Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloemen en knoppen (1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloemen en knoppen
Afbeelding van Bloemen en knoppenToon afbeelding van titelpagina van Bloemen en knoppen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.51 MB)

ebook (2.78 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloemen en knoppen

(1878)–Eliza Laurillard–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 106]
[p. 106]

De sneeuw.

I.

 
Als, bij 't dwarr'len van de sneeuwjacht,
 
't Spiedend oog ten hoogen ziet,
 
Merkt het, dat de vlokken dalen,
 
Maar, van waar ze komen, niet.
 
 
 
Steeds voor onzen blik verborgen
 
Blijft de werkplaats daar omhoog,
 
Waar de vlok werd uitgelaten,
 
Die hier langs de venst'ren vloog.
 
 
[pagina 107]
[p. 107]
 
Cent'naars moet die plaats bevatten,
 
Maar in pluizen afgedeeld,
 
Waar een tal van, niet te ramen,
 
Dansend door het luchtruim speelt.
 
 
 
Zie ze zacht en donzig dalen, -
 
Haast voorzichtig, - overal,
 
En in stilte een laken weven
 
Over woud en duin en dal.
 
 
 
Hoor ze fluist'ren, bij 't voorbijgaan
 
Langs uw koude vensterruit:
 
‘Ieder onzer is geheim'nis,
 
Die veel raads'len in zich sluit.’
 
 
 
‘Stijg, o mensch! op geesteswieken
 
Boven de aarde, voort en voort,
 
Tot gij aankomt, in gedachte,
 
In ons neev'lig wordingsoord.’
 
 
 
‘En dan, zing een psalm den Heere,
 
Starend in dat hooge diep,
 
Zing den Schepper aller dingen,
 
Die in alles wond'ren schiep!’
[pagina 108]
[p. 108]

II.

 
Zie! daar dalen ze uit den hemel,
 
Witte veêrkens uit het grijs,
 
En elk deeltje in dat gewemel
 
Is meetkunst, gegoten in ijs.
 
 
 
't Zijn figuren, schoon getrokken,
 
Regelmatig juist en fijn;
 
Elke vlok dier duizend vlokken
 
Is kunstwerk van vloeibaar satijn.
 
 
 
De eene is als een roos geschapen,
 
De and're is kristallijnen pluim,
 
't Derde vlokje is sterrewapen,
 
En 't vierde is een tandrad van schuim.
 
 
 
Allen zijn ze taal en teeken
 
Van des Scheppers wondermacht,
 
Uit des hemels hooge streken
 
Naar 't land van de menschen gebracht.

III.

 
Versierster der aarde,
 
De sneeuw, die daar zweeft,
[pagina 109]
[p. 109]
 
Die daken komt dekken
 
En boomen en hekken
 
Met troetels van glinst'rende franjes omweeft.
 
 
 
Zij dost alle dingen
 
In schitt'rende praal;
 
En, hebben haar vlokken
 
Heel 't veld overtrokken,
 
Dan is bij dat wit, al, wat blank heette, vaal.
 
 
 
En 't is, of dien luister
 
Gefluister verzelt,
 
Dat, zuiverheid noemend
 
En heiligheid roemend,
 
Ons 't kind en de bruid en den Engel vermeldt.

IV.

 
En, hoog op de bergen,
 
Daar vormt zij een schat,
 
Een voorraad, die 't voedsel
 
Der stroomen bevat;
 
 
 
Der stroomen, die sling'ren
 
Als linten, door 't land,
 
En neêrleggen zegen
 
Aan iederen rand.
 
 
[pagina 110]
[p. 110]
 
Zoo is er verbinding
 
Van berg en vallei,
 
Van zomersche tooisels
 
En wintersche sprei.
 
 
 
Wat vrucht is der koude,
 
Is voedsel der vrucht,
 
En 't veldbloempje is kweek'ling
 
Van 't bloempje der lucht.

V.

 
En, hier beneden,
 
In veld en woud,
 
Is 't sneeuwkleed deken,
 
Die warmte houdt
 
In de zaden, die de adem der Lente eens ontvouwt.
 
 
 
't Is 't kind der koude,
 
Dat koest'ring geeft;
 
't Is winterbloesem,
 
Die dekking weeft
 
Om de kiemen, waar 't voorjaar eens bloesems uit heeft.
 
 
[pagina 111]
[p. 111]
 
En als de vastheid
 
Tot vocht vervloeit,
 
Dan sijp'len droppels,
 
Wier tal steeds groeit,
 
Naar het diep, waar bereid wordt, wat buiten eens bloeit.
 
 
 
Zoo bouwt, vergaande,
 
De sneeuw het groen;
 
Zoo werkt ze, ontbonden,
 
Aan 't frisch festoen,
 
Dat den Zomer zal lachen en jubelen doen.
 
 
 
Zoo helpt, - 't is heerlijk,
 
't Is schoon en groot! -
 
Wat kil en ijzig
 
Der wolk ontschoot,
 
Hier het vee aan zijn kruiden, den mensch aan zijn brood!

VI.

 
Elk jaargetij op zijne wijze
 
Spreidt 's Heeren macht en gunst ten toon:
 
De Lente, met haar krans van knoppen;
 
De Zomer, met zijn bloemenkroon;
[pagina 112]
[p. 112]
 
De Herfst, wiens hoofd een vlecht van aren
 
En groene wijngaardranken tooit; -
 
Maar ook de Winter, om wiens schedel
 
Een wrong van sneeuw en ijs zich plooit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken