Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elze van de koster (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elze van de koster
Afbeelding van Elze van de kosterToon afbeelding van titelpagina van Elze van de koster

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (39.53 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elze van de koster

(1969)–Hendrik Lansink–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 159]
[p. 159]

19

Wanneer de Houtwijkers zondags na een week van hard werken ter kerke gaan kunnen ze steeds weer zien, hoe snel het met de herstellingswerkzaamheden van kerk en toren vordert. Na enkele weken is de kerk zelf al vrijwel geheel weer in de vroegere staat gekomen en ook met de toren zit er flink schot in.

Hooguit een maand of twee, daarop werd de duur van het werk begroot en, tegen veler verwachting in, begint het er inderdaad op te lijken dat het zo zal uitkomen. De aanvankelijk kleine ploeg gespecialiseerde vaklieden die bij Anne Borkes is ondergebracht, werd al spoedig aangevuld met een tiental bouwvakkers uit de naaste omgeving. Want er is voor de aannemers meer te doen dan alleen het herstel van die kleine dorpskerk daar in Houtwijk. Zeer veel vernielde bouwwerken, overal in Nederland gelegen, wachten nog op herstel.

Nederland herrijst, krijgt terug wat het in de oorlog heeft verloren, maar lang niet alles is te vervangen.

Naast de gebeurtenissen van alle dag is er op een morgen in Houtwijk het nieuwtje dat Dieke van Harm plotseling is overleden in het tehuis waar ze ter verpleging was opgenomen. Een enkeling loopt even bij Elze aan, om te horen wat die er verder van weet en ze kan niet anders dan het bericht bevestigen: ‘Ja, Dieke is dood.’

De dominee heeft haar in de vroege morgen van het overlijden in kennis gesteld. Hijzelf had telefonisch het overlijdensbericht vanuit de inrichting ontvangen en hem was verzocht, de familie van een en ander op de hoogte te stellen.

Dat was voor hem eigenlijk een tragisch eenvoudige zaak, enkel omdat er geen familie van Dieke meer bekend is.

[pagina 160]
[p. 160]

De enige die er het nauwst bij was betrokken, was Elze, de kosteres van zijn kerk. En toen hij haar van het verscheiden van Dieke op de hoogte stelde, keek ze even geschrokken op en zei toen: ‘Eigenlijk maar gelukkig, is het niet, dominee?’

En ze overlegde, hoe het een en ander te regelen. Met dominee en mijnheer Voordeman heeft ze naar beste weten gehandeld; de gemeentelijke instanties zorgden ervoor dat Dieke een rustplaats kreeg naast die van Harm.

Het waren er maar weinigen, die de begrafenis van Dieke bijwoonden: alleen wat allernaaste bekenden en enkelen uit het vroeger verzet.

Gesproken werd er aan de groeve alleen een kort woord door de dominee en daarna was het de begrafenisleider, die op een toon, zoals hij het al jarenlang doet, zei: ‘De aanwezigen worden bedankt voor de laatste eer, de overledene bewezen.’

Een handdruk voor Elze, en daarmee was alles binnen het uur bekeken.

De timmerlieden, daar hoog boven op het steigerwerk rond de toren, floten lustig hun lied, alsof er niets was gebeurd en enkele dagen later ging op het hoogste bouwsel van Houtwijk de vlag in top, omdat de spits alweer was geplaatst. Diezelfde avond was er feest in het café van Anne Borkes. De mensen die aan het karwei werkten werden er voor deze gebeurtenis getracteerd, en niet zuinig ook. Wat van de jongere knapen lagen al spoedig laveloos onder het biljart, maar Anne wist er wel raad mee en sleepte ze eigenhandig door een zijdeurtje van haar café naar buiten op een grasveldje. Daar konden ze het teveel genotene wat haar betrof weer rustig spuien.

Er werd door sommige dorpelingen de andere dag gesmoesd, dat Anne sommigen van hen daar de hele nacht had laten liggen, ‘omdat ze de rotzooi niet in haar huis wou hebben’.

Neen, bepaald goede beurten maakt Anne de laatste tijd niet bij vele Houtwijkers. Zij moet, volgens zeggen, een steeds meer keiharde zakenvrouw worden, die zelfs niet onder stoelen of

[pagina 161]
[p. 161]

banken steekt, dat het huwelijk van Tonny en Margje haar maar matig aanstaat.

Maar er zijn ook nog wel dingen, waar men in Houtwijk nog geen weet van heeft.

Op een morgen, wanneer Elze druk bezig is met haar werk, komt plotseling Driekes Veen bij haar binnenstappen.

‘Dag Elze,’ zegt hij.

Ze ziet verwonderd op. ‘Dag Driekes! Pak een stoel en ga zitten!’

Maar Driekes moet, voordat hij van deze aanbieding gebruik maakt, even terug naar de buitendeur om zijn tabakspruim daar in de vrije natuur te laten verdwijnen. Dan komt hij terug, gaat zitten en ziet even zwijgend naar het werk, waarmee Elze bezig is.

Het is haar duidelijk: Driekes heeft iets op zijn hart waarmee hij moeilijk voor de dag kan komen. Ze wacht even af en helpt hem dan uit zijn nood door te vragen: ‘Heb je een boodschap voor me, Driekes?’

Hij wacht nog, maakt een ietwat nerveuze beweging met zijn handen.

‘Neen, Elze, een boodschap eigenlijk niet. Ik wou je alleen maar wat vragen, maar het is een beetje gewichtig, zie je.’

Ze spreekt tot hem op een geruststellende toon: ‘Nou, je vraagt maar.’

Hij ziet even nog wat in het rond, schraapt zijn keel en merkt op: ‘Een mooi huisje nog, Elze, en dan zo dicht bij het dorp.’

‘Zo, vind je, Driekes?’

‘Ja, en... eigenlijk kom ik daarvoor. Ik wou vragen, of je hier blijft wonen, nou Harm en Dieke toch dood zijn.’

Ze is even overdonderd door deze eigenlijk keiharde vraag, maar Driekes is er nou eenmaal het mannetje niet naar, om met wat omslachtige redenatie de realiteit te verdoezelen.

‘Of ik hier blijf wonen? Ik heb nog met niemand over hier weggaan gesproken.’

[pagina 162]
[p. 162]

Opnieuw dat zenuwachtig bewegen van zijn handen.

‘Neen, maar ik bedoel: het kon toch. Je woont hier nu toch altijd maar helemaal alleen?’

Ze werkt ogenschijnlijk minder geïnteresseerd door.

‘Ja, ik woon hier nu inderdaad helemaal alleen, Driekes!’

Die wacht nu weer even, het is Elze duidelijk dat er bij hem meer achter deze vraag zit.

‘Ja, zie je, ik hoorde laatst zeggen dat je, nu Dieke toch ook dood is, hier wel gauw weer weg zou gaan.’

‘Zo, zeggen ze dat? Wie, als ik vragen mag?’

Driekes geraakt nu kennelijk in een moeilijke positie. Hij speelt met zijn pet wat in de handen en het ligt er dik op, dat hij niet weet, hoe hij nu verder tegen Elze moet vertellen, wat hij allemaal weet. Hij neemt in zijn nervositeit nu toch maar een pruim tabak en hervat met moeite het gesprek: ‘Kijk, Elze, ik hoorde zeggen dat de gemeente je nu wel uit deze woning zal willen laten vertrekken, omdat ze toch veel te groot voor jou alleen is.’ Driekes, nu bepaald niet één van de meest snuggeren, wordt nu heel omzichtig door Elze uitgehoord. Ze is ervan overtuigd dat hij veel meer weet dan hij eigenlijk kwijt wil.

‘Zo? Dan weten de mensen hier meer dan ikzelf.’

Driekes geeft het toe. ‘Ja, je wilt hier toch zelf nu ook wel weg, omdat Tonny van Anne Borkes met Margje Krijger trouwt?’

Ze moet even iets wegslikken. ‘Dat is iets nieuws voor me, Driekes. Wie vertelt dat?’

Driekes wil er zich eerst niet over uitlaten, maar hij ziet de doordringende blik van Elze op zich gericht en het is voor hem alsof ze dwars door hem heenkijkt.

‘Nou ja, ik hoorde het hier in het dorp, en ook bij ons in de buurt wisten ze het.’

Elze staart naar buiten. Ze ziet de rood-wit-blauwe vlag aan de nu bijna met leien bedekte torenspits wapperen. Als in een vluchtige droom doorleeft ze weer, hoe de vliegtuigraketten in de vroegere torenspits sloegen, stof haar het uitzicht benam en

[pagina 163]
[p. 163]

er een kreet klonk: ‘Elze, ik ben geraakt.’ Ze voelt zich nu zelf alsof ze een nieuw bombardement ondergaat, maar dan een met de roddel en kletspraat, waarvan zij uit de mond van Driekes kennis neemt.

Maar dan keert haar gedachtengang weer terug tot het mannetje dat daar bij haar zit. ‘Zo, gaat Tonny van Anne Borkes trouwen met Margje Krijger?’ vraagt ze domweg.

Nu komt er toch even een vreemd lachje om de mond van Driekes. ‘Dat zou jij niet weten? Margje zit in de boot, die jij gemist hebt, zeggen de mensen.’

Ze voelt, dat het hart haar in de keel bonst. ‘Je bedoelt, Driekes, dat ik ...’

Deze is niet zo dom, of hij weet het al. ‘Dat jij met Tonny van Anne wou trouwen, maar Margje was je voor. Ja, de mensen weten het heel precies. Je hoeft nu ook niet meer bij Anne in de keuken te komen helpen. Ja, dat komt daar ook van.’

Driekes gooit nu schijnbaar al zijn ballast aan dorpsroddel over boord.

Elze kijkt hem aan en zegt: ‘Driekes, ik werk niet meer bij Anne, omdat ik het zelf niet meer wil.’

Daar ziet hij even van op. ‘Dan weet ik het ook niet meer, maar de mensen zeggen dat Anne je niet meer moet.’

Hij wil nu echter van dit precaire onderwerp af en komt weer terug op het huis: ‘Kijk, toen ik hoorde vertellen dat jij hier toch wegging, dacht ik zo bij mezelf: Zou dat niet wat voor ons zijn? Wanneer ik hier kon wonen, zou ik heel wat dichter bij mijn werk zijn, want dat gesjouw van en naar de fabriek begint me ook te vervelen.’

Elze kijkt hem min of meer vragend aan: ‘Jij gaat naar de fabriek? Ik dacht, dat je nog steeds een eigen boerderijtje had.’

Driekes schudt van neen. ‘Ik heb alle grond verkocht. Er zat geen brood meer in, het was te klein om van te leven. Het huisje heb ik nog, maar wanneer ik wat anders kan krijgen, ga ik daar weg. Daarom kwam ik hier.’

[pagina 164]
[p. 164]

Ze hoort hem aan en krijgt een beetje spijt met het mannetje, dat domweg in alle roddelpraatjes gelooft. Praatjes die hem er toe brachten, naar hier te komen om haar te vragen, of hij al dan niet het huis zou kunnen betrekken.

Ze recapituleert even wat sommigen in het dorp en ook er buiten vertellen: Omdat Dieke nu dood is, en ook omdat Tonny met Margje trouwt, gaat zij hier weg. En Anne Borkes heeft haar het werken in de keuken opgezegd. Dan is er nog de gemeente die haar uit dit huisje wil hebben. Dat laatste was voor Driekes aanleiding, naar haar toe te komen en te informeren wat of er van waar is. Hij zou het huis op zijn beurt immers maar wat graag gaan bewonen.

Ze heeft te doen met Driekes, maar is hem in stilte ook oneindig dankbaar. Nu weet ze tenminste, wat of er in het dorp alzo over haar gezegd wordt, en wat Driekes haar heeft verteld, zal stellig wel niet het enige zijn.

‘Neen, Driekes, het spijt me voor jou, maar ik ga voor zover ikzelf weet, hier direct nog niet vertrekken. Trouwens, ik geloof wel dat het huisje voor jouw grote gezin toch ook veel te klein zou zijn.’

Driekes peilt opnieuw de keuken waarin hij nu zit; zijn pet heeft hij tijdens het gesprek haast verwrongen tot een vormloze prop textiel.

‘Ja, Elze, ik geloof het ook,’ zegt hij een beetje teleurgesteld. Dan staat hij op en neemt van haar afscheid: ‘Nou, Elze, bedankt dan maar.’

‘Driekes, eveneens bedankt,’ zegt ze.

‘Wel neen, nergens voor!’ klinkt het nog en dan verdwijnt hij haastig.

Even komt er een meewarig lachje om haar mond, wanneer ze hem ziet wegpeddelen op zijn oud en roestig fietsje. Doch even later overspoelt haar zelf een golf van verdriet.

Ze weet het nu zeker: Er wordt in Houtwijk over haar gekletst. Ze kan het dorp, waar ze de mensen leerde kennen in hun ver-

[pagina 165]
[p. 165]

driet en vreugde, in dit ogenblik wel haten. Ze wil wel zo wegvluchten van hier, even plotseling als ze er ook is gekomen. Want ze weet: er zijn er, die haar met hun kletspraatjes natrappen op de meest gemene manier; het goede van haar zijn ze schijnbaar vergeten.

Ze denkt terug aan Harm, die zei het in een bui van grote woede: ‘Toen wisten ze wel, waar Harm en Dieke woonden ...’

En even komt in haar herinnering op, hoe ze zelf ongewild zich in het verzet stortte, niet om te doden of te mishandelen, alleen maar om te redden. Niet om te haten of haat te verwekken, alleen maar om leed te helen, voor wie het ook was. Zij kende de oorlog in al zijn onmenselijke wreedheid beter dan iemand in Houtwijk en ze hunkerde naar vrede, zoals miljoenen dat deden, vrienden en vijanden.

En de vrede kwam, ook voor Houtwijk; men zag haar toen weliswaar als een vreemde, maar men wist wat zij deed.

Nu is men dat alweer vergeten. Erger nog: in zekere zin zijn er die haar nu de oorlog verklaren, maar dan een, waarin ze moeilijk terug kan slaan. De oorlog van de minachting en het vooroordeel over anderen.

Plotseling realiseert ze zich, dat ze nog even naar de slager moet, om vlees in huis te halen. Ze schiet vlug in haar mantel en loopt naar het dorp. In de slagerswinkel is het druk. Juist wanneer ze er binnen wil gaan komt mevrouw Voordeman naar buiten. Even heeft Elze de neiging, haar zonder groet te laten passeren, doch ze doet het niet, omdat die haar even hartelijk als anders toeknikt en groet: ‘Dag, Elze!’

En ze weet het: er zijn ook mensen, die zich niet met roddelpraatjes inlaten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken