Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Winterverhalen (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Winterverhalen
Afbeelding van WinterverhalenToon afbeelding van titelpagina van Winterverhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

Scans (13.30 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Winterverhalen

(1981)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 118]
[p. 118]

De wiegen-maker

Laat mij u het verhaal mogen vertellen van een mevrouwtje, dat op de middag vóór Kerstmis uitging om een wieg te kopen voor haar eerste baby.

Zij had alle jaren van haar leven Kerst gevierd. En zoals wij dikwijls later pas de zin leren begrijpen van een liedje, dat we in onze jeugd zongen, - zo zag het mevrouwtje dat jaar in het Kerstfeest een totaal nieuw beeld. Er openden zich achter het ganse gebeuren wonderlijke perspectieven, welke zij in de diepste ontroering ten einde meende te zien. Wat zij domweg aanvaard had, doorzag ze nu: de Goddelijke logica van een geboorte. Het overwelfde haar eeuwige angst voor ramp en oorlog.

Toen bracht haar man op de middag van de 24ste december een tamelijk ruime Kerst-gratificatie mee naar huis. Hij was een aardige vent, en hij hield veel van zijn vrouw. Daarom wellicht, begreep hij haar onhandige, gestamelde wens: vóór de Feestdagen een wieg te kopen.

Hij doorgrondde haar zó zuiver, dat hij haar op deze tocht niet begeleidde. Het was hem volkomen duidelijk dat een vrouw - al zijn echtelieden één - op bepaalde ogenblikken de alleenheid moet kiezen, om zichzelf op haar eigen weg te vinden.

Het was kil weer met een betrokken lucht. De straten geurden naar rook en vanille; een combinatie, waarvan het vrouwtje griezelde. Maar ach - voor die wieg kon zij opeens massa's kleine dingen trotseren.

Zij liep langs de hel-verlichte etalages, en bezag alles met een blik, die afstand verried: ze had geld in de zak, en was nu veel kieskeuriger. Eigenlijk was ze van plan geweest, een wieg te bestellen bij Van Guns. Hij had reeds haar moeder nuttige, degelijke meubelen geleverd.

Waarom kwam er nu, terwijl ze het geld bij zich droeg, een aarzeling in haar...? -

Tja, wanneer men zijn eerste kind verwacht, eist dat besef kleine, bijzondere details: een nieuwe kleur, een modieus schattigheidje hier of daar. En modieuze schattigheden leverde Van Guns nu eenmaal

[pagina 119]
[p. 119]

niet. Bij de degelijkheid lag zijn grens. Jammervoor Van Guns, niet waar?

Het mevrouwtje liep, en peinsde. Bij een stille dwarsstraat hoorde ze haar naam roepen. ‘Betsie!’ zei een bekende stem.

 

Aan de andere kant van de stille straat stond haar vriendin Lida. ‘Kind, ga gauw mee,’ zei Lida, toen ze naast mekander waren. ‘Ik ga een wieg kopen! Wist je al, dat ik een baby verwacht?’

Ze hadden elkaar in geen vier maanden gezien. Zo kan dat treffen. Er was even zo'n gekke sfeer van onwezenlijkheid tussen hen...

Ze liepen gearmd verder. En waar elk van hen zonder echtgenoot de wieg had willen kopen, waren ze eendrachtig blij, de vriendin te hebben getroffen. Want wat de geliefde niet weten moest, kon de vriendin begrijpen: de zorg rondom het nieuwe kind. Er was oorlog in de wereld, en veel gepraat met dreigende ondertoon. Terwijl de landen elkaar heilwensen toeriepen, waren hun vuisten gebald. De Hel lag gedistilleerd in menige fiool, en de Hemel werd speels vermorst. Wat zou de moeder beleven, die een zoon baarde? Welk lot wachtte een dochter?

Zo spraken mevrouwtje Betsie en vriendin Lida. Een beetje voorbarig inderdaad. Maar zo is de mens. Zij bemerkten niets van het sprookje van hun ontmoeting: twee jonge vrouwen, die allebei een kind verwachtten. Wat bevroeden wij, mensen, van sprookjes? We gaan langs een winterse straat, en alles lijkt tastbaarder dan gewoon. We drijven op golven van bekend en onbekend de ganse winkel-rivier af, en willen nauwelijks meren.

 

Zij stapten ernstig pratend naast mekander voort: eerst de brede luxestraat uit. Toen een smalle licht-doorflonkerde winkelstraat door, waar geen rijwiel mocht komen. Dwars-wegen voerden hen naar stillere straten, waar een enkele dure zaak in voorname eenzaamheid bloeide. Zij gingen langs een gracht, en voorbij een dwars-grachtje, waar ze als kinderen dikwijls hadden geknikkerd, op weg naar school.

Ongemerkt stilden de stads-geluiden: het signaal van een auto, het piepend bochten van trams, de roep van een venter.

Waren ze niet uitgegaan om een wieg te kopen...? Natuurlijk was het heden sterker in hen, dan de toekomst. De vriendinnen praatten over pitriet en blank berkehout, over roze batist met bloemetjes, of tulle of organdie. Over de moderne wieg, die simpel en gezond was, of

[pagina 120]
[p. 120]

zo'n ouderwetse beschilderde, met schommel-houten. Er bestonden geen echtgenoten meer en geen Kerstgratificaties - zelfs geen jeugdherinneringen. Alleen maar het verheugde spiegelbeeld van graviditeit en wieg-kopen; heel primitief. Maar achter elke vreugde en vertedering bleef de schaduw van de eerste-geuite bezorgheid; ver en nabij oorlogs-dreiging.

Eindelijk, onder een oude muur-lantaarn, stonden zij stil.

De stad murmelde ver weg, als een bron in een oerwoud. De avond was dicht gevallen in donkergrijze luchten. De huizen rondom waren scheef en geduldig. Een brugje spande zijn dunne silhouet over de stille donkerten.

‘Kind, waar zijn we?!’ zei de vriendin. En mevrouwtje Betsie moest het antwoord schuldig blijven: ze wist het niet.

Het leek, alsof het moderne leven zijn handen van hen had afgetrokken. Alsof geluid en licht en bezine-geur - alles - teruggelopen was tot aan de tijdloosheid. Want wat waren dit voor woningen, daar in het straatje...? Oud, nieuw, gotisch, middeleeuws, oosters, westers...? Stil hing de lantaarn; stil stond het water in de smalle zij-gracht; stil waren de muren en de lucht.

 

Toen, als een verre echo van hun eigen pols, hoorden ze ergens kloppen.

Hameren was het, van forse slagen op hout.

Het was luguber en troostend tegelijk.

In hetzelfde ogenblik schuurde een sloffende stap naast de straathoek. Een schamel geklede vrouw werd zichtbaar. En zoals het bleke lantaarnschijnsel haar gelaat vorm gaf, zo leek het haar stem klank te geven.

‘Wéét u waarde wiegen-maker woont?’ vroeg de vrouw.

‘De wiegen-maker...?’ herhaalde Betsie. Het was een wachtwoord voor vriendelijkheid.

‘Nee, dat weten we niet,’ antwoordde Lida. ‘Maar wóónt hier iemand, die wiegen maakt?’

De vrouw hief uit een vaal blauwe doek haar profiel. Zij had een tenger gelaat, en zo teder gelijnd als een lelie. ‘Ja,’ zei ze. ‘Hier in de buurt woont de man, die de wiegen maakt.’

Het kloppen zweeg toen net. En de vriendin moest even lachen over zo'n woordkeus: ‘die de wiegen maakt.’

‘Maakt hij àlle wiegen?!’ informeerde zij vrolijk.

De vrouw glimlachte vaag. Er leek geen antwoord te zijn op die vraag

[pagina 121]
[p. 121]

- zij werd er bijna frivool door, alsof het profaan was, op de avond voor Kerstmis een grapje te maken over wiegen. En terwijl zij daar met hun drieën stonden, herbegon het kloppen.

De onbekende vrouw zei: ‘Dat is de wiegen-maker.’

Ze liep met snelle schreden in de richting van het geluid. De vriendinnen volgden haar, zonder nadenken.

‘Wat enig, nu juist, híér, een wiegen-maker!’ fluisterde Lida.

Betsie zweeg. Voor het eerst die middag voelde ze zich vreemd eenzaam zonder haar man.

De vrouw ging door smalle gangen en over een verlaten binnenplaats. Als een kleine, haastige processie liepen zij alle drie door stegen, onder lage poortjes door, langs overhellende gevels en uitgesleten trappen. Soms was het hameren verder weg; en onverwachts klonk het vlak naast hen, achter een hoge, smalle deur met een klopper.

Terwijl de vrouw die klopper greep en hem deed neergaan tegen de deur, zag Betsie, wat hij voorstelde: het was een ijzeren hand, welke op een hart sloeg. Een hart met stralen er omheen.

Daarbinnen, achter die grauwe deur, zweeg de hamer. Het duurde even, voordat zij schreden vernamen. Toen de deur open draaide, aanschouwden ze een man met een baard.

Het was niet deze baard, en het was evenmin zijn stem, welke over deur en omgeving de ouderdom wierp van het eindeloze. Alsof zij verwacht waren, zo konden de drie vrouwen binnentreden.

Ze stonden in een klein, laag vertrek. Onder het schijnsel van een aarden tuitlamp leek het aantal wiegjes in de beknopte ruimte niet te tellen. Vlakbij de lamp stond een werkbank met heel primitieve timmermaas-werktuigen: een hamer, een beitel, een handboor, een zaag, een schuursteen, vierkante draadnagels.

‘Wat enig!’ fluisterde Lida. ‘Hier zullen we misschien iets origineels vinden, Bets!’ Ze snuffelde langs de kleine bedjes, met vertederd genot.

De onbekende jonge vrouw praatte met de man. Ze hoorden haar helder spreken, zonder zin of woorden te beseffen. Hij gaf met diepe stem antwoord.

‘O, kijk es!’ lispelde vriendin Lida, en trok Betsie geestdriftig mee, ‘die héél oude wieg, zeg...! en déze...! en díe!’

Mevrouwtje Betsie zag met verbazing, dat er zeer uiteen-lopende modellen waren: schaalwiegen, mand-wiegen. Beschilderde en blank houten. Er waren prachtige, met goud en zilver ingelegd. Enkele, die

[pagina 122]
[p. 122]

in paarlemoer hele voorstellingen toonden; en andere zó simpel, dat ze bijna armoedig genoemd moesten worden.

‘Hemeltje, wat een massa, Bets...!’ fluisterde Lida. Zij stonden stil voor een wit-gelakte wieg, waarop in goud engelen en allegorische figuren waren aangebracht.

‘Veel te druk,’ meende Betsie, ‘ik wil voor mijn kindje iets liefs hebben. Iets, waaruit het van het eerste ogenblik af vriendelijkheid ontmoet.’

Met een nuance van ontevredenheid in haar stem zei Lida: ‘Zou hij niks hebben in roze plastic? Dat leek me nu juist zo grappig...!’

Misschien had Betsie antwoord willen geven; maar ze keek om. En haar blik zonk met zo'n verbazing in de ruimte, dat de vriendin zich eveneens omwendde.

Achter hen lag een onafzienbare wijdte. En hoog en laag, links en rechts, - overal stonden wiegen.

De oude man was vlak naast hen. Zijn ogen hadden een uitdrukking van diepe genegenheid, toen hij hen aankeek.

Betsie voelde zich sprakeloos. Zij meende te dromen - stond zij dan midden in de oneindigheid, en konden daar alleen wiegen zijn...?

Haperend vroeg Lida: ‘Heeft - u niets - in eh - plastic...?’

‘Beslist wel,’ antwoordde de wiegen-maker met een zingende klank in zijn spreken, ‘voor elke mens laat God drie bomen groeien: één voor zijn wieg, één voor zijn bed, en één voor zijn graf.’

Betsie knipte met de ogen. Zij was griezelig getroffen door deze woorden.

‘Maar plastic komt niet van een boom,’ zei Lida, alleen maar, om geestelijk staande te blijven onder de vorsende ogen.

‘Misschien komt het dan van de vezel; of van de steenkool, die eenmaal een boom was,’ antwoordde de wiegenmaker troostend.

Voor Betsie schoven zijn woorden alle realiteit opzij. Het was of zij huizen zag, waarbinnen zich 's mensen lot voltrok. De doden spraken met de ongeborenen, en alle tijd liet zich samenballen tot een waardeloze prop.

 

Toen gebeurde het, dat mevrouwtje Betsie een wieg zag, welke haar bekend vóórkwam. ‘Die licht-gele daar,’ zei ze stamelend, ‘is van mij geweest... Daar heeft mijn moeder ook in gelegen, als baby...’

Terwijl Lida bijna beschuldigend haar ogen naar de man wendde, ontmoette ze zijn glimlach: ‘Hier zijn alle wiegen...’ zei hij.

Betsie dacht: ‘De man, die de wiegen maakt’ - en ze hoorde, hoe haar

[pagina 123]
[p. 123]

vriendin met nerveuze stem converseerde: ‘Wat zullen uw eigen kinderen dan mooie wiegen hebben gehad!’

En weer was daar de glimlach van de man, peinzend en oneindig wijs, als een troostend glanzen om hen heen.

‘De oudste zoon lag in een ezels-voerbak,’ antwoordde hij. ‘Wij waren op reis toen hij geboren werd; en niemand had wieg of plaats.’

Het gaf Betsie zo'n innig medelijden. ‘Wat zielig,’ zei ze zacht. ‘Maar voor hem waren er toch ook drie bomen gegroeid...?’

Er veranderde niets aan de glimlach van die oude man; en toch leek de wijsheid er als een juwelen kroon boven te staan. ‘Zeker,’ antwoordde hij; en het was, of hij verschrikkelijke dingen zag: ‘voor hem waren er óók drie bomen gegroeid... Het heeft lang geduurd, voor ik dat begreep...’

Het was vreemd genoeg Lida, de wereldse, die stil vroeg: ‘Begrijpt u àlles...?’

Hij zei: ‘Ja.’ Het was het meest koninklijke woord, dat ze ooit hadden gehoord. Hij moest zeer oud zijn, en uitzonderlijk begenadigd met wijsheid. De ruimte om hem heen beangstigde de twee vrouwtjes. Ze voelden zich raar luchtig en vergankelijk, met hun dwaze hoedjes en hoge hakken.

‘Ga maar naar huis,’ voegde hij er vriendelijk bij. ‘Vergeet niet, dat de pas-geboren mens naast zijn hulpeloosheid alleen vriendelijkheid kent. Dat is het Hemels optimisme. En wie uw kind heeft geschapen, kent ook zijn drie bomen, lang voordat u er zorgen over hebt!’

In het verklinken van zijn woorden vonden zij de enge grens van het kamertje terug: de aarden tuitlamp brandde; en rondom stonden wiegen. Hij liet hen zwijgend uit.

Het laatste wat mevrouwtje Betsie zag, was de klopper, die een hand was, welke klopte op een omstraald hart.

Daarbuiten liep die jonge vrouw voor hen uit, met haar profiel zo teder gelijnd als een lelie. Ze vonden de stille straat weer, en het smalle water, en de gracht waar ze als kind hadden geknikkerd. Langzaam maar zeker keerde de stad tot hen terug.

Mevrouwtje Betsie kwam thuis bij haar liefhebbende man, en ze wist hem niets te vertellen dan dit dwaze verhaal. ‘Lida was er bij!’ zei ze, alsof dat zijn glimlachend hoofd-schudden kon stuiten.

Zij kocht pas weken daarna een wieg. Zo-één, waarin het kindje van het eerste ogenblik af vriendelijkheid ontmoette.

En als ze later zorgen had, dacht ze getroost aan die timmerman op de avond vóór Kerstmis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken