Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mooiste verhalen (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mooiste verhalen
Afbeelding van De mooiste verhalenToon afbeelding van titelpagina van De mooiste verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (17.31 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mooiste verhalen

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 53]
[p. 53]

Granaten in goud

Het is nu al twee maanden geleden, dat de oude Gert Blokker zijn vrouw Jans voor haar verjaardag een geschenk gaf, waarom ze heeft geblèrd van het huilen. Terwijl ze er toch lang van tevoren om had gezanikt.

Het hele dorp weet het. Als Jans voorbij komt, zeggen de mensen: ‘Daar gaat Jans Blokker; ze heeft nog altijd niet gelachen.’ En dat is de waarheid. Jans Blokker was weliswaar geen opgewonden lachebek, maar ze kon toch, net als iedereen, wel eens flink lachen om iets. Dat is over. Jans Blokker is stil en ernstig. Nu ja - als er eens iemand haar een mopje zou vertellen?...

Maar geen mens durft dat. De stilte staat rondom haar. Het noodlot kijkt de mensen aan, met granaten ogen.

 

Een half jaar geleden moet het zijn gebeurd, dat een meneer van de verzekering bij Gert aan de deur klopte.

Nu wist de oude man bèst, dat verzekeringen ongeluk brengen, en weggegooid geld betekenen. Hij was er dadelijk pal tegen.

Maar die meneer lachte en praatte, en legde hem een heleboel dingen uit - die toch onbegrijpelijk bleven, zelfs voor de vrouw van

[pagina 54]
[p. 54]

Gert, die daarbij was komen staan. Maar ja, vrouwen willen dan altijd nog weer iets snappen. En Jans dacht, dat het goed en waar was, dat ze bij sterven van Gert een bom duiten uitbetaald zou krijgen, als hij van die eigenste dag af elke week een paar centen aan die meneer gaf.

Gert wilde daar niet aan. Maar het eind was, dat hij ergens zijn handtekening zette - Gerardus Blokker, stond daar in huppelige letters - en dat hij naar de dokter moest, terwijl hij helemaal niet ziek was!...

Gert was daar nog nooit geweest, omdat hem nooit iets mankeerde. Hij hield niet van dat getover.

En toen was hij verzekerd, zodat Jans bij zijn sterven in het bezit zou komen van twintigduizend gulden.

Gert heeft er wakker van gelegen, want hij was opeens geen mens meer. Hij voelde aan alles om zich heen, dat hij een bedrag van twintigduizend gulden was, dat op twee benen rondliep en zich nog niet wou laten uitbetalen.

's Nachts in bed vroeg hij zich af, of Jans zou huilen, als hij nou dood ging. Toen Jans dan op een vroege morgen moest bemerken dat hij daarover wakker lag, heeft ze bij voorbaat maar vast wat gehuild.

‘Mot je dàt van me denken?’ snikte ze, ‘heb ik niet altijd voor je gekookt, en je zorgen gedeeld? Hebben we niet samen bij de lakenvelder gezeten, toen ze kalfde? Ik heb toch liever jou, dan dat smerige geld!...’Ja, dat klonk net, of Gert het zelf gezegd wou hebben.

Maar: als er iets binnen Jans' begeerte viel, en hij weigerde het, dan zeurde ze niet meer, zoals vroeger; dan keek ze niet treurig, en dan schopte ze niet meer tegen de laaikast. Dan zat ze met dromerige ogen uit het raam te kijken - en Gert begreep, dat zehaar berekening maakte. Want van twintigduizend gulden zou een vrouw 'n heleboel kunnen doen.

Ze vroeg hem nu ook dikwijls, hoe hij zich voelde; en bij zijn antwoord glimlachte ze.

O, hij werd er van binnen helemaal opgepropt van - als ze zondags uit de kerk kwamen, wìst hij, dat Jans gearmd liep met twintigduizend gulden. En hij zag aan de manier, waarop haar vriendinnen haar groetten, dat dezen het ook wisten.

[pagina 55]
[p. 55]

Om dit waanbeeld te temmen, heeft hij op een dag tegen Jans gezegd: ‘Ik zal jou ook verzekeren.’

Ze was zo verbaasd als een pas gelegd ei.

‘Als ik dood ben, trouw je toch immers een rijke boerin!’ zei ze eenvoudig.

Daaraan had Gert nog nooit gedacht. Op het land moest hij voortdurend denken, wie hij dan wel zou vragen, en - of hij het jawoord mocht verwachten. Het gaf hem een judas-gevoel. Hij hield van Jans, zelfs als hij twintigduizend gulden was. Nou allà dus. -

Toen, op een dag, kwam Jans uit het dorp met zo'n verstrooide blik in de ogen. Ze was een gerepareerd theelepeltje wezen halen bij Ganter, de goudsmid. Daar had een dubbel snoer granaten in goud gelegen. ‘Een bootjesketting,’ zei Ganter, ‘echt antiek.’

Zij had het sieraad in handen gehad, en de flonkering van de stenen tegen het blinkende goud had haar gestoken tot in haar achterhoofd. Ze had het even gepast. Het was te wijd.

‘Ik zou er twee schakels uit kunnen nemen,’ zei Ganter, ‘en daar oorknoppen van maken.’

Jans Blokker met een gouden snoer, en oorknoppen! En dan al die zingende rode stenen. Bij een dofgroene japon. Het zou heerlijk zijn. Héérlijk...

Ze was afgetrokken aan tafel. Gert moest veel dingen herhalen. En 's avonds vertelde Jans hem met een verzaligde glimlach van die bootjesketting. En van de oorknoppen. Granaten, rood als ingerakeld vuur; en goud. Ganter vroeg driehonderd gulden voor die ketting.

Gert had het hoofd geschud. ‘Dat is te duur voor ons,’ had hij gezegd. Dat leek hem voldoende. Jans zweeg ook.

Maar de volgende ochtend sprak ze erover tegen de meid: zulke mooie stenen als granaten toch waren! En dan in goud gezet!...

En de buurvrouw wist ook wat een bootjesketting was; haar grootmoeder had er eentje gehad.

En de vriendinnen van Jans haalden met een sensationeel geluid adem in, en wiegden heen en weer van begrip voor haar begeerte.

Ach, als die ellendige Ganter nu maar was gebleven, waar hij hoorde.

Maar hij kwam de klok bijstellen, die achter liep. En hij vertelde,

[pagina 56]
[p. 56]

dat er al vijf vrouwen om die bootjesketting waren geweest. Dat hij zijn prijs wel zou kunnen verhogen.

‘Maar tegen mij heb je toch gezegd, dat het driehonderd gulden was?’ zei Jans ademloos.

‘Nou ja,’ antwoordde Ganter, ‘dat moet je geheim houden, vrouw Blokker! Ik mag toch mijn mootje wel verdienen, als ik het aan een ander verkoop?’

Van die dag af kreeg Jans haast. Ze liep er zelfs sneller van door het huis. En overal en altijd sprak ze over granaten in goud. Gert werd er bijkans dwaas van. Hij hield echter de tanden op mekaar, en gaf niet toe.

 

Nu wilde het geval, dat Ganter op een ochtend een boodschap zond, dat hij de klok klaar had en deze even zou komen brengen.

Gert begreep, waarover het gesprek zou gaan. Zonder een woord kroop hij op zijn fiets, en trapte het kanaal langs, groetend naar de enkele mensen op het pad. Hij had een massa kleine zaken af te doen, en hield zich puik bezig met deze en gene.

Zo tegen twaalf aanvaardde hij de terugweg, goed gevuld met koffie en brandewijn. Er was in het café nog een neutje bij gekomen; hij voelde zich bestand tegen Jans en alle gouden kettingen op aarde.

Daar langs het kanaal reed hij vier dragers van een begrafenis achterop. Zij droegen een lege baar met een kleedrek en een opgevouwen rouwkleed.

‘Is d'r eentje dood?’ informeerde Gert.

‘Nee,’ zeiden de mannen, ‘de boel moet schoongemaakt worden, en de baar zou een verfje krijgen.’

O, dat stelde hem gerust. ‘Nou, goeie dan!’ zei Gert, en hees zich weer op de fiets.

Wat nu zijn stuur bezielde, zal niemand ooit weten - het zwikte naar rechts, naar de waterkant. En Gert stapte af. Maar zijn broek raakte klem tussen de ketting. Er was verder niets. Het was precies genoeg, om Gert in de vaart te doen plonsen.

De dragers zetten hun baar neer, en holden naar de kant. ‘Gert!’ schreeuwden ze, alsof dat zou helpen.

Zijn fiets lag tussen de palen, en die pakten ze. Een geluk, dat zijn broek nog altijd klem zat, want zo kwam Gert ook weer aan land.

[pagina 57]
[p. 57]

Hij kon nog geen drie minuten in het water hebben gelegen. Toch was hij bewusteloos. Bleek, met gesloten ogen, lag hij op de wal. Zijn pols klopte nog.

Eén drager drukte op zijn borst, om het water eruit te pressen. Er kwam geen drup. En niemand wist, hoe ànders midden op de weg een nat persoon weer in beweging te krijgen.

Toen deden ze het enige, wat ze konden doen: ze legden Gert op de baar. En omdat hij niet koud mocht worden, wilden ze hem toedekken: met het rouwkleed dan maar. Doch daar kwam de oudste drager tegenop: zo'n kostelijk stuk stof met franje mocht niet nat worden! Foei! Hij legde over natte Gert heen het gebogen rek van zwarte latjes; en daar overheen werd plechtig het kleed gespreid. Gert lag warm en keurig.

Zij droegen hem gezwind langs het kanaal - de fiets lieten ze liggen.

De stoet had nog geen honderd meter afgelegd, toen Gert de benen optrok, en verticaal wilde worden. De dragers zetten hun last neer, maakten de patiënt met zijn omstandigheden bekend, en vermaanden hem, onder het kleed te blijven.

‘Ben je warm?’ vroeg een van de mannen.

‘Ja!’ zei Gert; en werd weer toegedekt. Men besloot met algemene stemmen, hem naar huis te dragen.

 

De stoet had overweldigend succes, vooral nu de scholen juist uitgingen. Velen vroegen, velen praatten samen, velen liepen mee...

De mannen, niet gewend zo'n ver stuk te marcheren met iemand van Gerts gewicht, zagen rood, en gaven weinig antwoord. Gert zelf, bevangen door een verlegen stijlgevoel, vond het geen pas geven, van onder zijn sombere bedekking iets te zeggen, en zweeg ook.

Om ruim half ‘e‘en deinde een wonderlijke, aangrijpende optocht het hek van Blokker binnen.

Jans raakte zo van streek, dat ze de voordeur open deed. Die bleef anders altijd gesloten, voor de lak en het stof.

‘Wat is 't nou?!’ kreet ze.

En een drager, niet geheel op adem, antwoordde: ‘Je man, vrouw Blokker, - hij ree per ongeluk in het kanaal - - ...’

Jans ontzette zich nog wijders. Zij sloeg de hand voor de mond

[pagina 58]
[p. 58]

en kreunde. ‘O, o, wat onverwacht!’ zei ze gesmoord. Haar ogen waren groot en bol van bloedwarme schrik, nu het noodlot naar haar grabbelde.

Achter haar doemde Ganter, de goudsmid die de klok had gebracht, en voldoende tijd had benut om Jans uit te leggen, dat hij diezelfde middag de bootjesketting zou verkopen: hij had een hoog bod gekregen, en al te lang gewacht.

‘Ik mot nou vort,’ zei hij gedempt en schuldbewust. ‘Het spijt me, vrouw Blokker, mens! Het goeie, hoor!’ En hij wilde door de voordeur langs haar heen weggaan.

Toen is er iets heel akeligs gebeurd: Jans, met rare droom-ogen, greep hem bij zijn jaspanden, en zei met een schelle, half-verhuilde stem: ‘Ik néém die bootjesketting! Ochot, ochot!...’

Verder kwam ze niet. Er was even een zwijgen, dat de belangstellenden bij het hek niet helemaal hebben begrepen. Maar Jans’ gillen daarna, was tot tien huizen ver te horen, toen de figuur op de baar langzaam maar zeker rees, en het kleed eraf gleed.

Gert stond een ogenblik tollerig op zijn benen van de een naar de ander te kijken. De scène was verschrikkelijk in haar betrekkelijke stilte.

 

Dezelfde dag, na vier maanden verzekering, werd Gerts leven weer ont-zekerd. De meneer van de maatschappij kwam, maar hij werd niet ontvangen. Zijn welwillendheid was niet welkom.

En twee weken daarna was Jans jarig. Die dag heeft men Ganter bij Blokker zien binnengaan, in een blauw pak, met een étui onder zijn arm. Hij werd in de woonkamer gelaten, om Gerts geschenk aan Jans af te leveren: een bootjesketting van goud, met granaten; en twee oorknoppen van hetzelfde daarbij.

Het eerste ogenblik was Jans tot in het merg van haar ziel geroerd. Ze rees op, en wilde Gert omhelzen. Maar haar dankbaarheid siste op de koelte in zijn ogen. ‘Heb niet het hart, die ketting ook maar één dag af te leggen,’ zei Gert. ‘Dan zal ik je wat anders laten dragen.’

Het klonk zo ijselijk, dat Ganter een stapje achteruit ging, in de richting van de deur. ‘En jij,’ voegde Gert hem toe, ‘kom hier nooit, nooit weer, Ganter! Want dan krijg je een schot hagel in je gezicht. Salu!’

[pagina 59]
[p. 59]

Later is de dominee geweest, om met Gert te praten over vergevensgezindheid. En de dokter, om Blokker te zeggen, dat hij zich had vergist in wat zijn vrouw bedoelde, toen ze dat van die ketting zei...

Maar beide keren was Gert niet thuis. Ja, men krijgt de indruk, dat daar helemaal niemand meer thuis is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken