Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schotsche ruiten (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schotsche ruiten
Afbeelding van Schotsche ruitenToon afbeelding van titelpagina van Schotsche ruiten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.15 MB)

Scans (12.25 MB)

ebook (3.15 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schotsche ruiten

(1887)–Eliza Laurillard–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 287]
[p. 287]

Kleinigheden.

[pagina 289]
[p. 289]


illustratie

Buiten.

 
Buiten! - O, 't is heerlijk buiten! -
 
In het stil en land'lijk oord,
 
Waar het stadsgejoel niet doordringt,
 
Wordt de voetstap Gods gehoord.
 
 
 
Iedere akker is een teeken,
 
Dat Gods zorg de menschheid voedt;
 
Ieder weideveld verkondigt,
 
Dat Zijn hand ook 't dier behoedt;
 
Ied're wolk spreekt van een goedheid,
 
Die èn vrome èn zondaar drenkt;
 
Ied're veldbloem fluistert lief'lijk,
 
Dat Hij ook aan 't kleinste denkt;
 
Ied're dauwdrop is een spiegel,
 
Waar 't opmerkzaam oog in ziet,
 
Dat zich hemelvreugd kan mengen
 
In de tranen van 't verdriet;
 
Ied're vlinder juicht van leven,
 
Door Gods almacht ingericht
 
Zóó, dat kruipen wordt tot zweven,
 
Zweven in het zonnelicht;
 
Ied're leeuwrik, die daar zingend
 
Naar de blauwe hoogte vaart,
 
Lokt de ziel, om God te loven,
[pagina 290]
[p. 290]
 
Verre boven 't stof der aard;
 
Iedere eiber, die daar kleppert
 
En naar zwoeler luchtstreek trekt,
 
Is een bode Gods, die hope
 
Op een beet're wereld wekt;
 
Ied're ster, die staat te tint'len
 
Aan d'azuren hemeltrans,
 
Is als een geopend venster
 
Van het Vaderhuis vol glans.
 
 
 
Buiten! - O, 't is heerlijk buiten! -
 
Buiten is ons harte blij,
 
Want daar gaat op alle wegen
 
God ons rakelings voorbij.

Op den berg.

 
Op den berg is de dampkring zoo fijn en zoo rein,
 
En zoo ruim en zoo vrij is 't gezicht;
 
En wat onder is, toont zich zoo nietig en klein,
 
Als van dáár zich de blik er op richt.
 
 
 
Maar daarboven is 't grootsch; daar ontmoet ge eene macht,
 
Die u beurt'lings verheft en beklemt, -
 
Een geweldige, en toch een zoo rustige kracht,
 
Die van zelf tot aanbidden u stemt.
 
 
 
't Is een tempel, daarboven, zoo aangrijpend stil;
 
En, wat bergkruin en kloof u vertelt,
 
Brengt in 't diepst van den boezem een zalig getril,
 
Waar een zacht Hallelujah uit welt.
 
 
[pagina 291]
[p. 291]
 
Ja! op 't bergvlak, zoo hoog en zoo schoon en zoo stout,
 
Smaakt ge een heerlijk en heilig genot; - -
 
Daar omlaag wordt gedanst rondom kalv'ren van goud,
 
Daar omhoog wordt gesproken met God.

Bij eene ruïne in een woud.

 
Eens stond daar een burchtslot, zoo statig en stout,
 
Zoo sterk en zoo machtig van bouw;
 
Toen klonk van de Ridders daar beker en zwaard
 
En 't zangspel der Maagd of der Vrouw.
 
 
 
Thans is het er leêg en verlaten en doodsch,
 
Verbrokkeld is slotmuur en poort;
 
't Gepiep van de vleermuis, 't gesteun van den uil,
 
Is al, wat er nu wordt gehoord.
 
 
 
Maar 't woud om de ruïne is nog even zoo schoon,
 
Als 't was om dien burcht in zijn pracht: -
 
Wat menschenhand sticht, - hoe verheven, - vergaat;
 
Wat God maakt, heeft duurzamer kracht.
 
 
 
Wel zinkt ook elk deel van het scheppingswerk Gods
 
Op zijn beurt, als bouwval, ter neêr,
 
Maar, wat daar vervalt en veroudert en sterft,
 
Verjeugdigt het andere weêr.
 
 
 
De schepping bouwt telkens zich zelve weêr op,
 
Uit eigen ruïnen en stof;
 
Zoo brengt zij, hoe oud ook, steeds jeugdig van kracht,
 
Heur Maker hare offers van lof.
 
 
[pagina 292]
[p. 292]
 
De burcht slaakt een zucht, die beteekent: Geweest!
 
Het woud zingt een lied op het Zijn;
 
De Tijd spreekt, uit Gods naam, der schepping toe: Blijf!
 
Maar zegt tot òns bouwwerk: Verdwijn!

Een avondlied.

 
De dag is aan 't dalen
 
En de avondlucht suist;
 
De sterren gaan stralen,
 
't Gebladerte ruischt;
 
De maan, in haar prachtkleed,
 
Treedt uit op heur baan
 
En ziet uit de wolken
 
Het menschenland aan;
 
't Gezang van den schipper,
 
Die 't haventje vond,
 
Zweeft over het meervlak
 
Welluidend in 't rond;
 
Het vogelken fladdert
 
Naar 't nest, dat hem wacht;
 
De moeder kust teeder
 
Haar kind goeden nacht; -
 
En diep in mijn harte
 
Is 't vredig en kalm;
 
In slaap valt mijn smarte,
 
Omhoog gaat mijn psalm.


illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken