Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koninklijke omnibus (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koninklijke omnibus
Afbeelding van Koninklijke omnibusToon afbeelding van titelpagina van Koninklijke omnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.59 MB)

Scans (30.78 MB)

ebook (3.27 MB)

XML (1.13 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koninklijke omnibus

(1984)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 328]
[p. 328]

17

De barones sloot de deur goed, en leunde even tegen het paneel.

Gutgut, wat een dag - en dan te bedenken, dat ze alles in een paar minuutjes hadden willen afdoen, de prinses in slaap gieten, en wèg. Schatrijk zijn, vanmiddag laat de bloemen water gaan geven, slapende kronen vinden of alleen sporen daarvan, paniek krijgen, politie bellen, doodonschuldig en geschokt veilig blijven en later de poet binnenharken.

Want ja, Pingel was een schoft, dat wist ze; maar de Fijne had zich altijd gedragen als een gentlemannetje, en de Boom was toch een goeierd, al ergerde hij haar korte momentjes ver voorbij alle scherpe nagels.

Nee, als de Fijne en de Boom het overleefden, kwam ze er welvarend uit. Maar nu. De lunch moest geserveerd worden. God, de doodsbenauwenis van met een prinses aan tafel te zitten en ragoût te eten met croûtons!... En eerst slakken, waar ze in opperste voedselnood een glas van in de kelder had gevonden. Ze zou zich met alle spieren en pezen moeten beheersen om niet te gillen. Slakken, die haar kippevel bezorgden, en in de tuin altijd het gevoel gaven, dat ze heel hoge hanepoten had. Die moest ze in haar mond steken, en gewoon praten, voorzover ze dat nog zou kunnen.

En die zwarte neus wist alles zo goed! Die zou natuurlijk direct in de gaten krijgen, als er iemand zijn slak verkeerd uit de schelp wroette. Verbeeld je, dat zo'n beest niet dood was, en zich terugtrok!...

Zou ze kunnen zeggen, dat ze van de dokter geen slakken

[pagina 329]
[p. 329]

mocht slikken?... Kon je d'r gevaar mee, net als met oesters of garnalen?...

De barones richtte zich op en kuchte beschaafd. Ze zou nu naar de keuken gaan - de ragoût mocht niet drogen, en je kon niet verwachten dat die hofdame de hele tijd in een burgerpan bleef roeren. Het mens had al lang moeten slapen.

- Maar nee, dwars over haar rugzenuwen striemde nogmaals de deurbel, alsof er brand was. En dat was toch inderdaad het enige wat nog mankeerde! Als het dat misselijke ouwe mens was - - de barones rukte de deur open en keek met gele ogen van razernij in de kokende tuin, maar bevroor meteen tot Dora, want daar stond een politiekerel, en ditmaal was het een wasechte; hij was die ochtend al eerder geweest.

‘Dus je ben d'r nog,’ constateerde hij. Het scheen hem innig te voldoen.

Dora dacht dat ze scheurde.

‘Smeer 'm, drake-ei!’ kreet ze, en keek toch weer even om naar de tijger, die nog steeds niet kwam. Haar dubbelrol leek een stervorm te worden met teveel vertakkingen - ze kon niet op de penoze letten en op de politie en ook nog op een prinses en een ouwe heer die - O, God - die had gepraat!... Ja, dat moest het zijn!...

Ze hijgde en neep trillend haar lippen op elkaar.

Maar de politieman, met een grinnik, duwde haar het spreekkamertje binnen, nauwelijks koud van de koffieklant.

‘Door,’ zei hij, ‘ik begrijp je - is dat meisje nou nòg niet weg?...’

‘Ze zitten te praten over het buitenland,’ antwoordde ze sidderend van de zenuwen. Ze bedacht maar wat. Het klonk nog aardig ook.

‘Maar hiernaast was die hertog Amadeüs op visite, Door,’ vertelde de politieman gemeenzaam. ‘Dat weet je toch?...’

Zou ze dat niet weten?... Hij logeerde bijna in haar hersenen!

‘Ja,’ zei ze moeilijk.

‘Nou, en die is weg!...’ vertelde hij voort. ‘Er is een neger of zoiets de tuin uit komen vliegen, met de kleren van die hertog aan...’ Hij haalde zelf de schouders op voor zo'n

[pagina 330]
[p. 330]

verhaal. ‘Je begrijpt, dat we die barones toch wel ernstig hebben gehoord..., maar ze zijn zich dood geschrokken - er kwam totaal onverwacht een zwarte kerel de achtertuin uit rennen - hij had volgens die barones het pak van de hertog aan -’ hij controleerde zijn rapport, ‘een grijs zomerkostuum met lichtlila zijden overhemd en brokaten das.’ De politie trok zijn wenkbrauwen op. ‘En ze hebben die hertog nergens meer gezien!...’ Hij liet zijn blik snel over het gelaat van Dora dwalen.

Die haalde schokkend adem. ‘Van de adel kan je alles verwachten,’ maakte ze bekend, ‘àlles!...’

Er kwam humor in zijn blik. ‘Ja, maar we kunnen natuurlijk ook wel iets van jou verwachten, Door!...’

Ze brandde zich aan dit soort gedachtenlezen. ‘O, ja?!’ zei ze schel.

‘Ja,’ gaf de politie-inspecteur toe. ‘We hebben op de Larixweg een stelletje kerels gevonden, waarvan d'r eentje hinkte, en één een blauw oog had. De derde zei dat ze waren aangevallen, toen ze hier, op nummer vijftien, die hertog hadden gezien! Nadat ze dat hardop hadden gezegd, zo van “Hé, u bent de hertog!” toen hadden een paar dames en heren ze bont en blauw geslagen....’

Dora dacht te stikken in haar slechte geweten. Maar ze bleef staande en snoof zo veel mogelijk lucht in - het mocht de laatste eens zijn! Haar wangen klopten en haar ogen stonden zo wijd open dat ze nooit meer dacht te kunnen slapen.

‘Wat is dat voor hertog?’ vroeg de politieman vriendelijk. ‘Kan ik die even zien?’

‘Gerust,’ gaf ze toe. ‘Dat is me vrindje, waarmee ik vandaag naar Madurodam had zullen gaan!...’ Ze haalde nog eens diep adem. ‘Die godverdorische prinses!...’ siste ze. ‘En jullie d'rbij, lamlijzen! Wat doe je die kerels te laten lopen?... Ze kwamen hier de tuin in sluipen, omdat ze naar nummer zeventien wouen, met een omwegje.... En toen ze ons daar zagen - ze hadden gedacht dat het huis leeg was - begonnen ze lieve praatjes te verkopen. Maar ik had dalek in de gaten, dat ze op nummer zeventien iets wouen klaarklauwen - - - - We hebben ze d'r uit getimmerd - ja,

[pagina 331]
[p. 331]

ik met m'n eigen vuisten, want ik ben heus geen zoeterd, al hou ik me nou koest, Lowietje!’ Ze liet hem met vlammende ogen een vuist en een gespierde arm zien. ‘Eigenlijk moest ik jou je bek dicht slaan,’ zei ze triest. ‘Dat je me de hele dag hier versteert, met die prinses, die maar zit te kauwen over het buitenland - en m'n vrindje vindt 'r nog aardig ook!...’ Ze wendde zich af met een soort snik. Ze beheerste zich. ‘Ik zal 'm effe halen,’ zei ze giftig-gedwee. ‘Misschien gaat dat kreng van een prinses dan eindelijk een hokje verder.... As ik zeg dat de politie d'r is voor m'n vrindje...’

‘Ja, maar zó bedoel ik het niet!’ verbeterde de inspecteur haastig.

‘Nee, oezel, natuurlijk bedoel je het zo niet, as je mij zou kunnen helpen om tenminste m'n mìddag nog te redden!’ bitste Dora. ‘Maar ik háál 'm, en ik maak 'n reus van 'n scène! Of weetjewat, je komt met me mee, en ik roep bij de deur, dat je van de politie komt om ze allemaal te fouilleren! Die meid zal op d'r knieën de tuin uit kruipen, en God in 't Latijn danken dat ze is ontkomen aan mij of aan jou!...’ Ze stapte kittig naar de deur van de zitkamer.

‘Stòp!!’ remde de man haar af. ‘Pas op, Door, of ik krijg je!...’

Ze hield haar stappen in. ‘Wat moet ik dàn, ik moet alles alleen opknappen!’ bekte ze huilerig.

‘Roep die jongen nou even hier, dan is het wel goed,’ suste de inspecteur.

Ze opende de deur, leunde naar binnen en zei zo kalm als gloeiend ijzer: ‘Marcel!...’

Pingel, warm van een gesprek met echte adel, kwam naar buiten en liep regelrecht in de kaken van het spreekkamertje.

‘Daar dan,’ zei Dora tragisch.

Pingel likte langs z'n lippen en knipte met zijn ogen, maar bleef kalm en hoffelijk - waarschijnlijk kon hij niet snel genoeg overschakelen.

Dora veegde hem af met een smartelijke wimper-actie. ‘Kijk 'm een roje kop hebben van het gesprek met een prinses!... Naar Madurodam zouwen we vandaag!...’

Pingel bespeurde een vermomming in de aanklacht, en

[pagina 332]
[p. 332]

speelde mee. Hij haalde zijn schouders op.

De inspecteur had met één oogopslag gezien, dat deze man in genen dele leek op enige hertog. ‘Is er geen andere man binnen?’ informeerde hij, tactisch zijn twijfel verbergend.

‘Loop toch effe mee,’ noodde Dora snijdend, ‘dan kan dat kind zich het apezuur schrikken en weggaan!... Ja, bij de keukendeur zit d'r chauffeur, die heeft net 'n bakkie koffie gehad!... Zijn negende!...’

‘Nou ja,’ aarzelde de inspecteur, met het schijnsel van een grinnik om z'n lippen.

‘Niks te nauja'en,’ zei Dora. ‘Méé zal je! Zal ik eindelijk lol hebben van je aanwezigheid hier. Kòm, herejesseskraakme!’ Ze stampvoette onverantwoordelijk met haar hoge hak.

Doch hij wendde zich schouderophalend af.

‘Die kerels op de Larixweg weten meer van die hertog, wat ik je brom,’ voorspelde de gastvrouw. ‘Die kerels die je hebt laten gaan!... Die wouen de tuin van zeventien in, - Marcel, waar of niet?’ Pingel knikte dienstvaardig. ‘En later is d'r een neger die tuin uit komen rennen met het pak van die hertog aan -’ ze vertelde het verhaal nu aan Pingel - ‘en hij riep halleluja, en in de tuin vonden ze alleen de linkerhand van die hertog - ze herkenden 'm nog aan z'n zegelring!’

‘Wàt!’ riep Pingel ontzet.

‘Jezus, mens, wat overdrijf je weer!’ zei de inspecteur, en grinnikte nu ronduit.

‘Ik ben òp,’ hijgde Dora. ‘Ga nou maar, inspecteur, of kom binnen, of blijf logeren - ja, ik verwacht nou alles van iedereen, as je maar netjes blijft!...’

De inspecteur stond bij de voordeur en salueerde. ‘Ik begrijp er geen draad van,’ zei hij.

‘Waarom zou je ook, je wordt toch doorbetaald,’ treurde Dora. ‘Nou, salu, tot over een uur, want je komt natuurlijk weer terug.’

Grijnzend trok hij de deur dicht, en sneed daarmee het helle licht weer af, zodat de schemer van de hal duisternis leek.

Dora voelde of de deur wel goed dicht was. Ze leunde er tegen aan. ‘We moeten wèg, Pingel!’ fluisterde ze in steno-

[pagina 333]
[p. 333]

stijl. ‘Die drie beginnelingen hadden we stil moeten maken, nou we geen vlees in huis hebben. Ze hebben doorgeslagen dat ze die hertog hadden gezien. 'n Geluk, dat de Fijne z'n kop zonet weg hield. We moeten wèg!...’

Pingel liet z'n stem dalen. ‘Dora,’ zei hij, ‘je bent - onbegrijpelijk geweldig!...’

Ze lispelde flitsfluks: ‘ik heb die ouwe heer van die koffie gegeven.... Maar hij viel niet in slaap, hij werd 'r dronken van!... Hij begon om z'n as te tollen en zei gekke dingen tegen me.’

‘Wat zei die?’ vroeg Pingel.

‘Lekkere kluit, zei die,’ meldde ze.

‘Dan was 'ie lang niet dronken,’ meende Pingel.

‘Nee, maar niet slaperig ook,’ vulde Dora aan.

Ze wendde zich om en keek zeer kritisch in de spiegel. Ze bracht enkele haren ter plaatse waar zij hoorden in de taart. Ze bekeek met die speciale vrouwelijke slag in haar nek de zijkant van haar gelaat en peuterde met een pink aan haar bovenlip. ‘Was ik maar eerlijk gebleven,’ zei ze stil. Lazarus was zich weer aan het roeren - ze voelde het.

Maar nu riep de plicht. De ragoût, onbegrijpend als ragoûts altijd zijn, was bezig uit te drogen. Dora goot er haastig wat water bij, roerde flink, en redde de zaak voor even.

‘We moeten eten,’ zei ze tegen Pingel, die de gasten liet voor wat ze waren, en meer details wilde horen. ‘En we moeten die twee in slaap maken, al zal ik ze persoonlijk hypnotiseren tot ze als stokken omver vallen. Het moet nóú gebeuren!’

Ze was weer flink. Kom, de slakken op een schotel, de peterselie mooi neerleggen, de saus, de croûtons, de ragoût, - o, nee! eerst de soep!... - Ze beende naar binnen.

Pingel keek haar verbluft van geestdrift na. Hij voelde zich verblind door haar charme en begon serieus na te denken over wat eerlijkheid toch wel mocht zijn. Voorlopig nam hij met een snelle lepel een lik uit de pan ragoût en proefde dat ze dat ook al beheerste - het was heus niet alleen maar praat, wat ze uitdeelde. En niet slechts het oog liet zich strelen door haar brokaten heuvels en dalen - ze streelde ongeweten de

[pagina 334]
[p. 334]

tong van steelse snoepers zoals hij.

Toen hoorde hij een afschuwelijk kreunen in de bijkeuken. Kon het zijn, dat daar door een internationale bende bloedechte hertogen panklaar werden gemaakt -?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken