Militair woordenboek
(1861-1862)–H.M.F. Landolt– Auteursrechtvrij
[pagina 403]
| |
Aanhangsel. | |
Bandum.De voornaamste veldteekens bij de Romeinen waren de zilveren adelaar, waarvan elk legioen er één had, het signum of vaandel bij elke cohorte en hei vexillum, de standaard bij de ruiterij. Gezamenlijk gaf men daaraan den naam van B. | |
[pagina 404]
| |
Besparing der strijdkrachten.Hierdoor verstaat men niet zoo zeer eene eigenlijk gezegde spaarzaamheid, als wel een juist en doelmatig gebruik der strijdkrachten. Daartoe behoort dat men niet meer krachten voor zeker doel gebruikt, dan dit doel juist vordert, terwijl men de overige voor onvoorziene toevallen beschikbaar houdt. Intusschen mag dit niet te ver gedreven worden en moet men niet te veel krachten achterhouden, want daardoor zou men zich zelven buiten de mogelijkheid stellen van eenig doel krachtig te bereiken. Men kan uit deze eenvoudige beschouwingen, de volgende hoofdregels daarstellen, die overal geldig zijn, onverschillig welke verhoudingen men op het oog heeft. Niet veel doeleinden te gelijk trachten te bereiken, maar slechts één en hier het grootste gedeelte zijner kracht brengen, door detachementen alleen de bereiking van het hoofddoel ondersteunen; dit hoofddoel echter ook juist kennen, opdat de daar verkregen uitkomsten ook gewigtig, maar niet schijnbaar zijn; matige reserven op eene geschikte plaats achterhouden voor onvoorziene toevallen. | |
Helling- of taludmeter.Een vierkant plankje, waarvan de onderzijde goed glad geschaafd is. In een der bovenhoeken is een koordje met een kogeltje bevestigd, dat vrijhangende den vertikalen stand aanneemt. Uit dat punt is als middelpunt een boog beschreven, waarop de hellingen zijn afgeteekend. Als men nu den onderkant van het plankje tegen eene profiellat plaatst, moet het koordje het met de helling overeenkomend streepje op den boog bedekken. | |
[pagina 405]
| |
waar elk officier tot en met den rang van luitenant-kolonel zijn graad kan, en in den regel moet koopen, dit echter met regelmatige opklimming. De plaats wordt door den kooper gekocht van dengenen, die haar bezit en als verkooper optreedt; of van de regering, waaraan de plaatsen, die door den dood vacant geraken, even als vervallen leenen terugkomen. Met de hoogte der plaats stijgt ook de prijs; de rijkdom alleen kan dus tot de hoogste plaatsen geraken. Het eenige, wat ten gunste van dit geheel onzedelijk stelsel pleit, is dat het in de hoogere rangen jongere officieren oplevert, dan de bevordering volgens ancienneteit, maar de jeugd alleen, is zeker geen genoegzame waarborg voor de deugdelijkheid. | |
Krijgskosten.De kosten van eenen oorlog bestaan uit de uitgaven der beide vijandelijke partijen; voor elk harer kan men echter alleen het meerdere bedrag der uitgaven in oorlogs- dan in vredestijd op rekening der K. schrijven. Dit zal nu altijd zeer belangrijk zijn. Elk leger uit den tegenwoordigen tijd versterkt het aantal zijner manschappen bij eene mobilisatie zeer, in vergelijking tot den voet van vrede; hij moet dus veel meer menschen bezoldigen en onttrekt aan landbouw en nijverheid veel meer menschen dan in vredestijd. Van de overige arbeidskracht wordt echter gedurende de voorbereiding en den loop van den oorlog een veel grooter gedeelte dan in vredestijd voor zuivere militaire doeleinden - arbeid aan vestingen, arbeid tot het aanvullen der krijgsbehoeften, transporten voor het leger - gebruikt, eindelijk gaan in oorlogstijd veel meer uitrustingsvoorwerpen verloren dan in vredestijd; indien men dit alles overweegt, dan zal men vinden, dat elke oorlog eene zeer dure onderneming is. Maar het is even duidelijk, dat hij niet voor alle staten even duur is en dat hij het minste kost, de verschillende bijzondere omstandigheden daargelaten, voor hem, die gedurende den oorlog in 's vijands land zelf leeft, dus voor den aanvaller. Dit is echter alleen waar, in het geval, dat hij overwinnaar blijft; zoo hij overwonnen werd, dan kon de overwinnaar hem eene schadeloosstelling voor krijgskosten opleggen, die het evenwigt herstelde; deze wordt dan hetzij in grondgebied of in geld aangenomen, dit laatste als het eigen voordeel van den overwinnaar of de algemeene staatkundige ligging tegen eene verandering der kaart van Europa spreken. Maar ook zulk eene schadeloosstelling in geld onderstelt eeue beslissende overwinning, eene geheele onderwerping van den overwonnene, die er zich stellig tegen verzet, als het hem eenigzins mogelijk schijnt, haar te vermijden. Laat men nu deze schadeloosstelling buiten beschouwing, dan is een aanvallende oorlog, des te kostbaarder, hoe verder hij van het vaderland moet gevoerd worden, omdat de verre en onvermijdelijke transporten veel geld kosten; hij wordt des te duurder, naarmate men op het oorlogstooneel zelve minder noodzakelijke behoeften vindt en uit het vaderland of uit andere verwijderde streken moet aanvoeren; een verdedigende oorlog in het eigen land wordt des te kostbaarder, naarmate de beschaving en de bebouwing van dat land op eenen hoogeren trap staan, daar in verhouding tot hunne volmaking, de prijzen van alle zaken en de hoeveelheid der kostbare, door den oorlog vernield wordende voorwerpen, stijgen. Zie Rüstow. Organisation der Heere. | |
Krijgswerktuigen der Ouden.Hierdoor verstaat men de verschillende werktuigen, die deels in de oudheid, deels in de middeleeuwen gebruikt werden en die tot den aanval op vestingen dienden als dekkings- of als aanvalsmiddelen of wel als schietwapens. De dekkingsmiddelen bestonden uit van boven opene schermen (plutei), die uit ligt hout bestonden door ijzeren platen of ruwe huiden tegen het in brand steken verzekerd, gewoonlijk bewegelijk op 3 of 4 blokraden en bestemd om de schutters, die pijlen op de muurverdedigers afschoten, te dekken. De stormdaken (vineae) bestonden uit houten loodsen, met een zwaar dek, dat met ver- | |
[pagina 406]
| |
sche dierenhuiden belegd was, ten einde de werklieden, die onder de muren doorgroeven of de grachten opvulden, te dekken tegen de nedergeworpene steenen of vuurpotten. Indien het stormdak op rollen bewegelijk was, noemde men het schildpad (testudo of musculus). De muurboor (terebra) was een boom met spits vooreinde, die in een' koker bewoog en hierin omgedraaid en tevens vooruitgeschoven wordende, de voegen van zware muren opende en de steenen los maakte. De stormram of muurbreker (aries) bestond uit eenen boomstam van 20 el lengte met een ijzeren knop, in den vorm van een ramskop. Hij werd 2 à 3 el hoog onder een stormdak opgehangen en door 20 à 25 man niet groot geweld tegen de muren gebeukt om deze te doen instorten. Niet zelden ook hing hij in de benedenste verdieping van eenen wandeltoren (turris), die digt bij de vijandelijke muren gebragt werd, om de soldaten, die zich daarin bevonden, door middel eener valbrug (exostra) daartoe den toegang te verleenen. De groote, dikwijls meer dan 30 el hoog en 6 à 12 el in het vierkant, bestonden ook wel uit verschillende verdiepingen, met soldaten bezet, die gedeeltelijk boven waren om door pijlschoten den belegeraar van de wallen te verdrijven, terwijl uit de middelste verdieping de valbrug werd nedergelaten, nadat een gedeelte van den muur door den stormram was vernield. Met den stormhaak (harpago) trachtte men tevens de blinderingen van den vijand op de muren omver te halen. Ook de verdediger bediende zich van dien haak en van eene tang in ketens hangende, (corvus) om de werktuigen in den toren te grijpen en onschadelijk te maken. Bij de bestorming diende nog verder de tollenon (tolleno) en de stormbrug (sambuca) bestaande uit een vaartuig met eene ladder, waarmede men over eene natte gracht en op den muur kon komen. Over de schietwapens, balisten en catapulten zie men Geschut. | |
Lilla.Een klein koperen of ijzeren veldstukje, in Indië zeer gebruikelijk en eenen kogel van 1/8 tot 2 schietende. Op Borneo wordt het wapen tjonto genoemd. Te velde wordt het door een man gedragen, die het op den schouder draagt, terwijl het ontstoken wordt. Achter versterkingen is het meestal van een soort van vork voorzien om het in den grond te plaatsen; een bamboezen koker, die door de geheele borstwering loopt, dient dan als schietgat. | |
Linie.Eene rij taktische eenheden, die op één front naast elkander zijn opgesteld. Zulk eene L. kan op verschillende wijzen geformeerd zijn; de taktische eenheden, die haar vormen zijn hetzij zonder tusschenruimte, onmiddelijk naast elkander geplaatst of tusschen elke twee naast elkander geplaatste eenheden, zijn meer of minder groote tusschenruimten. Verder kunnen de afzonderlijke taktische eenheden allen in linie, of allen in kolonne, of gedeeltelijk in linie, gedeeltelijk in kolonne zijn opgesteld. Indien meerdere van die rijen naast elkander staan, dan heet degene, die het digtst bij den vijand staat, de eerste, de volgende de tweede L., enz. In dit geval kan nu de formatie weder verschillend zijn; achter elke taktische eenheid van de eerste linie, staat er eene uit de tweede linie, of achter elke intervalle uit de eerste linie, staat eene taktische eenheid uit de tweede. Eene opstelling van dezen aard, heet schaakvormige (en échiquier). Zijn de taktische eenheden van zulk eene opstelling zeer klein, dan noemt men haar ook wel manipelstelling, waarbij men zich dan de oude Romeinsche manipelstelling herinnert, welke daarvan het voorbeeld geeft. De ware bestemming van eene tweede L. is om aan elke afzonderlijke taktische eenheid van de eerste L. de spoedige ondersteuning of aflossing | |
[pagina 407]
| |
door eene andere taktische eenheid te verzekeren. Daardoor is de eenvoudige opstelling in verschillende liniën voornamelijk onderscheiden van die in ééne of meer liniën en eene reserve. Bij deze laatste is het voorname denkbeeld om op een bepaald punt van het front met overmagt te kunnen verschijnen. Ook in de opstelling ziet men hier een wezenlijk verschil, daar de taktische eenheden, die eene tweede linie moeten vormen gelijkmatig over het geheele front verdeeld worden, terwijl diegenen, die eene reserve moeten daarstellen, in massa achter eenig punt van het front worden opgesteld. - Als de tweede linie, de eerste krachtdadig en doelmatig moet kunnen ondersteunen, dan moeten er noodzakelijk in beiden toereikende intervallen aanwezig zijn, opdat de ter ondersteuning oprukkende troepen, niet door de anderen medegesleept worden en omdat de doelmatigste ondersteuning door de afdeeling uit de tweede linie juist gerigt zal zijn tegen de flank der vijandelijke afdeeling, waartegen de ondersteuning verleend moet worden. In der daad was ook, toen de opstelling in liniën weder in de nieuwere krijgskunde werd ingevoerd, deze overal schaakvormig met groote intervallen. In gelijken mate echter, waarin de diepte voor de opstelling der taktische eenheden verminderde, werden ook de intervallen kleiner, deels om den vijand met eene zamenhangende vuurlinie te begroeten, deels om bij de zwakte der dunne opstelling, ten minste aan den vijand daartusschen geene ruimte aan te bieden, waarin hij kon doordringen. In de 17de eeuw bijv. maakten de Franschen nog de intervallen tusschen de bataillons der eerste linie gelijk aan hunne frontbreedte, in het begin der 18de eeuw werden die intervallen nog slechts zoo groot gemaakt, dat er een eskadron van 100 à 150 paarden door kon, eindelijk vinden wij ze in het midden der 18de eeuw nog slechts zoo groot, dat er twee ligte stukken geplaatst kunnen worden. Op deze wijze werd het doel der opstelling met liniën geheel gemist. Door de invoering der gevechtskolonne hebben wij sedert de Fransche omwenteling het middel verkregen om eene zamenhangende gedeploijeerde linie, dadelijk in eene andere met intervallen te veranderen, als wij slechts de afzonderlijke taktische eenheden in kolonne doen zamentrekken. De afstand der liniën hangt af van de snelheid waarmede de tweede linie, de eerste kan ondersteunen en moet dus niet te groot zijn, kan echter bij de kavallerie grooter zijn dan bij de infanterie. Al verder hangt hij af van de schootsverheid der vijandelijke draagbare vuurwapens, opdat de tweede linie zoo veel mogelijk buiten bereik daarvan worde gehouden. Om deze reden konden de Ouden den afstand hunner liniën zeer klein nemen. Later nam men daarvoor gemiddeld 200 à 300 pas aan en tegenwoordig zou men aanleiding vinden om hem tot omtrent 400 pas te vergrooten. Kan men eene tweede linie door de gesteldheid van het terrein begunstigd, bedekt opstellen, dan kan ook de afstand der liniën kleiner gemaakt worden, intusschen toch nooit zoo klein, dat de tweede linie gevaar loopt bij eene mogelijke vlugt der eerste linie medegesleept te worden. | |
Onbruikbaar maken.Geschut wordt onbruikbaar gemaakt door vernagelen (zie Vernagelen), door het schieten met zware ladingen, waarbij men zich van gebrokene of beschadigde projectilen bedient, door het doen springen van holle projectilen in den vuurmond of door dezen met de monding op het langeveld tegen de monding van een ander stuk te plaatsen en dit af te schieten, door eene tap af te slaan of te buigen of door het langeveld krom te buigen. Men kan het ook doen springen door op de lading verschillende vastsluitende kogels te brengen, door zoo | |
[pagina 408]
| |
veel patronen op elkander te laden, als de lengte der ziel toelaat of door bij eene gewone lading de ziel geheel met zand aan te vullen. Wegen kan men onbruikbaar maken door op verschillende afstanden, dwars door den weg eene ontgraving van 6 à 8 ellen breedte te maken, door verhakkingen, door het opstuwen van water of als zij door dorpen leiden, door het omhalen van eenige huizen. | |
Ruin.De gesneden hengst, wordt in het Duitsch wallach, in het Fransch cheval hongre genoemd, waaruit men zoude kunnen afleiden, dat de kunst van het snijden der hengsten uit de Donaulanden naar het beschaafde Europa is overgebragt; inderdaad wordt ook verhaald, dat de Scythen hunne hengsten sneden. De ballen worden hetzij door afsnijden, afbinden, enz. verwijderd of door kloppen, branden, enz. onbruikbaar gemaakt. Bij vele hengsten blijft van natuur één bal (somtijds ook twee) in de buikholte achter; deze dieren heeten klophengsten. | |
Taptoe.Signaal om de soldaten te waarschuwen des avonds naar hunne tenten, kwartieren of kazernes te gaan. De meest gewone tijd voor de T. is 9 uur des avonds; evenwel kunnen ook in bijzondere omstandigheden, andere uren daarvoor bepaald worden. Het woord schijnt afgeleid te zijn uit eene gewoonte van vroegere tijden, toen de politie op een bepaald uur des avonds in de herbergen rondging om den tap (of kraan) der vaten te sluiten. | |
Teekenschaal.Eene ingedeelde lijn, waarvan men zich bedient om andere lijnen te meten. De verhouding daarbij in acht genomen bepaalt de grootte der T.; zoo zal bijv. op de schaal van 1/10 iedere duim van de schaal, 1 palm van de natuurlijke grootte voorstellen, bij 1/20 zou hij 2 palmen, bij 1/100 1 el voorstellen, enz. In het voorschrift dat bij ons heerschende is, zijn 24 verschillende schalen aangegeven, in 8 drietallen gerangschikt, terwijl daarbij tevens is voorgeschreven welke verschillende voorwerpen volgens die schalen geteekend zullen worden. | |
Towarzysze.De oude organisatie der ruiterij, waarbij deze gedeeltelijk bestond uit heeren, die het eerste gelid van het eskadron, en gedeeltelijk uit volgelingen die de achterste gelederen vormden en voor de verspreide vechtwijze gebezigd werden, bleef het langst in Polen bestaan. De heeren of edellieden des eskadrons noemden zich T. of genooten. In 1793 vormden de Pruissen een korps Tartaren, waarvan de kern bestond uit de Tartaarsche edellieden, afkomstig uit het aan Pruissen gekomene deel van Polen. Het eerste gelid van het eerst opgerigte eskadron bestond uit de edellieden, die T. genoemd werden en den lans, de sabel en twee pistolen voerden, het tweede gelid uit de knechten met den sabel, de karabijn en twee pistolen bewapend. In 1800 werd het korps T. opgerigt, dat uit 15 eskadrons in één regiment en | |
[pagina 409]
| |
één bataillon bestond, in welk laatste de Tartaren een eskadron vormden, om zoo doende den onbeschaafden kleinen Poolschen adel, die men onmogelijk officier kon maken en toch niet aan de conscriptie en de discipline durfde te onderwerpen, volgens zijnen stand in dienst te kunnen houden. Dit korps verkreeg in 1807 na den vrede te Tilsit den naam van korps Ulanen en vormde de kern der tegenwoordige regimenten Pruissische Ulanen. | |
Vernielen.Een vestingwerk of eene vesting V., haar slopen; het geschiedt meestal door het gebruik van mijnen. Somtijds worden de werken bij hunnen bouw reeds zoodanig ingerigt, dat men ze dadelijk in de lucht kan laten vliegen, als men ze niet langer in bezit kan houden, opdat ten minste de vijand er ook geen voordeel uit zoude kunnen trekken. Dit is voornamelijk het geval met voorwerken. Werken, die van kazematten voorzien zijn; kunnen het gemakkelijkst vernield worden; men behoeft daarbij slechts in de regtstanden mijnkamers te plaatsen, die bij tijds geladen en dan op het goede oogenblik ontstoken worden. Sedert de uitvinding en de invoering der galvano-electrische mijnontsteking heeft men, wat den aanleg van zulke vernielingsmijnen in het groot betreft, veel minder moeijelijkheden te overwinnen dan vroeger. Eene brug V. Zie Bruggen. | |
Versperring.Eene barricade van op elkander gestapelde balken. Men verspert poorten achter de poortdeuren om, al heeft de vijand die deuren geopend, hem nogthans het binnendringen te beletten, even zoo kazematten achter de frontmuren om hen te kunnen bezetten, al zijn die muren vernield; men verspert mijngalerijen om te beletten dat de vijand daarin doordringt. Bij permanente werken worden reeds vooraf maatregelen genomen om de V. gemakkelijk te kunnen bewerkstelligen. Hiertoe behooren vooral gemetselde sponningen in de muren der poorten, kazematten, enz. daargesteld, om de schotbalken, die iets langer moeten zijn dan de breedte der poort, te bevatten en te bevestigen. Tot versterking der V. kan men grond, puin, mist, enz. gebruiken. Ook kan men in dezelfde poort twee rijen schotbalken achter elkander plaatsen en hunne tusschenruimte met aarde, mist, enz. opvullen. Men kan vestingbruggen gelijktijdig tot dammen inrigten, door in hunne gemetselde pijlers dubbele sponningen aan te brengen, daarin van pijler tot pijler de schotbalken neder te laten en tusschen deze twee versperringen van elke spanning, aarde, mist, enz. aan te brengen. | |
Vlakten.Uitgestrekte landstreken zonder in het oog vallende verhevenheden. Indien men daarbij let op de volstrekte hoogte der landstreek, dan onderscheidt men vlakten, die zich weinig boven de oppervlakte der zee verheffen en hooge vlakten (plateaux), die zich aanzienlijk daarboven verheffen. V. die zonder boomgroei, alleen met gras bedekt zijn, goede weiden opleveren en tot verblijf strekken voor nomadische volken heeten steppen (in Amerika, Llânos en Pampas), geheel onvruchtbare, onbebouwde V. woestijnen. Uit een militair oogpunt onderscheidt men geheel open en effen V., effen en bedekte V., doorsnedene en bedekte V. en afwisselende V. |
|