Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De gedichten. Deel 1 (na 1760)

Informatie terzijde

Titelpagina van De gedichten. Deel 1
Afbeelding van De gedichten. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van De gedichten. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.29 MB)

ebook (3.97 MB)

XML (0.72 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De gedichten. Deel 1

(na 1760)–Pieter Langendijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

Emmanuël.
Jaarzang, Op de Geboorte onzes Zaligmakers, en Gezalfden: Jezus Christus.

 
De Christe waereld vier' den jaardag van den held:
 
Godt zelf, Gods geest, Gods zoon, 't zoenoffer, aangesteld
 
Om door zyn kruis en bitter lyden,
 
Zyne uitverkoor'nen te bevryden
 
Van 't juk der zonden, en de slaverny der wet.
 
Koomt Vorsten die den voet op goude troonen zet;
 
Die pronkt in 't purper en scharlaken,
 
Verlaat uw hof voor rietedaken;
 
Knielt voor den grootsten heer, den koning van 't heelal,
 
In 't nedrig Bethlehem gebooren in een stal.
 
Zyn moeder torst geen gulde kroonen;
 
Naauw heeft ze een hutte om in te woonen:
 
En nogtans baart ze een' zoon, die, waar 't zyn wil geweest,
 
Meer dan een Cezar of Augustus wierd gevreesd:
[pagina 56]
[p. 56]
 
Hy had ter waereld kunnen komen
 
In 't groote Kapitool van Romen;
 
Doch kiest de ned'righeid, voor hoofsche pracht en zwier.
 
Hem volgt noch hoveling, noch stoet, noch lyfstaffier;
 
Hem, dien op zyn gebod en wenken,
 
Indien hem iemand konde krenken,
 
Een hemellegioen van eng'len helpen zou;
 
Maar neen, hy kiest deez' stal; dit ongeacht gebouw:
 
Opdat de zynen zouden leeren
 
De waare ned'righeid waardeeren.
 
Koomt alle volkeren der aarde, groet uw' Heer!
 
Knielt met een dankbaar hart voor deeze kribbe neêr;
 
Beschouwt deez' groote wonderheden!
 
Dat wond'ren wonder! niet te ontleden!
 
Ziet hoe de Schepper zelfs het merk zyns schepsels draagt,
 
Een kind is Godt, en mensch! de moeder blyft een maagd!
 
Die uit Maria is gebooren,
 
Schiep zelfs Maria van te vooren!
 
De zoon is naar den Geest des moeders bruidegom!
 
Hier suft de wysheid voor; welspreekendheid wordt stom.
 
Deez' bruigom is haar heil en hoeder,
 
Hy zaligt zyne bruid en moeder,
 
En vader, naar den vleesche, uit Davids oud geslacht.
 
Hoe bloost de zuiv're maagd, wanneer de Heiland lacht!
 
Men hoort haar Gode een' Lofzang zingen.
 
Maar zie, wie koomt de kribbe omringen?
 
De herd'ren, die door 't heir des hemels zyn gewekt,
 
Aan wien Emmanuëls geboorte uur is ontdekt:
 
De herders, voor wien de Eng'lentongen
 
Godt de eer, en de aard den vreede zongen.
 
Gints komen Wyzen, 't zyn drie Perzen of Kaldeen,
 
Wien in het Oosten die geleistérre eerst verscheen:
 
Die ster die g' op den stal ziet straalen.
[pagina 57]
[p. 57]
 
Let hoe zy 't kind hunn' schuld betaalen:
 
Zy offeren het goud, als vorst, die 't al gebiedt;
 
Zy off'ren 't wierook; 't geen zyn priesterschap bediedt;
 
En mirrhe, 't merk van 't bitter lyden.
 
Herodes mag dien vorst benyden,
 
En zuipen kinderbloed, terwyl hy trilt en beeft.
 
De moorder staa na 't lyf van hem, door wien hy leeft;
 
Egipte dekt hem voor zyn laagen,
 
Naar 's Vaders wil en welbehagen.
 
Schrikt aartstyrannen voor deez' jonggebooren Zoon!
 
Gy moogt hem vangen, en bespotten, gees'len, doôn:
 
't Moet zyn; maar wat hebt gy te vreezen,
 
Die rechter van dien vorst zult weezen!
 
Deeze is het zaad der vrouwe, een held, die 't helsch Serpent
 
Den kop verbryz'len zal; deeze is 't begin, en end.
 
Dit is het zaad voor zo veel eeuwen
 
Beloofd aan heilige Hebreeuwen;
 
Beloofd aan Abraham; voor Davids huis bereid;
 
Wiens troon bevestigd is tot in der eeuwigheid.
 
Strekt Salems priester elk ten wonder?
 
Ja: deeze is 't voorbeeld in 't byzonder,
 
Dat Christus priesterdom, een licht dat eeuwig is,
 
De schaduw van de wet, die dikke duisternis,
 
Van de aard met kracht zou doen verdwynen;
 
En in des menschen harte schynen.
 
De Aartsvader Jakob heeft deez' krib van verr' gezien;
 
En Moizes zag dat deez' geboorte zou geschiên;
 
Wanneer hy sprak: Godt zal verwekken
 
Een, die u tot Profeet zal strekken,
 
Een uit uw' broed'ren, naa wiens stem gy hooren zult.
 
Ziet deez' voorzegging in dit kindeke vervuld.
 
Wie is Profeet en Vorst gebooren
 
Als hy? Gods zoon en uitverkooren.
[pagina 58]
[p. 58]
 
Was Moizes Godts profeet, hy was de knecht; deez'zoon;
 
Hy zat van eeuwigheid op 's Vaders hemeltroon;
 
Die sprak met Godt, bedekt door wolken;
 
Deeze is de koning aller volken,
 
Die in den hemel by den Vader is geëerd.
 
Die heeft de schaduwe der dingen maar geleerd;
 
En deeze 't licht der zuiv're waarheid;
 
Zo wykt het duister voor de klaarheid;
 
De schaduw van de wet voor Jezus heilzaam licht.
 
Beschouwt het Paaschlam, vry van smet, dat schoon gericht;
 
Ziet de offerhanden, reinigingen
 
Van 't lichaam, spys, en and're dingen;
 
Beschouwt de borstlap; ziet d' Aartspriester in zyn kleed,
 
Zo ryk verçierd met goud! zo çierlyk, langk en breed!
 
Om dus de bondhutte in te treeden;
 
't Zyn schaduwen der heerlykheden
 
Van 't kindeke, dat in dees slechte kribbe legt.
 
Heeft Ezaïas niet door Gods bevel voorzegd,
 
Verstokte Jooden, hoort 't verklaaren,
 
Een maagd zal eenen zoone baaren,
 
Zyn naam zal zyn genoemd Emmanuel, dat 's Godt
 
Metons? Gelooft in hem, en leeft naar zyn gebod.
 
Aanschouwt dit kind, dat 's Isr'els koning.
 
Wacht gy hem in een' gulde wooning?
 
Gy dwaalt: uw vorst is arm: men haalt hem echter in.
 
Als hy Jeruzalem genaakt op de Ezelin.
 
Dus moest, dus moest hy triumfeeren,
 
Om Abrâms kind'ren te bekeeren.
 
Deeze is ons tot een' vorst in eeuwigheid gekroond;
 
Door wiens bestier de wolf by zachte kudden woont,
 
En luipacrds by de geitjes leggen.
 
Vraagt iemant wat zyn' tytels zeggen?
[pagina 59]
[p. 59]
 
Dus zyn ze: wonderlyk, raad, sterkte, held en kracht,
 
Oneindig vader, vorst des vredes, groot van macht.
 
Hy is met oly overgooten
 
Van vreugd, ver boven zyn' genooten,
 
Ten teken van zyn ampt. Vraagt gy na zyne wet?
 
Ze is met op Sinaï, maar Sion ingezet.
 
Doorleest, doorbladert de Profeeten,
 
Zy hebben van zyn' komst geweeten.
 
Al die beloften slaan op 't Kind; gelooft in hem:
 
Zo bouw' hy u in 't harte een nieuw Jeruzalem.
 
ô Jezus! Vorst van alle vorsten!
 
ô Hellfontein! waar na wy dorsten!
 
Gy zyt den ouderen niet onbekend geweest:
 
Zy hebben u gezien, beschaduwd in den geest;
 
Zy konden u, ô Heer, niet raaken!
 
Schoon zy met u vol vreugde spraaken:
 
Gy waart door vleugels van uwe engelen bedekt.
 
Gy zyt bespot, gedood, begraaven, opgewekt,
 
En voorts ten hemel ingevaaren,
 
Tot blydschap van uw' heiërschaaren,
 
In die voorzeggingen, die gy, ô Heer! vervult,
 
En die gy op uw' tyd nog meer vervullen zult.
 
Gy moet de poort der helle indringen;
 
Gy zult den wreeden draak bespringen;
 
Die 't menschdom heeft besmet met rook, met stank, met gal:
 
De slange, d' oorzaak van onz' al te droeven val,
 
Die met de paradysboomvruchten
 
De plukster lokte tot genuchten,
 
En 's waerelds eersten vorst door d' eerste bruid bedroog,
 
Wanneer hy, schalk en loos, den eersten logen loog.
 
ô Kind! ô Vader aller vaderen!
 
Laat toe dat wy uw' kribbe naderen.
 
Ik sidder als ik denk dat gy zyt Godt uit Godt:
[pagina 60]
[p. 60]
 
Maar ziende u mensch, als mensch, let ik op uw gebod,
 
Dan scheppe ik adem, kracht, en leeven,
 
Als van een' hooger geest gedreeven.
 
Gedoog dat ik u raake, en voor u nederkniel:
 
Want dan geneest gy de melaatsheid myner ziel.
 
Laat ons uw heilig voorhoofd kussen.
 
Ons yvervuur zy nooit te blussen.
 
Bestraal ons met uw oog. Schenk ons een lieven lach,
 
Zo worde ons duister hart zo helder als de dag.
 
Wil door uw dood, uw bitter lyden,
 
Ons van des duivels macht bevryden!
 
Leid, als gy zyt verhoogd aan 's Vaders rechterhand;
 
Den duivel, hel en dood, en zonden hebt vermand,
 
Ons by uw' zalige uitverkoorenen;
 
Opdat wy leeven als herboorenen,
 
Van eng'le vleugelen beschut in eeuwigheid,
 
Ter plaatze die gy hebt den geenen toebereid,
 
Die op uw heïrbaan moedig streeven,
 
(Door heldenyver aangedreeven)
 
Na Sions vredepalm, en onverwelkb're kroon:
 
Die gy hen schenken zult van uw' genadetroon.
 
Uw trouw, ô heïland! is gebleeken:
 
Gy zyt den uwen nooit bezweeken.
 
Versterk ons met genade: op dat wy onbevreesd,
 
De waereld en het vleesch, als krygsliên naar den geest
 
Bevechtende, uit het veld nooit wyken:
 
Waar op steets onze trouw moet blyken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken