde altijt bespiet
 
Al voer ick ouer rijn
 
Tis heel met druc doerwiet
 
Soot blijct wel int aenschijn
 
 
 
Jc derue die liefste mijn
 
al door die clappaertsfenijn
 
Hoe soude ick blijde ghezijn
 
Dus singe ick een droeflijc liet
 
Mijn herte haer eete biet
 
Mijn vruecht die is al niet
 
Verlanghen ghi doet mi pijn
3.aba, ingesch. b/e
4.fragment
5.liefdeslied
6.-
7.Hellinga ALB, blz. 322 nr. CLIX ‘Uaert wech ghepeyns verdriet’ Cfr. nr. 87, fol. 16v vzn. 9-20
[pagina 569]
[p. 569]
Nr. 96 Blijde Ghelaet. Drie Eenlingen, fol. A6r.
1.vzn. 18
2.Mon Seigneur, my fait mourir
3.ingesch. via binnenrijmresponsie
4.allusie
5.liefdeslied
6.-
7.-
Nr. 96 Blijde Ghelaet. Drie Eenlingen, fol. A6v.
1.vzn. 39
2.De tout bien pleyne, ma Maistresse
3.ingesch. via binnenrijmresponsie
4.allusie
5.liefdeslied
6.-
7.-
Nr. 96 Blijde Ghelaet. Drie Eenlingen, fol. A6v.
1.vzn. 52
2.Ian priez amours, A ma devise
3.ingesch. b/e
4.allusie
5.liefdeslied
6.-
7.-
Nr. 96 Blijde Ghelaet. Drie Eenlingen, fol. A7r.
1.vzn. 99-102
2.
 
Hol Meysken is dijn Cuersken ru
 
Wat hebdijer me te doene
 
Laetse my tasten dat bid ick u
 
Ontbeyt vry tot morghen noene
3.abab ingesch. b/e
4.fragment
5.scabreus liedje
6.-
7.-
Nr. 96 Blijde Ghelaet. Drie Eenlingen, fol. A7v.
1.vzn. 117
2.Mon coeur ayme joyeusement
3.ingesch. b/e
4.allusie
[pagina 570]
[p. 570]
5.liefdeslied
6.-
7.-
Nr. 96 Blijde Ghelaet. Drie Eenlingen, fol. A8r.
1.vzn. 130-133
2.
 
Schoon lief hoe meuchdy mijns vergete(n)
 
In also corter stont
 
Wat letsel mach u aen my ghebreken
 
Schoon boelken makes my cont
 
 
 
Hellinga, ALB nr. 143 (4 strofen ababcbdeffe)
 
Schoon lief hoe moechdi mi vergeten
 
Jn also corter stont
 
Wat mach v aen mi ghebreken
 
Jc bidde v liefken maect mi des cont
 
Noch bid ic v ter eeren
 
 
 
Van uwen rooden mont
 
die ic v gan Als getrouwich man
 
dat roode bloet wt mijnder herten
 
dat schencke ick v reyn wijflijc saet
 
Mijn toeuerlaet, daert al aen staet
 
Ghi doet mijn herte, groote smerte
3.abab ingesch. b/e
4.fragment
5.liefdeslied
6.-
7.Hellinga ALB, blz. 313, nr. CXLIII Een nyeu liedeken
Nr. 96 Blijde Ghelaet. Drie Eenlingen, fol. A8r.
1.vzn. 139-140
2.
 
En hebdy geen geldeken soete liefs liet
 
Soo blijft daer buyten ghy en dient my niet
3.aa ingesch. e
4.allusie
5.gildekenslied, spotlied
6.-
7.-
Nr. 96 Blijde Ghelaet. Drie Eenlingen, fol. B1r.
1.vzn. 192-195
2.
 
Oorlof soete lief
 
Wy twee die moeten scheyden/
 
Ghy hebt myn herte in doolen ghebracht
 
Het doet my alsoo leyde / dat wy scheyden
 
 
 
Mincoff, nr. 58
 
Adde, adde mie schonnes lieff!
 
Wy twy, wy moetten scheyden.
 
Die heft mien harttz in sorghen gebracht.
[pagina 571]
[p. 571]
 
Dach und nacht.
 
Maria will uns gleyden
 
Wed wyr scheyden.
 
(Weimarer hs uit Zutphen 1537 nr. 31)
 
 
 
Heeroma nr. 45
 
Solaes, het moet ghescheiden zijn.
 
Wat vroomt mi langhe beiden?
 
Het doet mi pijn int herze mijn.
 
Dat ic mi van u scheide.
 
Adieu, mi ne sciedic nie so leide!
 
Ghebrec mi van u sceiden doet.
 
 
 
Hellinga, ALB nr. 26 Wi twee wi moeten scheyden Een oudt liedeken
 
 
 
Oorlof schoon lief van aerdenborch,
 
Wi twee wi moeten scheyden!
 
Ick eet mijn corenken groene,
 
Ick heb's van doene.
 
Maria wil ons gheleyden
 
Als wi scheyden (6 str abccdd)
 
 
 
Hellinga, ALB nr. 156 Van lieve te dichten wil ick beginnen Een nyeu liedeken
 
 
 
3de str
 
Ic hebbe ghemint, ic en twijfel niet,
 
Een die mij noch bedriegen sal.
 
Oorlof, schoon lief, wi moeten scheyden!
 
Ten halven ghekeert en doolt niet al.
 
(6 str abab)
3.abcb ingesch. b/e
4.fragment
5.liefdeslied
6.-
7.Mincoff-Mariage, blz. 127-128 nr. 58 ‘Die winter is een onwaert gast’ (Ps. CX) 5de strofe
Hellinga, ALB, blz. 26, nr. XXV ‘Oorlof, schoon lief van aerdenborch. Wi twee wi moeten scheyden!
Hellinga, ALB, blz. 101, nr. CLVI ‘Van lieve te dichten’
Heeroma, blz. 324-325 nr 45 3de strofe van een ballade van Jan Moritoen
Nr. 96 Blijde Ghelaet. Drie Eenlingen, fol. A8v.
1.vzn. 145-149
2.
 
Ic lach ten nacht in mijn boels ermen
 
Ic en dede nochtans God moets ontfermen
 
Het scheyden van haer doet my soo wee
 
Ick moest door hagel ende ande snee
 
Die Weerdt wou my niet borghen
3.aabbc ingesch. b/e
4.fragment
5.liefdeslied
6.-
7.-
[pagina 572]
[p. 572]
Nr. 96 Blijde Ghelaet. Drie Eenlingen, fol. A8v.
1.vzn. 159
2.Cent mille, Escus quant ie voudroye
3.ingesch. b/e
4.allusie
5.?
6.-
7.-
Nr. 96 Blijde Ghelaet. Drie Eenlingen, fol. A8v.
1.vzn. 165-168
2.
 
Geldeloos ghy doet my pijn/
 
Ghy doet my pijne gedoogen/
 
Ic soude geerne een goet geselleken zijn
 
Mijn beurse en wils nu niet gedoogen/
 
Hellinga, ALB nr. 51 Een oude liedeken
 
Gheldeloos ghi doet mi pijn
 
al mijn vreucht doet ghi verdroogen;
 
ic soude so gaerne vrolijc zijn,
 
woudt mijnen buydel ghedooghen
 
(Pot ende kanne het is al verteert)
3.abab ingesch. b/e
4.fragment
5.gildekenslied, drinklied
6.-
7.-
Nr. 96 Blijde Ghelaet. Drie Eenlingen, fol. A8v.
1.vzn. 173-177
2.
 
Huysken metten Crusken God geve u goeden dach
 
Ic sal dien gaen versoecken als ick niet bet en mach
 
Ghy doet den armen goede dinghen
 
Wy sullen soo lange in d'aerde liggen
 
Laet ons maken goeden moet
3.aabbc ingesch. b/e
4.fragment
5.gildekenslied
6.-
7.-
Nr. 100 Wel vernoeght in Trouw. Vier nieuwe Tafel-Speelen, fol. A4v-A5r.
1.vzn. 145-164
2.
 
Ick sal u alhier ghaen singhen een nieu Liedt
 
Om te sien oft yemandt sal behaghen/
 
Van thouwen dat buyten Ouders raet gheschiedt/
 
Of van Vrienden ofte Maghen/
 
Wannen naemaels siet beclaghen.
[pagina 573]
[p. 573]
 
D'een loopt om een Wijf/d'ander om een Man
 
Soo lang wantse malcander vinnen
 
Sy ghaen oock de koop soo lichtelijck an/
 
Deur snoo lust en blindr beminnen
 
Eerse haer te recht versinnen.
 
 
 
Soo haest als sy dan t'samen zijn gheraeckt/
 
Terstonyt sy alle dinghen behoeuen
 
...
 
Deur het dadelijck beproeuen/
 
Dies sy haer dan meest bedroeven.
 
 
 
Prince.
 
Prince dan ist/wat heb ick doch ghedaen/
 
Men bestater vast thooft te klouwen/
 
Eylacy/ och armen/ wat mocht mijn aengaen/
 
Nu is mijn den koop berouwen/
 
Och mochtmen weder ontrouwen
 
 
 
Hellinga, ALB, nr. 194, blz. 351 Een nyeu liedeken (10 str abcb)
 
Het was te nacht, also soeten nacht
 
Dat alle die vogelen songhen
 
De fieren nachtegale hief op een liet en sanck
 
Met zynder wilder tonghen
3.ababb/cdcdd/efeff/ghghh, ingesch. b/e
4.volledig
5.belerend over ‘thouwen buyten Ouders raet’, maatschappelijk lied
6.op de wijse ‘Het wasser te nacht so genoechlijcken nacht, dat alle Vvoutvogelen songhen’
7.De wijze werd teruggevonden bij Willems, blz. 153 nr. LIX. De Verlatene (Het wasser een nacht, een al soe soete nacht, de vogelkens in het wilde songhen - 1636), bij VD 1903, I, nr. 54, blz. 292-294 (nl. ALB, nr. 194); Refreynen en liedekens van diversche Rhetoricienen, Brussele, 1565, fol. 44v als stem.
Nr. 101 Pover en Armoede. Vier nieuwe Tafel-Speelen, fol. B3v.
1.vzn. 250-265
2.
 
Aenschout hoe ient//staen wy present
 
Armoede haer wendt//nae Pover endt
 
Om vreught te oorboren/
 
Wellekoom schoon Lief//tot mijn gherief//heb ick u uytvercoren.
 
 
 
Ick heb een wijf//al tot mijn Lijf/
 
Met Adams knijf//haer doen gherijf/
 
Dat heb ick haer ghezworen/
 
Wellekoom schoon Lief//tot mijn gerief//heb ick u uytvercoren
 
 
 
Haer Vincken-net//is wel gheset/
 
Nu sal mijn fret//in Duyn te bet/
 
t'Conynen hol verstooren/
 
Wellekoom schoon lief//tot mijn gherief//heb ick u uytvercoren
 
 
 
Prince.
 
Princesse goet//hebt altijdt moet/
 
Ist suer of soet//hout desen voet/
 
Soo suldyt niet verdoren/
 
Wellekoom schoon Lief//tot mijn gherief//heb ick u uytverkoren
3.aabb/ccbb/ddbb/eebb, ingesch. b/e
[pagina 574]
[p. 574]
4.volledig
5.liefdeslied, spotlied
6.-
7.-
Nr. 110 Kees Knol en Neel Ians. Nieu Tafelspel, fol. A2r.
1.vzn. 1-5
2.
 
Ick drinc der kannekens vijf/vijf om vier/vier om
 
drie/drie om twee/twee om eyn/eyn om geyn
 
Kanne mijn lieve kannekijn/
 
Ick heb gheen liever lief als dijn/
 
En altijt heb ick dorst/en altijt heb ick dorst
 
 
 
De Coussemaeker
 
'k Nemen uyt het glazeken een:
 
Een is geen;
 
Jan domme! laet me drinken uyt
 
Me glazeken alleen
 
 
 
'k Nemen uyt het glazeken twee:
 
Twe om een;
 
Een is geen;
 
Jan domme! enz
 
 
 
'k Nemen uyt het glazeken drie;
 
Drie om twee,
 
Twee om een,
 
Jan domme! enz
 
 
 
'k Nemen uyt het glazeken vier:
 
Vier is me manier
 
Drie om twee
 
Jan domme!
 
 
 
'k Nemen uyt het glazeken vyf:
 
Vyf doe me blyv'n,
 
Vier is me manier
 
Jan domme! enz.
3.abbbc, ingesch. e
4.fragment
5.drinklied
6.-
7.De Coussemaker, blz. 353-355, nr. CXIX ‘De Twaelf glazen’ (soortgelijke tekst)
Nr. 110 Kees Knol en Neel Ians. Nieu Tafelspel, fol. A6v-A7r.
1.vzn. 250-277
2.
 
Ghy Mannen al/die in dit dal
 
Nu vreuchde wilt bedrijven/
 
Schout doch mis val//groot ende smal
 
Wacht u van quade Wijven/
 
Want drinct ghy nu eens verheucht
 
Soo hebt ghy dan groot ongheneucht/
 
En meucht in 't huys/in 't huys/in 't huys/en meucht
 
in 't huys niet blijven.
[pagina 575]
[p. 575]
 
De Vrouwen quaedt//seer obstinaet
 
Soecken gheen droncken Mannen/
 
Maer vroegh en laet//is al haer praet
 
Om aen de Ploegh te spannen:
 
Soo wie hem daer niet toe en vlijd
 
Die heeft van haer veel twist en strijd/
 
Ja hiet den bloed/den bloed/den bloed/ja hiet den
 
bloed noch Hannen.
 
 
 
Menigh slecht bloed//is dicwils goed/
 
Al gaet hy somtyds poyen/
 
Maer 't Wijf verwoed//slaet hem met spoed/
 
En soect hem thooft te vloyen/
 
Ja dicwils krijght hy wel een schop
 
En moet oock somtijds blasen op/
 
Ic heb gheen sin/geen sin/gheen sin/ick heb gheen sin
 
in 't hoyen.
 
 
 
Prince.
 
Princen nu tracht//altijd met macht
 
Om u Wijf te behaghen/
 
Maeckt datse lacht//en vreucht verpacht
 
Soo hoeftse niet te klagen:
 
 
 
Maect oock dat ghy haer Huys versiet/
 
Soo sal sy buyten leenen niet.
 
Bied elc een soen/een soen/een soen/bied elc een soen
 
by vlaghe
3.ababccb/dedeffe/ghghiih/jkjkllk, ingesch. e
4.volledig
5.belerend, relatie man-vrouw in het huwelijk, maatschappelijk lied
6.-
7.-
Nr. 114 Goet Onderwys. Kort berecht, fol. D2r.
1.vzn. 126-130
2.
 
Een Liedeken wil ic singhen / Met eenen blijden moet/
 
Want niemant en can my bringhen/In eenich teghenspoet
 
Wie sou my moghen deren/Ic hou mijn hert in rust/
 
In Vreuchden en Bancketteren/Met Onbedwonghen Lust
3.aabb, ingesch. b/e
4.fragment
5.drinklied, verhalend?
6.op de wyse Welhelmus van Nassouwen
7.-
Nr. 117 Wauter Dick-steert. UB Gent, hs 905.
1.vzn. 16-23
2.
 
Haij ick ben geheel te gronde/
 
En ick dede noijnt gheen sonde/
 
Dan met eenen ouden Man,
 
Die noch gister auondt voor mijn beddeken quam.
 
Hy quam sitten op mijn bedsponde/
[pagina 576]
[p. 576]
 
En hij en hadde gheen wambays an.
 
Vaert hem toe/vaert hem toe/vaert hem toe/
 
Ghy fiere Margriete
 
Gaet hem toe/ghij weet wel hoe
3.aabcabdd, ingesch. e
4.fragment
5.scabreus, sexliedje
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer met drollighe Liedekens. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 257 en BBC, I, fol. D5r.
1.vzn. 17-20
2.
 
Wie verholen wil vryen/
 
Op goeder ghestadicheyt/
 
Die hout dat wachterken te vriende
 
Soo schieter hem geen groet leyt.
 
Hellinga nr. 75 Een nieu liedeken (Het daget inden oosten)
 
2de str
 
Wie verholen wil vrien
 
Op goede gestadicheyt
 
Hout twachterken te vriende
 
so en schiet hem ia gheen leyt (9str abcd/abcb etc)
3.abcb, ingesch. b/e
4.fragment
5.wachterlied
6.-
7.VD 1903, I, nr. 69, blz. 333
Hellinga ALB, nr. LXXV Een nieu liedeken, blz. 257; navolging van een geestelijk lied, cfr. Duits wachterlied van de XVIde eeuw (1520-1566) XVIde-eeuws lied op XVde-eeuwse melodie
ALB 1544 nr. 34 voor de melodie
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL). II, blz. 257 en BBC, I, fol. D5r.
1.vzn. 23-28
2.
 
Waer wilt ghy my voeren
 
Willem dirickse
 
Jnt Lantgen byde Boeren
 
Aechgen Ariaens dochter
 
Jnt lantgen byde boeren
 
Aechgen Ariaens kint
 
Thirsis blz. 8
 
1ste str
 
JD
 
Tryntje wilje meegeen;
 
T
 
Weer Jan Dirkse?
 
J
 
Al weer de geelewe Roosjes steen, blz. 9 (A5r)
 
Myn alderliefste Keind.
 
5de str
 
T
 
En weer kryg men dan leuren
 
O Jan Dirkse?
[pagina 577]
[p. 577]
 
J
 
Geet leentse by de Beuren
 
Tryntje Aryens Dochtertje
 
Geet leentje...
 
Myn Alderliefste Keind
 
(8 str abacad etc)
3.abbacad, ingesch. b/e
4.fragment
5.boerenliedje? samenspraak, spotliedje
6.-
7.Willems, blz. 238 nr. 99: ‘De doodelijke wond’ waarbij een samenspraak wordt vermeld tussen Jan Dirks en Tryntje uit Thirsis Minnewit...Tweede Deel, t'Amster- dam. 1735-1736, blz. 8 (fol. A4v).
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 258 en BBC, I, fol. D5r.
1.vzn. 31-35
2.
 
Mijn lief en boel, sy had een rocxken an
 
T'rocxke(n) dat was heure, de ploye(n) ware(n) mijn,
 
Wy ploydent in malcanderen,
 
Den eenen ployt den anderen,
 
Het moest gheployet zijn.
3.abccb, ingesch. e
4.fragment
5.scabreus sexliedje
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 258 en BBC, I, fol. D5v.
1.vzn. 38-43
2.
 
Jc souder wel schier mijn kap verscheure(n),
 
Van datmen nu hoort en siet ghebeure(n),
 
Van veel proper Meysgens fijn,
 
Die geeren ghehiliket wilden zijn
 
Heur lobbetgens net, staen fraey gheset,
 
Som gheblancket, is haer aenschijn.
3.aabbcb, ingesch. b/e
4.fragment
5.spotlied?
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 258 en BBC, I, fol. D5v.
1.vzn. 46-50
2.
 
Is dat den wech naer Turenhout
 
Goet schipperken hou,
[pagina 578]
[p. 578]
 
Den rechten wech die is ghebaent
 
Mijn Heere, mijn Heere,
 
Lit on fire lire lire lire, lit on fire lire lire lou
3.aabcca, ingesch. b/e
4.fragment
5.?
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 258 en BBC, I, fol. D5v.
1.vzn. 53-58
2.
 
Hoy luyde riep de leeraer op der Tinnen
 
Die tsavonts droncken wesen wil
 
Moet smorghens vroech beghinnen/
 
Siet dat ghy in tijts ter herberghe gaet
 
Eer dat een ander v plaetse beslaet
 
Hy is wijs diet can versinnen
 
 
 
Hellinga nr. 55
 
Hoe luyde sanc die leeraer opter tinnen
 
So wie met sonden is beswaert
 
God laet hem wel verwinnen
 
Ende keere zijn herte tot gode waert
 
Eer hem die doot den wech ondergaet
 
Si zijn wijs diet connen versinnen
 
(16 str ababba etc)
3.abacca, ingesch. b/e
4.fragment
5.drinklied
6.-
7.VD 1903, III, nr. 626 en I, nr. 63.
ALB 1544 nr. 27, blz. 60-61
Hellinga ALB, nr. LV, blz. 247-250: ‘Vanden Leeraer opter tinnen’, contrafact.
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 258 en BBC, I, fol. D5v.
1.vzn. 61-65
2.
 
Den ruyter heeft zijne(n) trommelstoc genomen(n)
 
Om eens te trommelen den dubbelen slach
 
Wy zijn voor Terrowaen ghecomen,
 
Int gevecht, nu trommelt op zijn recht
 
Als een Overlantsen knecht.
3.abacc, ingesch. b/e
4.fragment
5.strijdlied, scabreus lied?
6.-
7.-
[pagina 579]
[p. 579]
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 258 en BBC, I, fol. D6r.
1.vzn. 69-73
2.
 
d'Illeman die keeck wt en in,
 
Hy sachse comen die schoon waerdin
 
Hy sachse comen ghedreven
 
Sy hadder een stooter van botter ghemaect,
 
Den dubbelen wasser bleven
3.aabcb, ingesch. b/e
4.fragment
5.drinklied? spotlied
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 258 en BBC, I, fol. D6r.
1.vzn. 76-80
2.
 
Anneken die riep moort en brant
 
Ter eeren van alle Vrouwen,
 
Isser niemant nae noch by:
 
Dat ick mijn eer mocht houwen,
 
Saechdy't eens dat ic mijn eer mocht houwe(n)
3.abcbb, ingesch. b/e
4.fragment
5.scabreus liedje? spotlied
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 258 en BBC, I, fol. D6r.
1.vzn. 84-87
2.
 
Comt my niet meer so na so by
 
Ghy sack ghy pry
 
Comt my niet meer so na so by
 
Ghy weet wel waer.
3.aaab, ingesch. b/e
4.fragment
5.scabreus lied, spotlied?
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 258 en BBC, I, fol. D6r.
1.vzn. 91-93
2.
 
Willen ons Coeyen dan niet stille staen
 
So moge(n)se ongemolcke(n) ae(n)der heyde so heyde
 
So mogense ongemolcke(n) voor de(n) herder gae(n)
[pagina 580]
[p. 580]
3.aba, ingesch. b/e
4.fragment
5.?
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 258-259 en BBC, I, fol. D6rv.
1.vzn. 96-100
2.
 
Mijn moeder hiet my snyden gaen
 
Sinte gaer laisse
 
Mijn vader hiet my laten staen,
 
Encore, encore,
 
Sinte gaer laisse.
3.abab, niet ingesch.
4.fragment
5.?
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 259 en BBC, I, fol. D6v.
1.vzn. 103-108
2.
 
Tant que vivray, soo den ick noch niet doot/
 
Ie serviray, mijn lief in haren schoot
 
Iusques autant, dat haren buyck wort ront.
 
Son aliance, c'est ma fiance, son coeur & mien, & la mien,
 
& chieu, vide tristesse, vive liesse, puis que d'amour
 
lay tant du bien.
 
De Dene, fol. 266r
 
Tant que viuray
 
zo bem ick noch niet doodt
 
Ie seruiray
 
tvrauken in hue(re)n schoot
 
iusques a tant
 
dat huer buucxken word groot
 
Par son playsir
 
nam icxse by der handt
 
pour mon desir
 
Leed icxse an eennen Cant
 
nous feismes bonne chiere
 
wy screuent anden wandt
 
Son alyance
 
was een dobbel kansse
 
zou was by my
 
end ick daer by
 
en ma playsance
 
was ick ten dansse
 
Puys que ainsy // Doe wae(re)n wy
 
(4 str van 12 regels + refrein van 7 regels ababcbdedefe/gghhhhh)
[pagina 581]
[p. 581]
 
Van Leuvensteijn, III, blz. 412 citeert de tekst van C. Marot, Oeuvres lyriques (uitgave Mayer, z.p., 1964), blz. 184-185:
 
Tant que vivray en aage florissant,
 
Je serviray Amour, le Dieu puissant,
 
 
 
En fainctz & dictz, en chansons & accords.
 
Par plusieurs jours m'a tenu languissant,
 
Mais apres deuil m'a faict rejouyssant,
 
Car j'ay l'amour de la belle au gent corps.
 
 
 
Son alliance
 
Est ma fiance;
 
Son cueur est mien,
 
Mon cueur est sien;
 
Fy de tristesse,
 
Vive lyesse,
 
Puis qu'en Amours a tant de bien.
3.aabcc, ingesch. e
4.fragment
5.vrolijk samenzijn, scabreus liedje? spotliedje?
6.Tant que vivray
7.Eduard De Dene, ‘Testament Rhetoricael, II, uitgegeven door W. Waterschoot en D. Coigneau...o.l.v. Prof. dr. A. van Elslander’, Jb. De Fonteine 1976-1977/II, blz. 198-199 (fol. 266r-267r)
DPB 1539 nr. CCLV, blz. 294: op die wise Vecy lamour qui tient mon cueur en payne oft Tant que ie viuray. Cfr. blz. 342: vaak bewerkte melodie zoals door Attaignant, 25 chansons musicales reduictes en la tabulature des orgues Espinettes...1530 in het Livre Septiesme, Antwerpen 1641. Ook in ons land in het luitboek van Thysius in I. Stalpard Vander Wiele, Gvlde-Iaers Feest-Dagen of Den Schat der Geestlycke Lof-Sangen Gemaeckt op Elcken Feest dagh van 't geheele Iaer, Antwerpen 1635, blz. 1101. Daar is het een altpartij uit een chanson van de Chansons nouvelles en musique a quatre parties, nagueres imprimées à Paris par Pierre ataingnont, 1527, p. 4. Oorspronkelijk hoorde het bij een chanson van Clement Marot (Oeuvres, La Haye, 1731, II, blz. III).
Cfr. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), III, blz. 412: ‘blijkens het Volksliedarchief in het P.J. Meertens-instituut’ is ‘Tant que vivray’ tussen 1539 en het midden van de 17de eeuw een geregeld voorkomende wijsaanduiding.
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 259 en BBC, I, fol. D6v.
1.vzn. 111-115
2.
 
Twas den Pater van sint Truyen,
 
N'osere vous mon belle amy
 
Hy sou zijn nonnen te merct gaen cruyen,
 
Ie vous enprie n'osere vous mon belle, mon belle
 
N'osere vous mon belle amy.
3.abac, ingesch. b/e
4.fragment
5.spotlied
6.-
7.-
[pagina 582]
[p. 582]
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 259 en BBC, I, fol. D6v.
1.vzn. 118-124
2.
 
Et vous Egillomette,
 
N'avez vous point du feu:
 
Ouy Monseur dict elle.
 
I'ay encoor vng peu:
 
Puis il vous fault aller, sur vng petit chambrette
 
Quand vous allez douveljemette.
 
Quand vous irez vous.
3.abcbaad, niet ingesch.
4.fragment
5.scabreus liedje?
6.-
7.De melodie wordt vermeld in G.A. Bredero, Boertigh, Amoreus en Aendachtigh Groot Lied-boeck. De melodieën van Bredero's Liederen verzameld, ingeleid en toegelicht door F.H. Matter, 's-Gravenhage, 1979, nr. 16: ‘Stemme: E Gielle mette’. Als oudst bekende vorm van het liedje citeert Matter de Qutnzième Livre, 1571, fol. 11r waaruit hier een gedeelte, beginnend met het refrein:
 
Tant vous allés doux guillemette tant vous allés doux
 
Pour un baiser doux guillemette m'escondirez vous.
 
Et guillemette allés vous d'esjuné,
 
Nennin dit elle car je n'ay point mangé
 
Prenez cinq soubz en ma jolie boursette
 
Zie ook Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), III, blz. 415.
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 259 en BBC, I, fol. D6v-D7r.
1.vzn. 127-130
2.
 
Twee quartieren van een Caertspel
 
Heeft my mijn lief ghesonghen
 
My heefter soo tijcken Boermans soon,
 
Van mijn soetelief ghedronghen.
3.abcb, ingesch. b/e
4.fragment
5.liefdeslied, liefdesklacht?
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 259 en BBC, I, fol. D7r.
1.vzn. 133-142
2.
 
Pieronelletgen mijn lieve sustere
 
Wildy nu mede na duytslant gaen
 
o Broeder seyde sy / broeder bouwen
 
Na duytslant doch en com ick niet
 
Want had mijn moedere my laten trouwen,
 
Ick waer in dese groote schande niet:
[pagina 583]
[p. 583]
 
Dan groet my mijnen Vader seere
 
mijn lieve suster fier margrietgen me
 
Dat sy haer eertgen bat bestelle
 
Als Pieronelle, haer suster de

G. Paris, blz. 41-42
1.[regelnummer]
Av'ous point veu la Perronelle
 
Que les gendarmes ont emmenée?
2.[regelnummer]
Ils l'ont abillée comme ung paige,
 
C'est pour passer le Daulphiné.
3.[regelnummer]
Elle avoit trois mignons de frères
 
Qui la sont allez pourchasser
4.[regelnummer]
Tant l'on cherchée que l'ont trouvée
 
A la fontaine d'un vert pré,
5.[regelnummer]
‘Et Dieu vous gard’, la Perronelle!
 
Vous en voulez point retourner?’
6.[regelnummer]
‘Et nenny vraiement mes beaulx frères
 
Jamès en France n'entreray.’
7.[regelnummer]
Recommandez-moy à mon père
 
Et ma mère, s'il vous plaist

Mincoff-Marriage nr. 23
1.[regelnummer]
‘O roosken root vol melodijen.
 
mijn jonk-hert hebdy in u bedwanck;
 
o mocht ick my eens gaen vermeyen.
 
aldaer de liefste te woonen plag’.
10.[regelnummer]
Sy gingen aen met schoone woorden,
 
Schoone woorden vielen daer confuys,
 
En seyden: ‘suster Pieronelle,
 
Wildy met ons niet weer na huys?’
11.[regelnummer]
‘O broeder.’ seyde sy, ‘broeder bouwe,
 
Naer Duytslant, daer en kom ick niet;
 
Hadt mijn vader my laten trouwen
 
Ick waer in de schande niet’.
13.[regelnummer]
‘Dan groet my myne moeder seere,
 
Mijn lieve suster Margrita mee,
 
Dat sy haer eerken bet bestelle,
 
als Pieronelle, haer suster, dee.
 
(Haerlemsch Oudt Liedt-boeck. Amsterdam 1716, hs copie in de Bib. Scheurleer; 18 str abab etc)
3.abcdcdefgf, ingesch. b/e
4.fragment
5.verhalend lied?
6.Van Pieronelle oft Cornelis neve
7.VD 1903, I, nr. 146 en II, nr. 290, blz. 1037-1039: ‘O roosken root, vol melodijen (Van Pieronelle)’.
Mincoff-Marriage, nr. 23, blz. 50-52: ‘Roosken root, seer wijdt ontloken’ (Ps. II), str. 10, 11, 13.
Willems, blz. 251 nr. CIII: ‘op de wijze Wilder dan wilt’.
G. Paris, Chansons du XVe siècle, Paris, 1875, blz. 41-42, nr. XXXIX. Voor de melodie: Bredero, Groot Lied-boeck (ed. Matter), III, nr. 10 en VD 1903, II, blz. 1039
[pagina 584]
[p. 584]
die vermeldt dat de wijs werd aangeduid in Het tweede liedeboeck van diversche liedekens ghemaeckt wt den o. ende n. Testamente, Amsterdam, 1583, blz. 286 bij een lied ‘Ick hebbe, eylaes, als een schaep dat dwaelde’.
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 259 en BBC, I, fol. D7r.
1.vzn. 145-148
2.
 
Brocht ick dan vreemde lammeren thuys
 
Mijn moeder jaechde my achter uyt
 
So hey, over gheen hey,
 
mijn moeder jaechde my achter uyt, tso hey
3.abcbc, ingesch. b/e
4.fragment
5.spotlied?
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 259 en BBC, I, fol. D7r.
1.vzn. 151-153
2.
 
Het avont gespeel, al tot de lichte daghen,
 
Dat doet een jonge meysgen wel
 
So cleynen kintgen draghen
3.aba, ingesch. b/e
4.fragment
5.spotlied, scabreus lied?
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 259 en BBC, I, fol. D7r.
1.vzn. 156-159
2.
 
Den Coren-tas die daverden
 
En d'oude moeder loech.
 
T'was een soo Jonghen Cuypers knecht,
 
Van hey, so hey, die corte slagen sloech
3.abcb, ingesch. b/e
4.fragment
5.scabreus lied, spotlied?
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 260 en BBC, I, fol. D7v.
1.vzn. 163-167
2.
 
Hechjen ick heb v also lieff
 
So doen ick willen teppers niet,
[pagina 585]
[p. 585]
 
Ghy weet wel hou
 
Sus mijn lieff hout mondeken tou,
 
Dit bid ick ou
3.abccc. ingesch. b/e
4.fragment
5.liefdeslied
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 260 en BBC, I, fol. D7v.
1.vzn. 170-172
2.
 
O min, minne
 
Doet dat tot mijnen ghewinne,
 
Al op een saecht, bedde my draecht
 
By mijn vriendinne
3.aaba, ingesch. b/e
4.fragment
5.liefdeslied
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 260 en BBC, I, fol. D7v.
1.vzn. 176-181
2.
 
O vrouwe, vrouwe, vrouwe,
 
Dit heefter gedaen uwen soon
 
Maer datter mijn dochter niet pissen en can
 
So syder wel was ghewoon:
 
Sy pleechet te losen in een cleyn sausier.
 
Nv can sy't niet doen in een grooten mortier.
3.abcbdd, ingesch. b/e
4.fragment
5.scabreus sexliedje?
6.-
7.
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 260 en BBC, I, fol. D7v.
1.vzn. 184-186
2.
 
Den smit die smeet een nagel in hare knie,
 
O smit sey sy smedelaer tmoet hooger, hooger
 
smit sey sy goet smedelaer tmoet hooger zijn.
3.abc, ingesch. b/e
4.fragment
5.scabreus sexliedje
6.-
[pagina 586]
[p. 586]
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 260 en BBC, I, fol. D7v-D8r.
1.vzn. 189-196
2.
 
Daer ick door de boonen ginck
 
Naect, naect, moedernaect:
 
daer vraechde my mijn soetelief
 
Off ick van boonen was ghemaect,
 
Och neen ick soetelieveken, ick ben vonden,
 
In een boonen bladeken, lach ick ghewonden
 
Van sinte knick, schottelen drayen
 
Blaes balc naeyen, ou lanteemen die lap ick.
3.abcbddef, ingesch. b/e
4.fragment
5.scabreus sexliedje?
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 260 en BBC, I, fol. D8r.
1.vzn. 199-203
2.
 
Hy wierpse neder in haren schoot,
 
Datse cloncken,
 
doen warent niet dan Malien root
 
die daer bloncken,
 
Hey joch hey, die der bloncken.
 
 
 
Hellinga, nr. 58
 
Die joncste ruyter tooch uyt zijn net
 
Ende worp't in der maghet schoot:
 
Daer stont die edel ruyter, ja ruyter
 
In een wambeys van goude root
 
(7 str abab abbcb etc)
3.ababb, ingesch. b/e
4.fragment
5.drinklied
6.-
7Hellinga ALB nr. LVIII ‘Het quaemen drie ruyters geloopen. Een out liedeken’?
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 260 en BBC, I, fol. D8r.
1.vzn. 207-212
2.
 
Neeltgen Backers is de Bruyt
 
Keuren hoe koel so waeyt den wint,
 
Sy heeft ghetrout so vuylen guyt,
 
Dat proper kint,
 
Keuren hoe koele, koele, koele,
 
Keuren hoe koel so waeyt den wint.
[pagina 587]
[p. 587]
3.ababcb, ingesch. b/e
4.fragment
5.spotlied?
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 260 en BBC, I, fol. D8r.
1.vzn. 215-218
2.
 
Ghy meucht op mijn bedde comen,
 
Maer en comt my naerder niet,
 
Comdy my naeder, ghy zijt een verrader
 
Comdy my naeder, ghy en dient my niet.
3.abcb, ingesch. b/e
4.fragment
5.scabreus sexliedje?
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 261 en BBC, I, fol. D8v.
1.vzn. 221-224
2.
 
Maer zijt ghy niet een wonder man
 
Mach ick niet singhen dat ick can
 
maect u vande wenderen, den binc, den binck
 
maect u vande wenderen, den binck is thuys
3.aabc, ingesch. b/e
4.fragment
5.?
6.-
7.-
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 261 en BBC, I, fol. D8v.
1.vzn. 227-231
2.
 
Teghen Diemen over leyt Ouderkercke
 
Daer drincken die creusighe leusighe boeren
 
Soo droncken als een vercke:
 
Loop boeren loopt, melckr u koe,
 
Hebt sint felten toe, trant tra tra
3.abacd, ingesch. b/e
4.fragment
5.drinklied
6.-
7.Cfr. nr. 54, Verz. Van der Morsch, fol. 191r vzn. 416-424
[pagina 588]
[p. 588]
Nr. 119 Een Cramer. Van Breughel, De Kluchten (ed. VL), II, blz. 261 en BBC, I, fol. D8v.
1.vzn. 235-237
2.
 
Heeft dat schellevisgen dan geen vleugelen
 
Hey tsa tsa, volcht my na,
 
Songhen al die veughelen
3.aba, ingesch. b
4.fragment
5.?
6.-
7.-
[pagina 589]
[p. 589]

Register op persoonsnamen, zaaknamen, kamers, spreuken en realia

Opgenomen werden de namen van personen, zaken, kamers, spreuken en realia die in de loop van de tekst en in de voetnoten vermeld worden. Namen van moderne auteurs die voorkomen in voetnoten, bij de beschrijving van de bronnen in de Bronnenopgave, in de Bibliografie, in de Lijst van geschenken en in de Lijst van liederen werden evenwel niet opgenomen.

Aak, Van: I, 76
Aanbieden, Present: I, 108, 113, 140-141, 177
Aansroker: II, 31
Aap: I, 197
Aarde-water-lucht, Strijd: I, 172
Abel: II, 314
Abraham: II, 290, 393, 485, 495
Absalom: II, 356
Abstracta: I, 116
Absurda: I, 25, 26
Acoleyen, De witte: I, 49, 89; II, 456, 458, 459
Actie: I, 24, 197, 201, 207, 228-233, 238, 241, 242
Adam: II, 270, 393, 480, 498
Adam en Eva: II, 290, 325
Addenda bij het Repertorium: I, 35
Adriaensz., Barent: I, 63, 68
Aeckerboom, De: II, 462, 468
Aeneas en Dido: II, 381
Aenschijn Gods: II, 319
Aensiet liefd': II, 462, 468
Aemout, Vanden ouden ende langhen: I, 24
Aernoutsbroeders: II, 275, 300
Aert van Idelheijt (50): I, 47, 82, 140, 161; II, 286, 373, 375, 398, 401, 408
Aerts Paradijs: I, 176, 222; II, 353
Aertzen, Peter: I, 231
Afgescheiden ruimte: I, 106
Aflaatbrief: II, 302
Afscheid nemen: I, 150
Agar: II, 290
Ahasveros: I, 22
Aktionaal spreken: I, 159, 193
Al Hoy (60): I, 50, 82, 89, 115, 121, 131, 175; II, 258, 318, 365, 394, 457, 468
Al qwaelcke ghewedt: I, 43; II, 458
Alcestis: I, 168
Aleander, Jeronimus: II, 475
Alexander: I, 30, 163
Alexandrijn: II, 361
Algemeen Rijksarchief, Brussel, Familiearchief De Negry nr. 9B: I, 52
Alle dagen vast voort: I, 176; II, 318
Allegorese: II, 357, 498
Allusies op: I, 79, 80-85, 126-158, 208, 209, 215, 232, 239, 241
Alst God belieft: I, 41; II, 445
Alst Godt belieft zalt beter wesen: I, 56
Altercatio: I, 28
Altercatio inter virum et mulierem: II, 287
Alva: I, 185; II, 463
Am(n)on: II, 313, 356
Amoureus Gheest en Minlijck Samblant, D': I, 27
Amoureus Herte en Lachende Mont (53): I, 49, 82, 114, 117, 160, 161; II, 312, 313, 331-332, 400, 459
Amoureuze, Int: II, 251-252
Anabaptisme: II, 473
Anafoor: II, 311
Antichrist: II, 270, 480, 483
Antwerpen, Spel van: II, 493
Antwerps Liedboek, Het: II, 416, 417, 419, 420, 423
Apostrofen: I, 127, 134-158, 209, 215
Apostrofen aan het begin van de tekst: I, 134-140
Apostrofen aan het eind van de tekst: I, 150-158
Apostrofen in de loop van de tekst: I, 140-150
Appelen, gulden: I, 222, 225; II, 353-354, 367, 403
Aquino, Thomas van: II, 322
Arbiter: I, 27, 119, 121, 160, 163, 169, 210, 215; II, 262, 279, 330, 332, 334, 341, 344, 402
[pagina 590]
[p. 590]
Archief van de hoofdkerk Dendermonde: I, 50
Aredt: I, 229
Arend: I, 104; II, 330
Arentsz., Pieter: II, 458
Arguatie: zie dialoog
Arguatie Hoe Oude Mans varen die jonghe Wijfs trouwen, Een: I, 210
Aristoteles: II, 480
Armada, Spaanse: II, 462
Art de Rhétorique: II, 411
Artes liberales: I, 216
Aubailly, J.C.: I, 16, 17, 120; II, 259-260, 264
Audenaerde, Spel van: II, 493
Augustus: I, 212
Baalde: I, 76
Babel: II, 270, 290
Babel, Hoere van: II, 484
Babylon: II, 490, 496
Bakhuysen: I, 76
Ballade: II, 359, 364, 373, 391, 449
Ballaer, Franchoys van: I, 225; II, 446, 452, 467
Banket, Dleckerste: I, 175; II, 319
Barmhartigheid: I, 178, 179; II, 341
Basistafelspelen: I, 13, 14, 25, 87-207, 228, 237
Batement van IIII personagien, den pastoor, den medecyn, den advocaet ende den sot genoempt onnoosel: I, 214
Batement, (Es-): I, 12, 15, 25, 208, 228; II, 249, 250, 320, 359, 438
Beclach van Vlaendren (73): I, 29, 56, 83, 184, 227; II, 303, 397, 462-463, 468, 488-489, 499
Bedecte Aermoed (16): I, 42; II, 341-342
Bedelaar: I, 175, 180; II, 276, 300, 301, 308, 398
Bedenct u t'is tijt: I, 60; II, 450
Bedevaartganger: zie pelgrim
Bedrieger: I, 197
Bedrieger bedrogen, Motief: I, 193
Beek: I, 177
Beeldspraak, Erotische: I, 203
Beelitgen: I, 195
Begroeting: I, 132-140
Begroetingsrondeel: I, 232, 235; II, 334
Behaecht godts wille: II, 451
Beilde van pointratuere: I, 226
Beke, De (4): I, 39-40, 80, 89, 110, 112, 177; II, 335, 338, 398, 401, 437, 441, 466
Bekering: I, 182, 190-192, 207, 225
Beleeft van Seeden (23): I, 44, 216; II, 255, 397
Berch, De (9): I, 40, 80, 219, 221, 225; II, 338-339, 366, 392, 434, 453, 454, 467
Berghe, De ghelyckenesse van eenen: I, 221
Berghe, Jan van den: I, 215; II, 447, 496, 498
Berispinge van tQuaet (36): I, 46, 81, 104, 106, 141, 149, 206; II, 265-266, 497, 499
Bervoete Bruers, Een esbatement van de: II, 452
Besolos Manos (12): I, 41, 80; II, 318
Besten, Ad den: II, 422
Betekenisverdieping: I, 115; II, 289
Betekenisverheffing: I, 115; II, 289
Betekenisverheldering: I, 115; II, 289
Betsabee (Bathseba): II, 287
Beurs (met geld): I, 175, 103; II, 319, 343
Bibliotheca Belgica: I, 36
Bibliotheca Reformatoria Neerlandica: II, 494
Bibliotheek van de Maatschappij det Nederlandsche Letterkunde. Leiden, nr. 5130: I, 46
Bibliotheek van het Vaticaan: I, 39
Bij- en scheldnamen. I, 124
Bijbel: I, 116, 117, 118, 178, 185; II, 327, 473, 491
Bijbelse namen: I, 123
Bijten: I, 110
Billihe, Cecilia de: I, 88
Bladeren van de boom des levens: I, 222, 225; II, 353-354
Blaese vol wints: I, 117, 172
Blijde Ghelaet (96): I, 65, 84, 151, 205, 206; II, 272, 365, 414, 417, 419, 429-430, 432
Blijden Will en Sotte Cout (109): I, 70, 84, 90, 111, 112, 135, 152, 178; II, 297, 299, 410
Bloed, Christus': I, 177; II, 297, 299
Bloedstortingenmotief: I, 220; II, 297
[pagina 591]
[p. 591]
Bloemen: I, 115; II, 330
Bloksleper: zie venusjanker
Blommen, Willem vander: I, 214
Blonde, Aert de: II, 446
Blonde, Gabriël de: II, 446
Bock, Eugeen de: II, 390, 443
Boeck, Den: I, 98, 213, 214; II, 447, 466
Boecxken, Dat Constelijck ende costelijck: II, 475
Boecxkens, Gheneuchlyke: II, 487
Boek des Levens: I, 177; II, 490
Boer met eijeren, Een (41): I, 46, 81, 138, 141
Boer(in): I, 197-199, 201, 204, 232; II, 275, 276, 285, 298, 302, 303, 305, 335, 338, 401, 425, 431, 436
Boerdelic Pleghen ende Ghenoughelic Voortstel (3): I, 39, 80, 228; II, 319-320, 366, 396, 401, 437, 441, 466
Boeregem: I, 217
Boeren Vasten-avonts-spel (78): I, 59, 83, 200
Boerenbruiloft, De: I, 217
Bokking: I, 232
Bonaventura: I, 220
Bonte kapkens, De (77): I, 59, 83, 236; II. 374
Boom der Schrifturen: I, 46; II, 447, 473
Borcht, Petrus van der: I, 92, 111, 217
Bord(je): I, 179
Bossche, Jan van den: II, 457
Bot Verstant (23): I, 44; II, 255
Bot Verstant en Cloucken Gheest (24): I, 44, 81, 185, 215; II, 255, 285, 400, 452, 467
Bothuysen: I, 231; II, 307
Bottegem: I, 217
Bouwen en Pleun (81): I, 60, 83, 109, 213; II, 354-356; 357, 402, 468
Bovyn, M.: II, 457
Braam, Van: I, 76
Brecht, Jan van: I, 26
Bredero, G.A.: I, 126, 233
Bresida: I, 168
Breughel, G.H. van: I, 13, 60, 61; II, 355, 371, 420, 450, 468
Brief, Open en gesloten: I, 177; II, 319
Brievenkoop, Harmanus: I, 77
Broederlicke Onderwys (62): I, 50; II, 304
Bronnenopgave: I, 31, 35-77
Brood: I, 169; II, 316
Brueghel, Pieter: I, 180, 209; II, 250
Bruessele, Spel van: II, 493
Brugge: I, 179; II, 441, 442
bruidsprake: zie bruytsprake
Bruiloft: I, 93, 97, 238, 241; II, 495
Bruiloft, Arme: II, 301
Bruiloft, Boeren-: I, 92, 111
Bruiloft, Zotte: I, 197; II, 265, 302, 340
Bruiloftsspel: I, 9, 15, 21, 35, 38, 98, 118; II, 249, 359
Brussel: I, 11, 30, 213; II, 250-251, 254, 344, 353, 442, 490, 494
Bruygom ende bruyt inder Cantycken: I, 26
Bruyhees, Een: II, 462
Bruytsprake: I, 15, 20-23
Bucken: I, 232
Buijcsken Selden Sat (60): I, 50; II, 258
Buiksprekersact: I, 202
Burcht (borcht): I, 175; II, 319, 496
Buycht den Riis Groen: II, 460
Caillieu, Colijn: I, 11, 221; II, 442, 466
Caïn: II, 314
Calvarie: I, 220
Calvijn, Johannes: II, 472, 474
Calvinistisch: II, 436
Cameleon: I, 104; II, 330, 352
Carmina Burana: II, 281-282
Camacioen: I, 234
Cassiere, Jacob Jacobsz.: I, 55, 178; II, 326, 438, 441, 467, 491, 499
Casteel: I, 175; II, 319, 496
Castelein, Matthijs de: I, 17, 220; II, 359, 363-364, 365, 372, 373, 375, 380, 408, 410, 411, 412
Cato: II, 330
Cats, J.: I, 87
Cauwoerdeken, 't: I, 102
Celosse, Jacobus: I, 11, 60, 114; II, 315, 329, 361, 468
Ceres, Neptunus, Aeolus (102): I, 67, 84, 160, 169; II, 314-315, 316, 329, 456, 457, 462, 468
Challon, I.A.: II, 465
Chant Royal: II, 373
[pagina 592]
[p. 592]
Chartres: II, 422
Chijsken: I, 203; II, 274
Christum ghecruust staende ouer een fonteyne zuuerlick toeghemaeckt, Afbeelding van: I, 227; II, 334-335, 422
Christus: II, 284, 313, 335, 347, 352, 374, 480, 481, 482, 484, 486, 488, 492, 496, 497, 498
Chronogram: I, 234; II, 328, 367
Cincinnatus, Lucius Quinctius: II, 330
Classificatie: I, 32, 207; II, 249-358, 435
Claudius Cesar: I, 171
Clausele van XIX. Ander snede: I, 220
Clauwaert, Jacques: I, 56; II, 445
Clerc, Huysman en Soldaet (115): I, 75, 85, 89, 129, 157, 192; II, 346-347, 383, 440, 441, 468
Clites: I, 163
Clodius: I, 163
Cluchten, Breughels Boertighe: I, 60, 236; II, 386, 450
Cluchten, Het tweede Deel van Breughels boertige: I, 61; II, 450
Cock, Hieronymus: I, 111
cofferken: I, 46, 103, 116, 237
Coigneau, Dirk: I. 124; II, 260-261, 433
Colloqvien, Sommighe schoone: I, 15, 66, 70; II, 449, 450
Comen met liedekens, Een (48): I, 47, 82, 144, 237
Commentator: II, 319
Concilie: I, 177
Confessio Augustana: II, 488
Conflict: I, 32, 193; II, 261-263, 278-300, 303, 329, 345
Conflictsituatie: I, 228; II, 329, 334, 346, 357, 402
Conflictus: I, 28
Congregatie, Kristelijke: I, 99, 238, 241
Const van Rhetoriken: I, 220; II, 381, 408, 410
Constanter, Verzameling: II, 464
Contact met: I, 78, 80-85, 126-158, 208, 232, 239, 241; II, 260
Contact, Lijfelijk: I, 197, 201, 207, 228-233
Contrafact: II, 417, 418, 420, 423
Convoluut oudste gedrukte reformatorische spelen: I, 57; II, 465
Coornhert, D.V.: I, 24, 25
Corenbloem, De: II, 452, 458, 459
corf(f)(ken) met eijeren: I, 44, 46, 47, 103; II, 295
Corinthiërs: II, 288, 492, 496
Coussemaker, E. de: II, 428
Cramer met drollighe liedekens, Een (119): I, 61, 85, 236; II, 386-387, 414, 419, 420, 421, 423, 430, 433, 434, 468
Creizenach, W.: I, 209
Cresus: I, 162; II, 284
Cri: I, 202; II, 302
Croone, Doorne: I, 111, 112, 178; II, 298, 299
Cruijssefickx: I, 44, 103, 117, 183, 209; II, 265, 300, 439, 486
Crul, Cornelis: I, 15, 25, 26, 66; II, 449, 450, 467
Crusifix: zie cruijssefickx
Cruys Christi: I, 171; II, 284, 289, 352
Cruyt: zie kruid(en)
Cruyt-hofken: I, 15, 58, 63, 64, 65, 66, 69, 71, 235; II, 391, 449, 455
Cupido: II, 333
Daan, Jo: I, 126
Dagelicxs Onderwinden (31): I, 45, 81, 188-189; II, 252, 304, 372, 373, 395, 399, 408, 410, 414, 415, 425
Dale(m): II, 438, 449, 456
Dalida (Delila): II, 287, 314
Daniël: I, 176
Danken: I, 152
Dansen: I, 108, 204, 226, 231, 232; II, 343
Danslied: II, 432, 435
Danssers, Vanden drie blinde: I, 217
David: I, 212, 222, 227; II, 270, 313, 353, 393, 443, 485, 486
Dboeck der amoreusheyt: I, 15, 21, 57, 70, 154, 164; II, 396
De contemptu mundi: II, 319
De navigio et agricultura: II, 303
Declaratie: I, 68; II, 375, 443
Decor: I, 100-110, 238, 241
Decoratief: I, 101, 105
dEen en dander: verliefdheid bespot (34): I, 28, 46, 81, 168-169; II, 254, 287, 386-387, 390, 391, 398, 400, 408, 413, 414, 415, 417, 419, 424, 429
[pagina 593]
[p. 593]
Definitie: I, 31, 208
Degroote, G.: II, 474, 477
Delectatio: I, 124; II, 253, 257
Delft, Jacob van: II, 462
Dene, Eduard de: II, 421, 422
Denudata Veritate: II, 281
Determinant: I, 119
Deucht en Constantia, De: I, 26
Deught verheught: II, 460-461
Deuocie, Viereghe: I, 177
Deuoot en profitelyck boecxken. Een: II, 418, 420
Deuteronomium: II, 342
Deynze, Spel van: II, 493
Dialogi e Desiderio Erasmo Rot., Complures: I, 30
Dialogi Selectiores, Luciani Samosatensis: I, 30
Dialogus: I, 28
Dialogus creaturarum: II, 314-315
Dialogus inter Aquam et Vinum: II, 281
Dialogus, Een schoonen troostelycken: I, 187; II, 453, 487
Dialoog: I, 12, 13, 14, 15, 23-31, 120, 158-193, 208; II, 261, 277-308, 319
Dialoog, Dramatische: I, 193
Dialoog, Komische: I, 119
Dichtegem: I, 217
Dicx-muyen: I, 217
Dieren: I, 104
Dijck Gorissz, Sijmon van: II, 449, 467
Dijk, H. van: I, 35
Dionisius: I, 171
Dis, L.M. van: II, 447, 448, 477, 493
discussie: I, 24, 79-85, 120, 158-193, 208, 232, 239, 241, 242; II, 319
discussiespel: I, 24, 119; II, 278-292, 310, 317, 324, 331, 333, 335, 406
Disputatie: I, 15, 26, 208; II, 480
Disputatie, Heidelberger: II, 480
Disputatio: I, 23, 28
Disputatio inter cor et oculum: II, 312, 331-332
Dispuut, Religieus: I, 187-190, 207; II, 322, 472
Disscrecie, Voorsieneghe: I, 178
Distelbloem, De: II, 457
Dobbelsteen: I, 203
Doedelzak: I, 217; II, 285
Dolfijn: I, 104, 163; II, 330
Donne, John: II, 312
Donteclocke, Jan: I, 234; II, 442
Doodshoofd: I, 46, 116, 237; II, 267
Doopsel: I, 178; II, 338
Doornik: I, 179
Doos: I, 175
Dorpskermis, De: I, 217
Drankzucht: I, 175, 194; II, 327, 431
Drewes, J.B.: II, 473, 478, 486
Drie Eenlingen: I, 64, 70, 71
Drie Santinnen, De: II, 453
Drie Sotten (18): I, 43, 80, 97-98, 213-214; II, 320-321, 409, 446, 466, 471, 495, 498
Driekoningenavond: I, 93
Driespraken: II, 261-262, 308-345
Drinklied: II, 430-432, 435
Drol, Pier den: II, 250
Drol(lig): II, 250
Dronckaert die wonder siet, Een (99ab): I, 15, 17, 66, 70, 84, 137, 146-147, 205; II, 271-272, 361, 449, 467
Droncken Boer die uut vryen gaet (86): I, 62, 83, 204; II, 270-271, 416, 425, 426, 429, 468
Droncken Boer, Een (82): I, 60, 83, 204; II, 256, 271, 425, 450, 468
Droncken Man en zijn Wijf, Een (70ab): I, 53, 59, 83, 149, 194, 233; II, 256, 293, 361
Droncken Tenoer (49): I, 47, 91
Dronkaard: I, 204-205; II, 264
Dronkenschap: I, 194
Droom: I, 204; II, 277
Dubbelrondeel: II, 409-412, 413
Duecht es dmotijf: I, 50: II, 457
Duer hope verwacht ick: II, 438
Duitsland: II, 300
Duvels Nijdicheijt (46): I, 47
Duym, Jacob: I, 124; II, 456
Duyse, F. van: II, 423
Dwaasheid (menselijke) - wijsheid (goddelijke), Tegenstelling tussen: II, 290, 496
Dwerck der Apostelen cap. 3, 4 en 5: I, 46; II, 447
Eckius, Johannes: II, 322
Edynghe, Spel van: II, 491, 493
[pagina 594]
[p. 594]
Eeghem, W. van: I, 21; II, 439, 447, 448, 451, 455, 487
Eendracht: II, 314
Eensgezindheid: I, 32, 161-162; II, 261, 296-303, 317, 327, 329, 403
Eer: II, 315
Eerbaerheijt: II, 314
Eerbied: I, 179
Eerlick Leven (63): I, 14, 51, 82
Eerlijkheid: I, 178
Eewicheyt: II, 314
Eglantier, De: II, 440, 460, 462, 469
Egmont, Karel van: II, 448
Ei: I, 116, 178, 231; II, 255
Eierdans: I, 231; II, 432
Eierkorf: zie corf(ken) (met) eijeren
Eigenbaat: zie eyghenbaet
Eigennamen: I, 123
Einde, Onbeslist: I, 166-172
Elementen, Strijd: II, 310
Elias: II, 284
Ellerbroek-Fortuin, E.: II, 439, 461
Erasmus, D.: I, 25, 26, 215, 236; II, 295, 449, 450, 474, 475, 476, 477, 478, 499
Eringa, S.: II, 380
Erné, B.H.: II, 455, 476, 493
Eros-caritasmotief: II, 325, 333
Ester: I, 227; II, 385
Esveld, S. van: I, 76
Euangelie, tHeylich: I, 177; II, 490
Eva: II, 287
Everaert, Cornelis: I, 29, 39-40, 177, 187, 218, 219, 298; II, 299, 319, 326, 328, 336, 338, 342, 344, 347, 367, 394, 425, 437, 438, 441, 442, 453, 454, 466-467, 484, 487, 499
Exodus: II, 481
Eyghenbaet: I, 178; II, 302
Ezechiël: II, 489
Factie: II, 438
Farao: I, 212
Farce: I, 15, 208
Feest, Oorzaak van: I, 128-130
Fides caritate formata: II, 475
Figurenconstellatie: II, 262, 352, 357
Figurenopstelling, antithetische: II, 308, 324
Fonteynisten, De: II, 459
Fraet, Frans: I, 41; II, 435, 444, 445, 467, 472, 496, 498
Franc-archer de Baignollet, Le: II, 264
Franciscanen: II, 496
Frankrijk (Vranckerijcke): I, 177; II, 407, 409, 421
Frans I: I, 229; II, 320
Fraternalis amor: I, 50; II, 457
Frison, Pierre le: II, 462
Function, Comic: II, 250
Fuytere, Leon de: II, 446
Fyguere: I, 226
Gallobelgicus: II, 312
Gans Alijt, De: I, 17, 20
Gebak: II, 330
Geboorte van de hertoginne van Savoye vrou Margriete, Op die (11): I, 11, 40-41, 80, 221-222; II, 352-353, 365, 367, 405, 442, 466
Geboortefeest: I, 238, 241
Geboren Sot, De (17): I, 43, 223, 230; II, 297, 400, 494
Gedrukte losse spelen: I, 35, 74-77
Gedrukte verzamelingen van spelen: I, 35, 57-73
Geeraerts, D.: I, 29
Geest, Heilige: II, 488, 493
Gehoorzaamheid: I, 179; II, 346
Gelderland: II, 448
Geldzucht: I, 178; II, 327, 484
Geleerde Eloquentie (59): I, 49
Gelegenheid: I, 92-100, 238, 241
Gemaecte Sot. De (17): I, 43, 223, 230; II, 400, 494
Gemaicte Sot, De (18): I, 43, 214; II, 320, 321
Gemeente-archief, Leiden Hs. nr. 72421: I, 48
Gemeente-archief, 's-Gravenpolder, Hs. 387 nr. 4: I, 51
Genade om niet: I, 327
Génard, P.: II, 444
Genre(s): I, 9-10, 12-13, 15-32, 207-208
Genreaanduiding: I, 12, 13, 14, 15, 29, 98, 118; II, 249, 250, 251
Gerritsz, Adriaen: I, 66; II, 449
Geschenk: zie present
Gesprek, Anekdotisch: I, 193, 200-201, 228
[pagina 595]
[p. 595]
Gesprek, neutraal: I, 32
Gesprekken van de doden: I, 30
Gethsemani: I, 220
Getuigen: I, 133
Geurts, J.: II, 359, 427, 428
Geuzenliedboek: II, 416, 422
Gevogelte: I, 169
Gezinssituatie: II, 296
Gheest van Amoureusheden (50b): I, 27, 47, 48, 62, 82, 210; II, 286, 364, 391, 410
Gheestelijcke Sot, De (18): I, 43, 214
Ghejonsteghe: II, 327-328
Ghelen, Jan van: I, 58
Ghemack: I, 177
Ghemeen Welvaeren: II, 315, 439, 486
Gheraetsel, Een: II, 462
Gheurtz, Reyer: II, 41, 438, 445, 446, 456
Gheurtz, Verzameling: II, 469
Ghewonelicke Vruecht (13): I, 42, 80, 110, 134, 179; II, 298, 409, 463, 466
Ghistele: I, 39, 229; II, 319, 437
Ghistele, Cornelis van: II, 381, 445
Gierigaard: II, 317
Gierigheid: I, 175
Gilde(ken): I, 171; II, 308, 432
Gildefeest: I, 99
Gildelied: II, 432, 435
Glas wijn: I, 103
Godt kent thert: I, 49; II, 458
Goed-kwaad, Strijd: I, 172, 177
Goet Geselschap (57): I, 49
Goet Jonstich Hart (43): I, 47, 81, 91, 128, 131, 132, 178; II, 298, 372, 373, 410, 454
Goet Onderwys (114): I, 74, 85, 100, 155, 190, 191; II, 263, 356-357, 372, 422, 459, 469
Goetwillich van Herten: II, 451
Goetwilligen Dienst (21): I, 44
Golgotha: I, 220
Goliath: I, 212
Goodts Goetheijt (46): I, 47, 82, 104, 149-150, 160, 164; II, 291, 372, 404, 410, 454
Goud: I, 222; II, 354
Goudbloem, De: I, 96; II, 444, 445, 450
Gouweloos Uutslach (76abc): I, 15, 58, 83, 89, 117, 132, 135, 153, 154; II, 297, 365
Grammerchijs (12): I, 41; II, 318
Grietens, J.: II, 46
Grisaille: I, 197
Groepsvorming: II, 311, 317, 329, 357
Groeyende Boom, De: I, 102
Groot, Gijsbert de: I, 63; II, 461
Grooten Honger ende Goeden Appetijt (33): I, 46, 81, 90, 99, 100, 129, 180; II, 300, 393, 398, 403, 413, 432
Groundale: I, 217
Grove; John: II, 312
Gruuthuse-handschrift: II, 411
Guicciardini, L.: II, 250
Gullik, Willem van: II, 448
Gulzigaard: II, 317
Gulzigheid-matigheid, Strijd: I, 217
Habakuk: I, 176
Haecht, Willem van: II, 451, 467, 468
Halewyn, Guilelmus: I, 43
Hals, Frans: I, 232
Handel der Amoureusheyt, Den: I, 26, 27, 62, 167, 210; II, 391, 392
Handeling: I, 159
Handelingen: II, 485
Hanneken Rane (78): I, 59, 83, 200; II, 302
Hannibal: I, 30
Haring: I, 232; II, 294
Hart-oog-mond-wil, Strijd: I, 172; II, 310, 312
Harten, Twee vurige: II, 334
Hebreeën: II, 485, 489
Heere, Lucas d': II, 381
Heijmelic Lijden (16): I, 42, 80, 151, 182, 184, 227; II, 341-342, 413, 439, 440, 441, 467, 485, 497, 499
Heilwens: I, 136-137
Helena: I, 168
Helighe Geest, De: I, 236
Hellebaard: I, 103
Hercules: I, 222; II, 353
Herodes: II, 270
Herodias: II, 287
Hert: I, 164, 206; II, 291
Hert, Een ootmoedich: II, 384, 403
[pagina 596]
[p. 596]
Herte, Ooghe en Wille (88): I, 27, 62, 84, 121, 156, 160, 169, 210; II, 313, 331-332, 400, 401, 402
Hertelic Leedscip: II, 344
Hervorming: zie reformatie
Hervormingsgezind: zie reformatorisch
Hester: zie Ester
Hexameter: II, 367
Heybloemken, Het: I, 102
Heyden, Pieter van der: I, 111, 180
Heyns, Zacharias: I, 11
Hildebrandslied: II, 418, 434
Hillenius, M.: I, 30
Hippoplanus: I, 26; II, 450
Hirzel, R.: I, 24
Historie ende het leuen van...Keyser Kaerle de vijfde, Het: II, 416
Hobossch, Simon: I, 223
Hoede (ke)n(s): I, 177
Hoedeken van Marye (5): I, 40, 80, 89, 149, 153, 156-157, 177; II, 335-336, 437, 441, 467
Hof en Boomgaerd der Poesien, Den: II, 381
Hollanders: II, 314
Hollandtsche Kamers: I, 72
Holofernes: I, 171; II, 314
Honcoop: I, 76
Hond(en); II, 291
Hongersnood, Amsterdam 1557: I, 182
Honing, Vat vol: I, 116, 178; II, 327, 491
Hooft, P.C.: I, 11, 87
Hooi: I, 171, 175; II, 284, 318
Hooivork: I, 103
Hoorn: I, 47, 104, 164
Hostiën: I, 223; II, 255, 495
Hou(d)t Vreed' altij(d)t: I, 64, 70; II, 461-462
Houdt middelmate: I, 41
Hout dat goed is: I, 69; II, 455, 456
Hout, Cornelis Meesz van: II, 456, 467
Hout, Jan van: II, 456
Houwaert, Johan Baptista: I, 29, 41, 62, 67, 68, 184; II, 443, 444, 468, 490, 491, 499
Hovaerdicheyt: II, 299
Hübler, A.: I, 159
Hugenoten: II, 422
Humanisme, Christelijk: II, 474, 475, 476
Hummelen, W.M.H.: I, 11, 13, 19-20, 23, 25, 26, 28, 35-38, 208; II, 463
Hus, Jan: II, 473
Hüsken, W.: I, 35, 119, 124, 193; II, 253, 259, 294
Huwelijk, Pro en contra: I, 165-166; II, 324, 333, 343
Huwelijksmoraal: II, 256
Huyden hier morgen daer: I, 176; II, 318
Huygens, Constantijn: I, 51
Huys raet, Goed: I, 117, 179
Hymne: II, 420
Iansen, S.A.P.J.H.: II, 363, 364, 365, 372, 375, 380, 381, 386, 411
Iaye, Hendrik: I, 65
Ic comme om leeren: II, 454
Ick wensch om 't best: I, 60; II, 456
Idel Gepeijns ende Goede Wille (28): I, 45, 81, 117, 130, 136, 147, 174, 176, 177; II, 290, 383, 402, 403
identificatie: I, 33
Identificatie, Dubbele: I, 124
IJdel Lustken (60): I, 50; II, 258
In Deucht Verheucht: II, 461
In liefd' bloeyende: I, 71, 72; II, 460-461, 465, 469
In liefde groeyende: II, 456
In liefde vierich: II, 439, 440, 441, 465, 467
Indeling: zie classificatie
Informatievoorsprong: II, 304
Inkomst, Vorstelijke: I, 99, 238, 241
Insanus: I, 223; II, 298
Instrument(en): I, 103, 225; II, 291
Instrumenten, Strijd: I, 217
Insulis, Franciscus Michael de: II, 336
Inventaris van de onderzochte tafelspelen: I, 78-85
Inzicht: I, 182, 192, 207
Isaac: II, 290
Ismael: II, 290
Israëlieten: II, 284
Italië: I, 180; II, 300
Itys: I, 72
Iudex: I, 119, 121; II, 279
Iudicium coci et pistoris iudice Volcano: II, 303
[pagina 597]
[p. 597]
Jacob: II, 270
Jaep Selden-thuys (93ab): I, 29, 64, 70, 84, 91, 180; II, 303, 398, 404, 461, 462
Jaep-Selden-t'Huys, Tafel-Spel van: I, 63, 70; II, 391, 465, 469
Jager: II, 291
Jan de Wasser en zijn Wijf, Het leven en het bedrijf van: II, 354
Jan ende Claer (83): I, 61, 83, 194; II, 293, 294, 296, 468
Jan Fijnart: I, 13, 48, 82, 208
Janssen, Anthony: II, 416
Janszoon, Harman: II, 460
Jerusalem: I, 176
Jes(aias): I, 178; II, 298, 489, 492
Jezabel: II, 287
Jezus (Kind): II, 299, 350, 434
Johannes: II, 482, 492
Joncheyt ende Redene (8): I, 40, 80, 225; II, 342-344, 425, 428, 453, 467
Jong getrout paar, Een (69): I, 53, 83, 233, 234; II, 302
Jong, M. de: II, 448
Jongeling en Wulps Leven (55): I, 49, 82, 100, 153, 190-191; II, 342-343, 361, 459
Jonk, Jacob Jacobszoon: II, 439, 441, 467
Jonstige Minne en boerdelic Weesen (49): I, 47, 82, 91, 112, 113, 128, 136, 149, 179; II, 323, 324, 325, 373, 374, 391, 401, 403, 406, 418, 454
Josua: II, 346
Jozef: II, 270, 290
Jubile (10): I, 40, 80, 233-235; II, 326, 327, 328, 367, 410, 442, 467
Juda: II, 351
Judas: II, 313
Judith: II, 314
Kaijser, D.: I, 20
Kalenburch: II, 301
Kalf: I, 178
Kalff, G.: I, 16; II, 461
Kalis: II, 301
Kamerijk, Vrede van: II, 454
Kan bier: I, 103; II, 271, 302, 401
Kana, Bruiloft van: I, 171
Karakteristiek: I, 31, 87-242
Karel V: I, 22; II, 320, 452, 471, 472
Kasteel: zie casteel
Keersmaekers, A.A.: II, 460, 461, 462
Kees Knol en Neel Jans (110): I, 71, 85, 104, 133, 194; II, 256, 293-294, 381, 391, 423, 426, 431, 434, 465, 469
Kempis, Thomas à: II, 476
Kerstlied: II, 434-435
Ketters: I, 185, 222; II, 300, 435, 452, 463, 472, 473, 477, 478, 487, 491, 495, 496, 498
Keulen: I, 179
Keyser, P. de: I, 9; II, 457
Kiezen, Geschenk: I, 111
Kijck inde Krijch (54): I, 49, 82, 212-213; II, 250, 317, 431, 459
Kiliaen: I, 87
Kindeken inder wiege: I, 179; II, 324
Kint, Dat sotte: II, 297
Kip: I, 116
Kledij: I, 102
Klooster der Zwarte Zusters: I, 56
Klucht: I, 9, 12, 13, 15, 100, 122, 193, 208, 228; II, 249, 250, 414
Knight, Alan E.: II, 249, 250, 253, 257
Knots: I, 210
Knusse: zie knots
Koffertje: zie cofferken
Komisch-didactisch: I, 124; II, 252-253, 257, 266, 308
Komisch-ernstig: zie komisch-didactisch
Koningen: II, 352-353
Koningsfeest: I, 94-95, 99, 238, 241; II, 437
Koningspel: I, 20
Koninklijke Bibliotheek Brussel, Hs. nr. 19036: I, 39-40
Koninklijke Bibliotheek Brussel, Hs. nr. II 367: I, 41
Koninklijke Bibliotheek Brussel, Hs. nr. II 129: I, 42
Koninklijke Bibliotheek Brussel, Hs. nr. 15663: I, 43
Koninklijke Bibliotheek Brussel, Hs. nr. II 154: I, 43
Koninklijke Bibliotheek Brussel, Hs. nr. 21660: I, 55
Koninklijke Bibliotheek Brussel, Hs. nr. 21657: I, 55
Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage, Hs. nr. 78 H 14: I, 53, 59
[pagina 598]
[p. 598]
Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage, Hs. nr. 134 C 55: I, 51
Kooplui: zie koopman
Koopman: I, 134-135, 170, 189, 201, 235; II, 264, 267-269, 275, 291, 298, 300, 302, 316, 387, 395
Kort berecht vant Tvcht-huys: I, 74, 155; II, 469
Kostumering: I, 100-110, 238
Kovel: I, 231
Kraampje: I, 105
Krackeel, Hondeken: I, 166
Kramer: zie koopman
Kroon: zie croone, doorne
Kruid(en): I, 224; II, 298, 302
Kruisbeeld: zie cruys Christi, cruijssefickx
Kruisberg, Afbeelding van de: I, 225: II, 339
Kruyskamp, C.: II, 447
Kuijper ende drie Herders, Een (26): I, 44, 81, 90, 138, 192; II, 299, 349-350, 383, 407, 426, 427, 434, 454
Kussen: I, 109
Kussen, Duim: I, 194, 195, 199
Kwakzalver: I, 139, 197-199; II, 258, 264, 268, 269, 270, 275, 288, 298, 302, 304-305, 426
Laan, N. van der: II, 458, 459
Lampsonius, D.: II, 250
Land van belofte: I, 176
Land, Heilig: I, 176
Landjuweel Antwerpen 1561: II, 438
Lange Lauw (22): I, 44
Langue, Willem de: II, 461
Lansknecht die teghen zijn schaduwe vecht (91abc): I, 63, 68, 70, 84, 108, 109, 145, 235; II, 404
Lansknecht, De (2): I, 39, 80, 235; II, 374, 392, 463, 466
Lansknecht(en): II, 273, 276
Lantaren: I, 59, 118, 163, 194; II, 294, 295, 479, 482, 493
Lantman Steven (38): I, 46, 81, 138
Later, Anthony de: I, 76
Lauriertak: II, 288
Lauris Jansz.: I, 46, 51; II, 467
Lauwertacxken: I, 166; II, 289, 455
Lawet, Robert: I, 22, 43; II, 457, 467, 482, 499
Lazarus: II, 266
Le Begge, Verzameling: II, 464, 469
Le Begge, Jenneken: I, 52; II, 464
Lee, Van: I, 76
Leemans, Gielys: I, 40
Leendertz, P.: II, 416, 464
Leenhof der Gilden: II, 447
Leeuw: I, 113; II, 351-352
Lengte: 78, 80-85, 240, 241
Lepel, Adriaen Lourisz.: I, 44; II, 454, 455, 464
Letter en de Geest, De (61): I, 50, 82, 134, 140, 160, 163; II, 288, 289, 394, 403, 479, 492, 499
Letters: I, 117, 179; II, 288, 289, 314, 315
Leugenrefrein: II, 277
Leugenwedstrijd: I, 162-163, 176; II, 317, 318
Leuije Waert (54): I, 49
Levenshoudingen, Strijd: I, 173
Leviticus: II, 328
Lewicka, H.: II, 249, 259
Lichtmis: I, 95
Lied: I, 32, 205, 213; II, 351, 359, 414-436
Lied, Verhalend: II, 434, 435
Liedeken, Nieuw: II, 459
Liedekens, Nieu Jaar: II, 460
Liedekens, Veelderhande: II, 416
Liedt-Boeck, Haarlemsch Oudt: II, 421
Liefd is t'Fondament: I, 49; II, 459
Liefd' baert konst: I, 71; II, 465
Liefde: I, 179, 183; II, 316, 342, 490
Liefde in het huwelijk-vrije liefde, Strijd: I, 171
Liefde, Oprechte: II, 290
Liefde-wapens, Strijd: I, 173; II, 286
Liefdescasuïstiek: I, 27; II, 312, 331
Liefdeslied: zie minnelied
Lieft boven al: II, 465
Lieft is tprincipael: II, 465
Lieft moet wercken: II, 465
Liesvelt, Van: I, 215
Lievenheers Minnevaer, Ons: II, 455
Lijbertas (58): I, 49
Lijden verwint: II, 440
Lira, Nicolaes de: II, 322
Lischbloem, De: I, 94, 102
[pagina 599]
[p. 599]
Locht, Aerde en Mensche (79): I, 60, 83, 104, 114, 115, 121, 136, 160, 162; II, 315, 329, 391, 401, 410, 456, 468
Lof der Zotheid: zie Dat Constelijck ende costelijck Boecxken
Logen ende Waerheijt (30): I, 45, 81, 90, 106, 137, 170; II, 291
Loon der sonden, t: I, 46, 116, 237; II, 267
Loosjes, J.: II, 448, 477
Losel, P.: I, 76
Losse spelen in handschrift: I, 35, 55-56
Loterijbundels 1574: II, 438
Loth: I, 171; II, 287, 290
Lucas: II, 479, 486
Lucht-aarde, Strijd: I, 172
Lucianus: I, 30
Lucretia: II, 327
Luijckt geen deught (55): I, 49; II, 299, 343, 361, 459
Luilekkerland: I, 180, 230, 231
Luit: I, 217; II, 285
Lusthof van Retorica, Den: II, 449
Luther(sen): I, 187, 188, 215; II, 472, 473, 474, 475, 476, 478, 479, 480, 481, 485, 486, 495, 497, 499
Lutheraniserend: II, 471, 472, 473, 474, 482, 484, 485, 487, 492, 494, 497, 498, 499
Lutheranisme: I, 222; II, 322, 349, 495
Lutherie: II, 448, 478
Luttel Hebben (56): I, 49
Luy(d)ers: I, 117, 179
Luysen: I, 181
Luyte (Lutgaard), Zuster: I, 210
Luyterie: zie lutheranisme
Lyna, F.: II, 448
Madrid, Vrede van: II, 454
Maecht: I, 179; II, 298
Maerlant, Jacob van: II, 312
Maeyer, A. de: II, 447, 477
Magdalena: II, 486
Mak, J.J.: I, 9, 21; II, 251, 390, 420, 477
Mallegem: I, 217
Man en 't Sotte Kint (67): I, 53, 83, 223-224; II, 361, 464
Man en een Wachter, Een (66): I, 52, 83, 112, 113, 177; II, 298, 299, 366, 393, 405, 497, 499
Man ende een wyf ghecleet up zij boerssche, Een (14): I, 42, 80, 106, 116, 131, 147-148, 178; II, 255, 293, 396, 409, 463-464, 466
Man, dat Wyf en den Herinck, Den (68): I, 53, 83, 232; II, 293, 361, 464
Man-vrouw, Relatie: I, 193-197, 233; II, 257, 302, 358
Man-vrouw, Strijd: I, 193
Mandaet, Peyslijck: I, 177; II, 319, 327
Mandaet, Sot(te): II, 373, 391, 403, 406
Mande, Boomeloose: I, 196, 197
Mander, Carel van: II, 250
Mandje: I, 103
Mapes, Waltet: II, 312
Margaretha van Oostenrijk: I, 11, 221; II, 442
Margaretha van Parma: II, 452
Maria: I, 212; II, 290, 348, 353, 442
Maria van Boergondië: I, 222
Mariacransken, 't: I, 222, 225; II, 446, 452, 466, 467
Marien rosencransken..., Van: II, 336
Marnix, Philips van: II, 422
Marot: I, 201-204, 218, 230; II, 275, 307, 349
Marot noodt ter bruijloft, Een (39): I, 46, 81, 151, 201-202; II, 265
Marot Sot Geclap, Een (40): I, 46, 81, 90, 109, 130, 147, 202; II, 274, 349, 409, 425
Marot, Cl.: II, 381, 421
Mars; II, 286
Martijn, Eerste: II, 312, 331-332
Matter, F.M.: II, 415
Mattheeus, Jan: II, 446
Mattheus: II, 291, 479, 487
Matthias, Aartshertog: I, 25, 30, 67
Mechelen: presentspel in Mechelen 1620 (98): I, 65, 84, 208
Medea: I, 168
Meenene, Spel van: II, 493
Meer Hopen dan Twijffelen (89): I, 28, 62, 84, 210-211; II, 332-333, 391, 409
Meest Elcken en dOnruste Conscientie (19): I, 43, 80, 227; II, 258, 334-335, 384, 410, 457, 467, 492, 499
[pagina 600]
[p. 600]
Meester Canjart (112): I, 14, 72, 85, 109, 139, 198-199; II, 305-306, 395
Meester Kackadoris (90): I, 63, 84, 105, 121, 142, 152, 197-198; II, 305, 307, 375, 402
Meester Kackadoris, Een Tafelspel van: I, 62, 69, 70, 84, 235
Meester. Den Knecht. Den Coopman, Den: I, 26
Meester, Iacob de: I, 60; II, 456
Melchisedech: II, 347
Meliador: II, 410
Melis Tijssen: I, 233
Menich Bedruckt Herte en d'Arm Gemeynte (105): I, 68, 84, 104, 183, 184, 227; II, 341-342, 375, 398, 404, 410, 443, 468, 489-490, 499
Menich Simpel, Out Gedachte ende Cronijcke: I, 41
Menichfuldicheit des Bedrochs, Die (42b): I, 47, 57, 81, 109, 133; II, 447
Menighe, Elc en Deen en Redene, De (118): I, 14, 56, 85
Menschen Sin en Verganckelijcke Schoonheid, Een esbattement van s: II, 456
Menschen Vernuftheijt, s (35): I, 46, 81, 134, 206; II, 258, 269-270, 290, 371
Mercurius Brittannicus: II, 312
Messias: II, 350
Met gheneuchten: II, 458
Metken Bouwens en Slimmen Diel (22): I, 44, 80, 105, 152, 185, 200; II, 339-340, 379, 451, 468
Middelaarschap, Christus': I, 184; II, 474, 476, 480, 489, 490, 492, 496
Milenus Clachte: II, 443
Mimiek: I, 107
Mincoff-Marriage, E.: II, 421
Minnaars, Strijd: I, 172; II, 316-317
Minnelied: II, 428-430, 435
Minnelyck accoort: II, 452
Minnerede: I, 28
Minnestrijdgesprek: I, 28
Minsaemheyt: II, 327-328
Miracles de Notre Dame: II, 408
Mirre: I, 222; II, 354
Miserie, Verscheyden: I, 191
Mispel: I, 179; II, 298
Moetwilligh Bedrijf (94): 64, 84, 103, 109, 151-152, 199, 212; II, 263, 304, 305, 308, 391, 401, 409, 461-462
Mol, De: II, 445
Molinet, Jean de: II, 359, 411
Monoloog: I, 32, 121, 236, 239, 242; II, 264-277, 371
Monoloog, Descriptief: II, 268, 271, 272, 274
Monoloog, Dramatische: I, 15, 17, 201-207, 209, 235-237; II, 260
Monoloog, Gedialogeerde: I, 202
Monoloog, Recreatief: II, 265, 277
Monoloog, Reflexief: II, 269, 271, 272, 274
Monoloog, Retrospectief: II, 269, 274
Monoloogvorm: I, 120; II, 260, 261
Monster: II, 346, 440
Moppere, Bartholomeus de: I, 92
Morsch, P. Cornelisz. vander: I, 48, 232; II, 458, 459
Morsch, Verzameling Van der: II, 464, 469
Morruorum dialogi: I, 30
Moulslouf: I, 217
Moyses Doorn: II, 438, 441
Mozes: II, 284, 492
Muller, Ewout: I, 63
Muller, Harman Jansz.: I, 65, 71
Muller, J.W.: II, 453
Münster, Broeder Dierickx van: II, 322
Muziekinstrument: zie instrumenten
Muzikanten: I, 128
Myns Zelfs Onvry (65b): I, 27, 62, 83, 148, 210; II, 255, 316, 409, 415, 417
Naamgeving, Allegorische: I, 123; II, 318
Naastenliefde: I, 177, 178; II, 341
Naboth: II, 439
Namen voorafgegaan door titel: I, 124
Naproloog: I, 214
Nar: zie zot
Narcissus ende Echo: I, 167; II, 265
Nardusbloem, De: I, 97
Narrengilde: I, 230
Nassou, Maurits van: I, 75; II, 346, 440, 451
Nathan: I, 227; II, 485
[pagina 601]
[p. 601]
Nederduytsche Helicon, Den: I, 59-60; II, 331, 361, 391, 456, 457
Neeringh: I, 117, 180; II, 303
Neghentien Refereynen int sot: II, 465
Net: I, 210
Niemans Eijghen en Mijselfs Onvrij (65): I, 51, 83, 148, 167; II, 252, 398
Niet meer zoo Crul: II, 449
Nieu Refereyn Boeck, Een: I, 63, 68, 70
Nieu Tafelspel: I, 65, 70, 71; II, 379, 381, 391, 465, 469
Nieukercke, Spel van: II, 493
Nieuwjaarsfeest: I, 99, 238, 241
Nizza, Vrede van: II, 454
Noach: I, 212
Noë: II, 325, 485
Noot, Jan van der: I, 88; II, 290
Noote, Oker: I, 116, 188; II, 482
Nv aldus ende dan alsoo: I, 176; II, 318
Nyeuwe Priestere, De (6): I, 40, 80, 218; II, 347-349, 413, 453, 466
Nyeuwicheyt, Tydelicke: I, 178
Ockers, Willem Adriaenssz.: I, 60
Officie, Gehuerde: II, 302
Olijftack, De: I, 55, 96, 102, 178; II, 438, 439
Olijven, Hof van: I, 220
Onbedochte Ioncheijt: II, 263
Onbedochte Jonckheijt (31): I, 45; II, 304
Onbedochte Jonckheijt (45): I, 47, 82, 98, 148-149, 165-166, 189; II, 333-334, 385, 398, 402, 412
Onbedwonghen Lust: II, 258, 263
Onderwerping: I, 163-166
Ongherustich Sin en Gheveynst Herte (75ab): I, 58, 70, 83, 116, 128, 130, 153, 155, 165; II, 333, 396, 410
Onghetrooste ende de Welgheminde, De (87): I, 27, 62, 84, 147, 151, 160, 166, 168, 210; II, 251-252, 255, 287, 418-419
Onlytsaemheyt (62): I, 29, 50, 82, 155, 185-186; II, 303, 409, 488
Oorspronck van Sonden (42a): I, 14, 29, 46, 81, 103, 109, 133; II, 302, 308, 380, 395, 467, 492, 493-494, 499
Oproep: I, 140
Oraingnien, Prince van: I, 68; II, 265, 443
Orange Lelie, De: II, 456, 468
Orbaan, J.A.F.: II, 463
Orlers, Jan Jansz: II, 456
Os, Van: I, 76
Oude Mans en jonghe Wijfs: I, 26, 27
Ouerlandt, Dat recht: II, 327
Ouwelen: II, 298
Paarden: I, 104
Pacificatie (1576): II, 490
Paddenburg: I, 76
Paedts, Jacob Pietersz.: I, 63
Paets, Jacob Jansz: II, 465
Paeys ende minne: I, 116
Pannekoeken: I, 171; II, 289
Pap(s), Pot vol: I, 117, 179
Paphoorn(e): I, 117, 179; II, 299
Parijs, Guillaem van: I, 57
Paris, Gaston: II, 421
Park, Pieter Jakobsz.: I, 53, 233
Park, Verzameling: II, 465
Passer, In den vergulden: II, 461
Patrija (58): I, 49, 82, 114, 117, 131, 160, 162; II, 314-315, 365, 399, 458
Paulus: I, 185; II, 284, 288, 324, 326, 473, 475, 489, 492, 495
Pavsa: I, 210; II, 290
Pax Vobis: I, 96
Peeters, Niclaes: II, 473
Pelgrim: II, 264, 273, 276, 277, 338, 483
Pellicanisten, De: II, 465, 467
Penninck, Alderbeste: II, 267, 272
Pentameter: II, 367
Peoene, De: I, 95, 102
Performatief spreken: I, 24, 159, 193, 201, 207, 209, 239
Peronen: II, 416
Personages: I, 119-126, 239, 241
Personages, Aantal: I, 78, 80-85, 239, 241; II, 259
Personages, Allegorische: I, 124, 239, 241; II, 264
Personages, Ernstige: II, 254
Personages, Geslacht: I, 124-126
Personages, Komische: II, 254
Personages, Naamgeving: I, 122-124
[pagina 602]
[p. 602]
Personages, Soort: I, 78, 80-85, 122, 239, 241
Personages, Verdeling mannelijke en Vrouwelijke: I, 124
Personificaties van abstracta: I, 123
Personificaties van uitdrukkingen: I, 123; II, 318
Personificaties van niet-abstracte begrippen: I, 123
Petrus: II, 314, 481, 484
Pfister, M.: I, 158; II, 259
Phaedrus: II, 312
Pharao: zie farao
Philesius, R.: I, 30
Philosophische Scientie (59): I, 49, 82, 89; II, 399, 413, 459
Phyllis: I, 168
Picot, E.: I, 16
Piero: I, 232
Pietersz., Gillis: I, 74; II, 459
Pijper, F.: II, 447, 474, 493, 494
Pilatus: I, 220
Plaijerwater, Cluijte van: I, 13
Plantijn, Christoffel: I, 67, 68; II, 443
Plasse, Lodewijcksz. vander: I, 72
Plato: II, 312, 480
Platteel: I, 219-220
Pleidooi pro domo: I, 114
Pleij, H.: I, 14, 16, 126-127; II, 456
Plompegem: I, 217
Pluto: I, 176
Poelgier: zie Blommen, Willem van der
Poetelijcke Inventie (59): I, 49
Pook: I, 103
Porcia: I, 168; II, 327
Pot: I, 204; II, 271
Potiphar: II, 287
Pover en Armoede (101): I, 67, 84, 196; II, 301, 340, 425, 426, 460
Praedestinatie: II, 472
Present: I, 19, 25, 29, 78, 80-85, 104-105, 110-119, 130-131, 174-181, 202, 203, 208, 209, 212, 216, 218, 225, 232, 238-239, 241; II, 263, 266-267, 288, 310, 318, 324, 326, 329, 335-339, 342, 344, 351-354, 384, 404, 405, 490-491, 493, 496, 497
Present van Godt Loondt, Een (12): I, 41, 80, 107, 113, 174-175; II, 318, 435, 444, 445, 446, 467, 496, 499
Present van Jonste, Vrientschap en Trouwe, Een (71): I, 55, 83, 116, 150, 178; II, 326-327, 328, 404, 438, 441, 444, 467, 491, 499
Present, Discussie om: I, 173-182, 202, 207, 218-225; II, 296-299, 308
Presentspel: I, 9, 14, 20, 35, 38, 98, 110, 118, 119, 239; II, 249, 250, 251, 352, 353, 438, 451, 453, 471
Priesterwijding: I, 218, 238, 241
Prijs der Vruechden (44): I, 47, 82, 211; II, 250, 285-286, 373, 374, 404, 410, 431
Prince: II, 366, 427
Prioriteit: zie voorrang
Prochiaen, Coster en Wever (113): I, 29, 74, 85, 109, 147, 157, 187; II, 321-323, 448, 467, 473, 477, 478-485, 494, 499
Proloog: I, 224; II, 438
Protestantisme: I, 227; II, 458, 491, 492
Protestantisme, Irenisch: I, 184
Prozadialoog: I, 25
Psalmen: II, 367, 417, 423, 442, 489
Publiek, Discussie met: I, 201-207
Puts, F.: II, 444
Pyramus en Thisbe: II, 364
Quacksalver ende een Boer, Een (47): I, 47, 82, 142, 197, 198; II, 305, 380, 391, 395, 425
Quacksalver, Een (107): I, 69, 84, 105, 139; II, 395
Quacksalver, Een (85): I, 61, 83, 139; II, 371, 468
Quodlibet de veritate fraternitatis rosarii: II, 336
Raad van Vlaanderen, Processen van de: II, 489
Raadgeven: I, 148-150, 154-157
Raap: I, 197, 224, 225
Rabbouw: zie bedelaar
Rachel: II, 351-352, 366, 412
Raden, Present: I, 112, 117, 180, 221
Ramondt, M.: II, 463
Ratel: I, 103
Rechtvaardigheid: I, 178, 179
Rede: II, 257
[pagina 603]
[p. 603]
Redelick Verstant (37): I, 46, 81, 116, 237; II, 250, 258, 265-267, 275, 337, 398
Redelijck Verstandt: II, 330
Reden: II, 314
Reden (55): I, 49; II, 342
Reden-rijcken Springh-Ader, Den: II, 458
Rederijkersfeest: I, 99, 238, 241
Rederijkersfeest, Gent 1539: I, 188, 236
Refereynen: II, 460
Reformatie: I, 33, 171, 215; II, 300, 439, 471-500
Reformatorisch: II, 327, 328, 435, 444, 450, 458, 463, 471-500
Refrein, Coïtus-: II, 430
Refrein, Klooster-: II, 433
Refreinen: II, 251-252, 265, 301, 359, 364, 365, 366, 386-387, 392, 405, 407, 427, 430, 451, 456, 459, 460, 473
Refreinfeest Antwerpen 1556: II, 438
Refreinfeest Antwerpen 1559: II, 438
Refreinfeest Brussel 1559: II, 438
Refreinfeest Brussel 1562: II, 438
Refreinlied: II, 350, 427
Refreinstrofe: II, 287
Reijn geneucht (56): I, 49
Reismotief: II, 270
Rekeninge: II, 314
Relatie, Bedrieger-slachtoffer: I, 193, 197-199
Relaties tussen personages: I, 120; II, 259
Resoort, R.J.: I, 14; II, 456
Respublica (58): I, 49; II, 304
Reyn gheneucht: II, 459
Reynaert, J.: II, 410
Rhetorika (18): I, 43
Rieu, W.Ph. du: I, 75; II, 440, 441, 468
Rijksarchief Brussel Hs. nr. 2270: I, 40
Rijksarchief Brussel Hs. nr. 182: I, 42
Rijksarchief, Gent, Hs. Raad van Vlaanderen
Nr. 33438: I, 55
Rijmschema('s): I, 32; II, 359-436
Rijnbach, A.A. van: I, 106, 126
Rime batelée: II, 360
Ring: I, 113; II, 314, 352
Rodenburgh, Th.: I, 11
Rol(le): I, 117, 172
Rolfiguur: zie personage
Rome: I, 39, 180
Romeinen: II, 486, 489
Rondeau double: II, 410
Rondeau quatrain: II, 410
Rondeau simple: II, 409-410
Rondeaux jumeaux: II, 411
Rondeel: I, 32, 150, 233; II, 286, 287, 309, 313, 326, 330, 332, 333, 334, 335, 346, 352, 354, 356, 359-436, 407-414, 453
Rondeel, Begin: II, 314, 315, 326, 328, 332, 334, 335
Rondeel, Midden: II, 332
Rondeel, Slot-: I, 170; II, 447, 448, 455
Rondelet: II, 409
Ronsard, P. de: II, 381
Roos, De: II, 457, 468
Roose, L.: II, 444
Rose: I, 222, 225; II, 353-354
Rosemondt, Godschalc: I, 220
Rozenhoed(je): I, 178; II, 336
Ruijdt Verstant en Rachel (52a): I, 48, 82, 99, 111, 121, 175; II, 350-352, 366, 384, 398, 401, 410, 418, 420
Ruijs, Pater: II, 451
Ruijt Verstant en drie bijbelse vrouwen (52b): I, 49, 82, 99, 174, 175
Ruremunde, Van: I, 215
Rust(e): I, 177
Ruyspijpe: I, 44
Ryper kamer: I, 233; II, 465
Sacramentisme, Spiritualistisch: II, 473
Saint-Gelays, Mellin de: II, 381
Salamander: I, 104; II, 330
Salomon: I, 212, 222; II, 287, 353
Salve, Busse met: I, 116, 178; II, 327, 491
Samen-spraken, Verscheyden T': I, 25
Samenspraak: zie dialoog
Samson: II, 314
Samuel: II, 485, 486
Sanctus Drincatibus: I, 17, 18
Sara (52): I, 48; II, 290, 351-352, 366, 385, 412
Scabreus, (Sexueel-): II, 423, 433, 434, 435
Scène: I, 100-110
Schadt-kiste der philosophen: I, 65
[pagina 604]
[p. 604]
Schaduw(beeld): I, 203, 235-236; II, 260, 272, 273, 275
Schandaleus: zie ketters
Scharpé, L.: II, 453
Scheidsrechter: zie arbiter
Schietspel: I, 229
Schilderijen: I, 227; II, 344
Schinckel, Bruyn Harmanssz.: I, 58, 64, 69; II, 449
Schipper: II, 303
Schipper, Pelgrim en Post (29): I, 45, 81, 114, 174, 176; II, 318, 353, 365, 397
Schoenmakers, H.A.: I, 53, 233
Schotel met zoetigheden en specerijen met een afbeelding van Christus: I, 225; II, 297-298
Schrift, Heilige: II, 319
Schuddematte, Peter: II, 472
Schutter; II, 320
Schuttersfeest: I, 229; II, 318, 437
Scipio: I, 30
Scotus, Duns: II, 322
Sébillet, Thomas: II, 373
Sencte Reinhuut, Sermoen van: I, 17, 18
Sermon joyeux: I, 15-20
Serpent, Een: I, 47, 148, 166; II, 334
Seven punckten: I, 117; II, 298
SG: I, 55
Sien, Hooren en Ghevoelen: I, 27
Sijmen sonder Soeticheydt: I, 126, 233
Silvius, Willem: II, 443
Simpel Verstant (43): I, 47
Sinaï: I, 176; II, 327
Sinnekens: I, 225
Sint Bernaert, Abt van: II, 451
Sint Lasant (97): I, 17, 65, 84, 108, 126, 145-146, 205, 207; II, 273-274, 277, 399
Sinte Alwaer: II, 301
Sinte Haryngus: I, 17, 19
Sinte Kommeren: II, 301
Sinte Mager: II, 301, 432
Sinte Niemant: I, 16, 17, 18
Sinte Reyn-uyt: I, 171; II, 301
Slaccke: I, 104, 206; II, 498
Slachtoffer-bedrieger: I, 32, 207; II, 262, 304, 308
Slachtoffer-redder: I, 32, 207; II, 262, 263, 342, 345
Slachtoffer-verleider: I, 32; II, 258, 263, 342, 345
Slachtoffer-vertrooster: I, 32, 207; II, 308
Slak: zie slaccke
Slecht en recht, Van: II, 455
Slot: I, 175; II, 266, 319, 496
Smaeckt druyfs soetheid: II, 440
Smet, Dierick de: II, 457, 468
Smout, H.: I, 49; II, 458, 459
Snellaert, F.A.: I, 20
So reine verclaert: I, 40; II, 438
Sociale functie: I, 123
Sociale status: I, 123
Sociëteit Trou Moet Blijcken Haarlem, Boek F: I, 44
Sociëteit Trou Moet Blijcken Haarlem, Boek I: I, 45-48
Sociëteit Trou Moet Blijcken Haarlem, Boek M: I, 48
Sodoma: II, 284
Soet en Suer (108): I, 69, 84, 113, 114, 117, 128, 130, 137, 150, 153, 180; II, 288, 379, 391, 406, 455, 467
Sola fide-leer: II, 300, 476
Soldaat: I, 197; II, 304, 306, 317, 401
Soldaat, Bluffend: I, 203-204, 235; II, 264, 273
Soldat fanfaron: II, 264, 273
Sommare beschrijuinghe: I, 67
Sonnet: II, 459
Sorchvuldige Mensche en Troost der Schrifture, De (20): I, 29, 43-44, 80, 185; II, 250, 303, 409, 453, 467, 487, 499
Sorge, Onnutte: II, 291
Sorgeloos Gemoet (45): I, 47
Sot met een marot, Een (92): I, 63, 69, 84, 91, 132, 156, 203, 207; II, 274
Sot, Geestelijke: II, 320, 321
Sot, Int: II, 251-252, 301
Sot, Opgeblazen: II, 320, 321, 495
Sotslach, De (72): I, 55, 83; II, 307, 415, 425, 426, 432, 448, 467
Sottelijck Voortstel en Warachtige Liefde (21): I, 44, 80, 129, 144, 154, 164, 185; II, 323, 325, 451, 467
Soutegem: I, 217
Souterliedekens: II, 417, 419, 420
[pagina 605]
[p. 605]
Soutvat met sout: I, 108, 206; II, 266, 498
Spade: I, 179; II, 324
Spel: I, 118, 208; II, 249, 473
Spel van drij sotten, den advocaet, den medecijn ende tgeestelicke, Een: I, 214
Spel van sinnen op de vraghe...Wat dat de deuchde baert, Een: II, 458
Spelen, Didactische: I, 119, 124
Spelen in handschrift, losse: I, 55-56
Spelen met genreaanduiding tafelspel: zie basistafelspelen
Spelen met genreaanduiding anders dan tafelspel: zie spelen, toegevoegde
Spelen van sinne: I, 52, 100, 102, 190, 225; II, 359, 414, 438, 447, 493, 497
Spelen, Gentse 1539: II, 473
Spelen, Komische: I, 119, 124
Spelen, Niet-didactische: zie spelen, komische
Spelen, Toegevoegde: I, 207-240
Spiegel: I, 112, 149, 179, 192, 219, 225; II, 263, 325, 326, 336-337, 346, 349, 406
Spiegel, Hendrik Laurensz: II, 460-461
Spigel, De (1): I, 39, 80; II, 335-336, 396, 463, 466
Spiritualisme/istisch: II, 493, 499
Spotdiscussie: II, 308, 310
Spotlied: II, 433-434, 435
spotsermoen: zie sermon joyeux
Spul van sinnen vanden siecken stadt, Een: II, 440
St.-Lucasgilde: II, 444
St.-Niklaas: I, 179
Staat-land, Strijd: I, 173
Stadtsbibliothek Hamburg Cod. Ms. Germ. 36: I, 50
Starter, J.J.: I, 233
Steekspel, Water-: I, 109, 199
Steen: I, 113; II, 351-352
Steen, Het: II, 496
Stelsius, Jan: II, 416
Stenen: I, 223-225; II, 255, 298, 495
Stephanus: II, 485
Sterk: I, 76
Stichomytie: II, 286, 287, 288, 311
Stipendium peccati mors: I, 55; II, 449
Stokregel: II, 366
Straffe Godts: II, 263, 356-357
Strietman, E.: I, 35
Strijd om de broek: I, 193, 207, 232; II, 308, 354, 358
Strijdgedicht: I, 28, 30, 119; II, 278, 291-296, 303
Strijdspel: zie discussiespel
Strofische vormen: I, 32; II, 359-436
Structuur, Dramatische: I, 207
Structuur, Interne: I, 208
Sruck, Dit: II, 330
Srultorum numerus est infinitus: I, 230
Stultus: I, 223; II, 298
Suchomski, Joachim: II, 253
Sueric: I, 166; II, 288, 289
Summa der godliker schrifruren: II, 478
Susanna: II, 290, 313, 385
Ta-felspel van een Prochiaen, Een Schoon: I, 74; II, 465
Tabak: II, 310, 311
Tafel: I, 14, 18, 79, 80-85, 87-92, 105, 209, 212, 237-238, 241
Tafel-spel ghecelebreert tot Monster: I, 74
Tafel-spel van De Wijn-kanne De Toeback-rolle. De Pis-pot (116abcd): I, 75-77, 99, 161
Tafelspel: I, 98, 118; II, 249, 249-251, 259, 359
Tafereel van der belacchende werelt: I, 224
Taillefert: I, 76
Talpa: II, 445
Tegenspeler, Fictieve: II, 272, 275
Tent: I, 106
Terwa(a)n(en): II, 416
Testament Rhetoricael: II, 421
Thamar (52): I, 48; II, 287, 313, 351-352, 366, 412
Theseus: I, 162
Theysbaert, Aedriaen: I, 41; II, 464
Theysbaert, Daniël: II, 464
Theysbaert, Verzameling: II, 463
Thielmans, Pauwels: II, 446
Thien excelentien des houwelycx, De (74abc): I, 15, 57-58, 70, 83, 135, 154, 165; II, 257, 323, 324, 365, 392, 399, 404
Thijs en Beelitgen (103): I, 67, 84, 195; II, 256, 292-293, 294, 295
Thirsis Minnewit...: II, 422
[pagina 606]
[p. 606]
Thisbe: II, 327
Tielebuys, Een Esbatement van: II, 438, 449
Tijdinghe, Die alderbeste: I, 177; II, 319, 490
Timmerman, L.: II, 464
Tiribus: I, 165
Titelmans, Pieter: II, 471
Tobias: II, 290, 351, 385
Ton: I, 105
Toneelaanwijzingen: I, 100-110, 238, 241; II, 356, 408
Toneelattributen: I, 100-110, 238, 241
Tonen, Present: I, 108, 113, 140-141, 177, 221
Toog: I, 222; II, 353
Toom, Een: I, 47, 148, 166; II, 334
Tory, G.: I, 30
Tprieel Der Amoreusheyt: I, 15, 57-58, 70
Triolet: II, 409
Trompet: II, 408
Troost der Schrifture (20): I, 29; II, 304
Trou(w) moet blijcken: I, 55, 180, 206, 371, 373, 383, 386, 447, 448, 454, 455, 464, 465, 467, 469
Trouw, Huwelijks-: I, 179
Tsamenspraecke tusschen den Herder en Tschaepken: I, 24
Tsamensprake of de quade willich quaat zijn of onwilligh: I, 24
Tsamensprekinghe waarin beweesen wort dat hy niet goet en wil worden die quaat blijft: I, 24
Turnom: II, 322
Twee Bedelaers (32b): I, 51, 81, 99, 180
Twee honden: I, 47, 104, 164
Twee Rabbouwen (32): I, 14, 45, 81, 99, 128, 144; II, 300, 454, 455, 467
Twee Sotten (17): I, 43, 80, 95, 222-223, 224; II, 255, 297, 299, 396, 400, 446, 452, 466, 471, 494, 498
Twee vierige herten: I, 47, 166
Tweelingrondeel: II, 411, 412, 413
Tweespraak: zie dialoog
Twistgesprek: zie discussie
Tydelicke Haeue, De beurs: II, 343
Tydelicke Nyeuwicheyt: II, 336
Types: I, 124, 239, 241: II, 317
Uijt Liefd Begonnen: I, 53, 233; II, 465
Uitbeelden: I, 193-201
Uitroep: zie cri
Ulloa, Alonzo de: II, 416
Universiteitsbibliotheek Gent, Hs. nr. 901: I, 41
Universiteitsbibliotheek Gent, Hs. Nr. 905: I, 56
Universiteitsbibliotheek Utrecht Hs. nr. 8 K 28: I, 49
Uria: II, 270, 313
Utilitas: I, 124; II, 253, 257
Uyt ionsten begreepen: II, 461-462
Uyt Lyefden reyne: II, 465
Vaers: I, 131, 178; II, 298-299
Van Als Genoech (56): I, 49, 82, 114, 117, 120, 129, 160, 171; II, 279-280, 282, 289, 459
Vanitas: II, 319
Vasari, G.: II, 250
Vastelavont en Vasten (25): I, 44, 81, 195, 209; II, 255, 279-280, 283-284, 381, 423, 433, 436, 451, 467
Vasten en de Vastenavont, De (64): I, 29, 51, 83, 99, 114, 120, 140, 156, 160, 170, 209; II, 255, 279-280, 282-284, 383, 403
Vasten-vastenavond, strijd: I, 173, 209; II, 282-285
Vastenavond: I, 93-94, 209, 238, 241
Vastenavondsklught: I, 12, 228; II, 249, 250
Vastenavondspel: I, 12, 98, 99; II, 249, 250-251
Vat vol honichs: zie honing, vat vol
Vaten, Aerden: I, 204; II, 349
Vechten: I, 109
Veelderhande geneuchlijcke dichten: I, 53, 58-59; II, 361
Venetië: I, 179
Venne, Adriaen Pietersz. van de: I, 224
Vennip, Ian I. de: I, 11, 74, 155; II, 459, 460
Venus: II, 286, 304
Venusjanker: I, 166, 167; II, 254
Verblijdinghe int quaet: I, 191; II, 356
Vercondigher der vryheydt: II, 318
Vercondigher des Vredts (106): I, 68, 84, 174, 176; II, 318, 319, 327, 442, 467, 489-490, 499
[pagina 607]
[p. 607]
Verdriet der verdoemder sielen, Tswaer(t)ste: I, 176
Vergetelheijt van alle goet: I, 191; II, 356
Verhee, Verzameling: II, 464
Verhee, Wouter: I, 50; II, 282, 455, 488, 492
Verheucht in deucht: I, 64, 66; II, 460-462
Verjongingskuur: I, 197
Verklaren, Presenten: I, 114, 177, 221
Verklaring, Allegorische: I, 115
Verloren Zoon, Parabel van de: I, 226; II, 342, 344
Vermaner: II, 329, 333, 335, 341, 344
Verontschuldigen: I, 151-152
Versificatie: I, 32; II, 359-436
Versochte Wijsheijt (45): I, 47
Vertrooste in Leyden, De: I, 26
Vertrooster: I, 29; II, 335, 341-342
Vertroosting: I, 182-187, 207, 225, 227; II, 303, 308, 341
Vertroostinghe voor minst en meest: I, 183
Vervult met vreucht(den): II, 454
Verwonderen van alle menschen, Het diepste: I, 176
Verzameling van spelen in handschrift: I, 35, 39-54
Verzamelingen van spelen, Gedrukte: I, 57-73
Verzoener: II, 329, 333, 341, 344
Vespa: II, 303
Vier nieuwe Tafel-Speelen: I, 66, 195; II, 460, 461, 462, 469
Vierde wand: I, 158
Viereghe Bedynghe: II, 344
Viereghe Deuocie: II, 336
Vierich werct de smet: I, 50; II, 457
Vierspraken: II, 262, 345-358
Vincken, Twee leeuende: I, 181
Violieren, De: I, 51; II, 444, 445, 451
Virginitas: II, 314
Vis: I, 113, 169; II, 316, 351-352
Vitis mystica: I, 220
Vlaerdingh: I, 67; II, 462, 468
Voegelin, E.: I, 30
Vogel: I, 203; II, 274
Vogel, De: II, 461
Voijs der Lijefden (44): I, 47; II, 285-286
Voijs der Schriftueren (73): I, 29; II, 303
Vonnisse van Minos (104): I, 13, 25, 29, 67, 84, 208
Voorrang, Discussie om: I, 113, 146, 160-173, 174, 181, 207, 209-218, 225; II, 278, 309, 352
Voorrang, Strijd om: zie voorrang, discussie om
Voorsieneghe Disscretie: II, 336
Voorzienigheid: I, 179
Vooys, C.G.N. de: II, 477
Vosterman, W.: I, 215
Vraag- en antwoordpatroon: I, 174, 177
Vre(de): II, 314
Vrees des Heren: I, 177
Vreese godts: II, 314
Vreese, W. de: II, 252, 445
Vremdt Bescheedt: I, 25, 26
Vreucht, Alder werelts: I, 172; II, 289
Vriendscip: II, 327-328
Vriese, Jacobus: I, 76
Vriese, Pieter de: I, 55; II, 462
Vrijagie: I, 228
Vrijendelijckheijt: II, 314
Vrijers verkocht door een Cramer (95abc): I, 65, 70, 71, 84, 121, 133, 142, 233; II, 372, 395
Vrijsters verkocht door een Cramer (111): I, 71, 85, 90, 133, 142-144, 233; II, 379
Vroede, Int: II, 251, 252
Vrolijck Ghescrey: II, 318
Vrou Lorts: II, 301
Vrouwenloper: I, 167, 168
Vrucht der menschelyker betrouwenesse: I, 222; II, 353
Vruecht vanden eewygen leeuen, Die Meeste: I, 176
Vryheydt: I, 177
Vt vis fac alteri: I, 55; II, 438, 449
Vult, De Jonge: I, 45
Vult, Lambrecht Dirrixsz. de: I, 45, 47, 192; II, 454, 469
Vuur-water, Strijd: I, 172
Vyer en 't Water, 't (80): I, 60, 83, 104, 114, 121, 130, 160, 163; II, 391, 401, 410, 456, 468
Waarschuwen: I, 147-148
Wachterlied: II, 430, 435
[pagina 608]
[p. 608]
Waech-dragher Kees (84): I, 13, 61, 83, 208
Wael, A(driaen) Job(sz) van de: II, 462
Waer is/schuijlt/SD de waerheyt: I, 55; II, 438
Waesberghe, Jan van de Jonghe: I, 26, 57, 62, 75
Waettre, Een deuchdelic: I, 177
Walthet, H.: II, 278, 314
Walvis: I, 163, 176
Water-wijn, Strijd: I, 114, 171, 172; II, 280-282, 310
Water-wijn-tabak, Strijd: I, 172; II, 280-282
Wauter Dicksteert: I, 56, 85, 144, 196; II, 293, 295, 301, 399, 445, 465, 469
Wederdoper: II, 323
Weereltsche Gheleerde en Godlicke Wijse (15): I, 42, 80, 116, 187, 188; II, 289, 327, 373, 393, 394, 402, 439, 441, 467, 479-486, 494, 498, 499
Wel Gemaniert (23): I, 44, 81, 185, 216; II, 255, 323-324, 325, 374, 452, 467
Wel Hebben en Wel Meugen (57): I, 49, 82, 105, 120, 160, 162; II, 317, 353, 367, 392, 458
Wel Vernoeght in Trouw (100): I, 66, 84; II, 288, 416, 434, 460
Wellust: I, 175
Welvaett: I, 117, 180; II, 303
Wenceslas van Bohemen: II, 410
Wensen: I, 153
Werck-noo (54): I, 49
Wessau, M. van: II, 464
Westbusch, Passchier van: I, 60; II, 456
Wet, Het vermaken van de: I, 95-96, 238, 241
Wet, Voldoeninghe der: I, 183
Wet-evangelie, Tegenstelling: II, 493
Wet-genade, Tegenstelling: II, 497
Wicliff, John: II, 473
Wie voirmaels waeren die victoriöste, Een esbattement spel...: II, 456
Wieghe: I, 117, 179; II, 299
Wiericx P.C., Jan: I, 231
Wierook: I, 222; II, 354
Wijn-kanne, De Toeback-rolle, De Pispot, De (116abcd): I, 12, 14, 75-76, 85; II, 310, 361
Wijncan ende die Pispot, Die (27): I, 45, 81, 99, 146, 151, 157, 160, 161; II, 251, 279-282, 308, 310, 380, 394
Wijngaertranck, De blaauwe: II, 440
Wijnkoop: I, 109
Wijnrancken, De: II, 440
wijs/melodie: I, 31, 33
Wijse Beradinghe (16): I, 42, 80, 121; II, 341-342
Wijsheid: I, 179
Wilhelmus van Nassouwen: II, 422, 423, 425
Willeken Noijt Genoech (60): I, 50; II, 258
Willem Elias, alias Vrancx: II, 438, 449
Willem van Oranje: I, 176, 182; II, 451, 490
Wils, Adriaan: I, 43, 185; II, 450, 487
Wils, Verzameling: II, 379, 451, 453
Wilt jonck bekeeren: I, 42, 182, 188; II, 439, 441, 467, 485, 499
Winde bant: I, 117, 179
Wine, Beere and Ale (and Tobacco): II, 312
Winkel, J. te: I, 119
Wit Lavendel, Het: II, 450
Woordenstrijd: I, 119
Woort Goodts: I, 179; II, 325, 326, 327, 328, 454, 476, 498
Woud: I, 106
Wt ionsten (versaemt): II, 445
Wt Levender Ionst: I, 60; II, 450
Wulps Leven: II, 258
Wy begeeren te leeren: II, 465
Wyn, Flessche vol: I, 116, 178; II, 327, 491
Wyngaertrancken, De: II, 448, 455, 458, 459, 465
Wys-bot, Tegenstelling: I, 217; II, 285
Wys-sot, Tegenstelling: I, 217; II, 322
Wyse, Int: zie vroede
Wysere, Een rechtveerdige: I, 112, 178; II, 298-299, 405, 497
Wysheyt, sMenschen: II, 290-291
Zaamenspraak in Dicht (72): I, 55
Zaamspraak: zie dialoog
Zeegbaar Herten, De: II, 458, 467
Zeven Bloetsturtynghen, De (7): I, 40, 80, 219-221, 225; II, 296-297, 299, 351, 365, 394, 410, 437, 441, 467
[pagina 609]
[p. 609]
Zeven spelen van de wercken der bermherticheyd: II, 291
Zingen: I, 107-108, 204
Zinnelicke Ghenouchte: II, 258
Zomer-winter, Strijd: II, 278
Zot: I, 201-203, 218, 223, 230; II, 264, 265, 275, 307, 308, 324, 325, 347, 351, 366, 406, 432, 436
Zotheid: I, 202, 215; II, 257, 275, 321
Zotheidsgedachte, Christelijke: II, 496, 497
Zotheidssymbool: II, 433
Zotheidstoponiemen: I, 217
Zotskap: I, 236; II, 320
Zotte, Het: I, 124
Zottenfeest Brussel: I, 223; II, 494
Zwaard: I, 210; II, 325
Zwerver: II, 301
Zwingli: II, 473
[pagina 610]
[p. 610]

Addendum

Dr. Bert van Selm maakte ons attent op de Catalogus van de oude drukken van het Rotterdamsch Leeskabinet samengesteld door I.W. Wildenberg, Rotterdam 1988. Blijkens blz. 99, nr. 37 bezit deze bibliotheek een exemplaar van het ‘Tafel-spel van meester Kackadoris ende een doof wyf met eyeren. Noch een Tafel-spel van een Lants-knecht die tegen sijn eygen schaduwe vecht. Noch een tafel-spel van een personagie, een Sot spelende met een Marot. Amsterdam, Gysbert de Groot, 1679’. in-8, 32 bladzijden. Deze jongere editie dient dus te worden toegevoegd aan nr. H van de Bronnenopgave op blz. 62.

voetnoot(1)
TA = toneelaanwijzing.
voetnoot(1)
Zie ook (I) (49).


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken