Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het klooster van de lichtgroene paters (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het klooster van de lichtgroene paters
Afbeelding van Het klooster van de lichtgroene patersToon afbeelding van titelpagina van Het klooster van de lichtgroene paters

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (10.49 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het klooster van de lichtgroene paters

(1977)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

Beste Lezer,

dit wordt geen boek in de ik-vorm - stel u gerust. Maar vóór ik u het verhaal ga vertellen, zoals ik dat hoorde van Angelo van den Daal, moet ik een en ander inleiden. Ik moet u het begin vertellen - mijn begin. Even geduld dus, en lees vooral verder.

Vooropgesteld zij, dat ik sedert enige tijd volstrekt eerlijk ben, dus niet meer lieg. Mijn duim is met emeritaat gegaan. En bovendien streef ik nooit sensaties na.

Toen ik dus in de krant las dat in Marden tijdens hevig onweer een koe in het weiland was gedood, vond ik daarin geen aanleiding om speciaal erheen te gaan. Tijdens een heerlijk ritje langs de rivier echter, kwam ik op een zomerse zondag terecht bij een oud gekruld hekwerk. Rechts en links van het hek waren hoge muren met glasscherfjes: bevallige ongastvrijheid.

Ik stapte uit de wagen en keek door de spijlen van het hek. Het was op slot met een ketting van vingerdikke schakels; en daarachter, o, daarachter strekte zich tussen doodstille bomen een baan van veldbloemen en gras. Het moest een weggetje zijn geweest; misschien wel honderd jaar geleden. Geen karrespoor of voetstap was zichtbaar gebleven. De tijd had er zijn florissante hand overheen gestreken tot het pad een riviertje van bloemen en pluimen was geworden - een afweer-glimlach: ‘Kom hier niet, kijk naar elders.’

Dus klom ik over het hek. Bleef met mijn broek haken aan een intens gemene Franse lelie en betrad met 'n geschonden kruis het bloemenweggetje.

Mijn stappen ruisten door de bloei. Langs een bocht en nog eentje. De bomen weken en toonden een veld van even hoge afmeting. Paardebloemen waren hier eigengereide helianten geworden, met uitbloeisels als bommen. Lupinen en ranonkeltjes, weegbree en slangewortel, herderstas, brand-

[pagina 6]
[p. 6]

netel en boterbloem stonden daar volwaardig te pronk. Ach, wat een grote, trotse bloemen! Zij spraken mekaar aan met Mijnheer en Mevrouwe - ik begreep hoezeer wij zijn afgedwaald van oude werkelijkheden.

Achter het veld rees als een decor van 'n drama, een verkoolde gevel zonder diepte. Uit het venster stak naaldscherp een glasscherf. De deur kierde tochtig naar de eeuwigheid. Daarachter was de speelse blokkendoos van doorééngeworpen steen.

Ik heb daar een hele tijd gestaan, en ik dacht over leven en dood en allerlei. De zon brandde op mijn nek, waaruit u kunt opmaken dat ik het hoofd gebogen hield.

Het terrein lag aan de helling van een uiterwaard. Dieper daarachter zong een doorflonkerde rivier. Een bootje toftofte voorbij; op de plecht stond een jongeman met de hand boven de ogen naar mij te turen en ik dacht: ‘Als ik nu bewegingloos blijf, denkt hij dat ik erbij hoor!...’ en dat deed ik dus.

Maar later ben ik teruggegaan; en na een roekeloze beklimming van het hek, vond ik bij m'n auto een oude boer staan. ‘Wat mot je doar?’ informeerde hij.

‘Ik wou het kopen,’ zei ik; wetende, dat dit veel mensen zwak en vriendelijk van gemoed maakt.

‘Dan hajje de sleutels motte hoale,’ antwoordde hij praktisch. ‘Moar,’ voegde hij erbij, ‘mense die hemelsblauwe onderbroeke droage, doen dikkels gekke dinge!’ en ik besefte, hoe groot de verwonding van mijn textiel was, na die Franse lelie.

‘Wat is dat voor huis?’ vroeg ik. Want dat leek me belangrijker.

‘Dat,’ zei hij, en zuchtte. Hij leunde op een hark die aan hem wies als een soort zijtak. Hij schudde het hoofd. ‘Dat is het klooster van de lichtgroene poaters.’

Deze woorden, waarde lezer, sloegen me met sprookjesgeluk. ‘Welk convent is dat?’ vroeg ik.

‘Weet ik nie,’ weerde de boer af. ‘We bent hier protestant...’ Hij spoog een straal pruimvocht weg, even onwaarschijnlijk van kleur als zijn aankondiging. ‘Ze woaren mar met weinig,’ vertrouwde hij me toe, alsof dit een zegen

[pagina 7]
[p. 7]

geacht moest worden. ‘En ze zijn d'r mar kort geweest... Mar toen ze weg woaren, de vollegende nacht, sloeg het hemelvuur in hullie klooster, en 't brandde tot de grond toe af...’

Ik knikte, ‘Dronken ze?’ vroeg ik, als voorzichtige start.

‘Ze zalle wel es dorst hebbe gehad,’ stemde hij toe.

‘Kwamen d'r veel vrouwen?’ polste ik, de schandaalkachel iets opstokend - althans trachtend dit te doen.

‘Niet ééntje!’ zei de ingezetene van het grasland ernstig.

Ik begreep dat dit de zaak veel vreselijker maakte. We kwamen met deze repliek midden in moderne problemen te staan.

‘Je hoeft d'r de Bijbel moar op noa te lezen,’ maande de ander, ‘om te weten, welleke steden d'r door vuur uit de hemel zijn verwoest!...’

Ik dacht aan de geblakerde gevel achter me, en hield de adem in.

Een bootje op de rivier toeterde. Het bloeisel op het verboden pad ruiste zingend.

‘Hoe heet het hier?’ vroeg ik.

Marden heette het.

‘Dan is hier 'n paar dagen geleden een koe getroffen door de bliksem, hè?’ polste ik.

Hij knikte plechtig. ‘Vamme broer.’

Ik zuchtte. ‘Zwijn van 'n koe,’ zei ik. ‘'t Monster moet zich geweldig misdragen hebben, dat 't hemelvuur d'r trof!... En dat in de wei van uw broer!...’

Hij bevroor. De wei van z'n broer was blijkbaar onaantastbaar en zo zuiver als goud. En zijn verhaal was aan het wankelen gebracht door iemand, die hemelsblauwe onderbroeken droeg. ‘Nou, goejendag!’ zei hij; en harkte weg.

 

Op een avond vertelde ik aan een goeie kennis over Marden.

‘O, dáár moet je Angelo over horen,’ zei hij.

Gek, dat je altijd meer verneemt, als je nieuwsgierig bent!... Ik wist niet wie Angelo was en het antwoord van

[pagina 8]
[p. 8]

de goeie kennis bracht me weinig verder.

Veertien dagen later ontmoette ik bij diezelfde vriend een forse kerel met heel donkere ogen en een snelle glimlach; dat was Angelo van den Daal. Toen ik hem vertelde over het klooster van de lichtgroene paters, vestigde hij zijn blik op mij met peinzende mildheid. En ik kreeg het hele verhaal te horen, dat ik hierachter ga proberen te vertellen:


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken