Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uit 's levens ernst en kluchten (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uit 's levens ernst en kluchten
Afbeelding van Uit 's levens ernst en kluchtenToon afbeelding van titelpagina van Uit 's levens ernst en kluchten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (12.59 MB)

Scans (17.29 MB)

ebook (17.06 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uit 's levens ernst en kluchten

(1904)–Eliza Laurillard–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]



illustratie

I

[pagina 2]
[p. 2]


illustratie

[pagina 3]
[p. 3]

Een zomerzondagmiddag.

I.

 
Een dag vol zomerpracht is deze dag des Heeren;
 
Een zoete zomergeur doortrekt de reine lucht;
 
Een plechtig-zacht gesuis trilt lispend tusschen 't loover, -
 
't Is of 't geboomte bidt en soms van heimwee zucht.
 
 
 
De middagkerk is uit. De dorpers, die er zaten,
 
Zijn, enkel of gepaard, naar hoeve of huis gegaan;
 
En de oude koster Geurt heeft met den zwaren sleutel
 
Het breed-vertakte slot der kerkdeur dichtgedaan.
 
 
 
Kent gij die ure, op 't land? - Niet waar? de Sabbathsruste,
 
Zoo vredig en zoo kalm, die heel den dag omzweeft,
 
Heeft dan haar diepste tint, krijgt dan iets... ja, iets eigens,
 
Zoo iets, waarvoor de taal nog 't ware woord niet heeft.
 
 
 
Doodstil is 't, maar niet doodsch; vol ernst, maar vriend'lijk tevens;
 
Weemoedig, maar niet droef, neen, lustig, maar toch loom;
[pagina 4]
[p. 4]


illustratie

 
Gezellig en toch leêg; geheim en toch zoo open;
 
't Is zwijgen, maar toch spraak; 't is waken, maar toch droom.
[pagina 5]
[p. 5]
 
Maar wacht een wijle nog en - deze stilte is over;
 
Dit tooverwaas verdwijnt, deez' wond're droom is uit;
 
Beweging komt weêr op; gij hoort weêr treden klinken,
 
En van de menschenstem verneemt gij weêr 't geluid.

II.

 
Onder dien eik daar,
 
Midden op 't dorpsplein,


illustratie

[pagina 6]
[p. 6]
 
Vloeide al een groepjen
 
Kind'ren bijéén.
 
En hunne klanken
 
Uiten zoo helder
 
D' inhoud des harten:
 
Blijdschap alleen.
 
 
 
Zie, hoe ze stoeien,
 
Meisjes en knapen,
 
Arglooze bende,
 
Lustige schaar!
 
Zïe, hoe ze spelen
 
‘Kruup-deur en sluup-deur,’
 
Rollend en buit'lend
 
Over elkaâr. -
 
 
 
Tintelende oogen,
 
Blozende wangen,
 
Vroolijk geschater,
 
Stemmen als glas;
 
Dartele sprongen,
 
Guitige streken,
 
Vreugd, of heel 't leven
 
Zomerpret was.
 
 
 
Vroeg're geslachten
 
Speelden daar ook zoo,
 
Eens spelen laat'ren
 
Daar, zoo als zij;
[pagina 7]
[p. 7]
 
Want, wat verand're,
 
Dit, Goddank! blijft toch:
 
Kind'ren zijn kind'ren,
 
Lustig en blij.

III.

 
En daar ginder, zijlings af,
 
Harmen met Marijken,
 
Die op 't dichtbelommerd pad,
 
't Spiedend oog ontwijken,
 
En elkaâr zoo teêr en trouw
 
In de kijkers kijken.
 
 
 
Langzaam wand'len ze, arm in arm,
 
Onbeslist van schreden,
 
In een druk gesprek verdiept,
 
Vol van zoetigheden,
 
Dwepend met het schoon verschiet,
 
Dat ze tegentreden:
 
 
 
Als hun namen in de kerk
 
Worden afgelezen;
 
Als de lange bruidsstoet rijdt
 
In de mooie sjeezen; -
 
Als ze krijgen eigen hof, -
 
Dat zal heerlijk wezen!
 
 
 
Zoo gaan beider droomen voort,
 
Zonder tusschenpoozen;
[pagina 8]
[p. 8]
 
En de blijde vrijer ziet,
 
Als, bij 't koutend kozen,


illustratie

 
De ooievaar zijn vleug'len klept,
 
't Deerntjen schuchter blozen.
[pagina 9]
[p. 9]

IV.

 
Jochem, van zijn knaap verzeld,
 
Richt zijn gang naar 't bloeiend veld,
 
Waar het gouden oliezaad
 
Naast de zilv'ren boekweit staat.


illustratie

 
Dankbaar-vroolijk ziet hij aan,
 
Wat door God daar is gedaan, -
 
Wonderkroon van 's Heeren macht
 
Op het werk, door hem volbracht.
 
 
 
‘Zie, mijn jongen!’ spreekt hij blij,
 
‘'t Ploegen, 't zaaien was voor mij,
[pagina 10]
[p. 10]
 
Maar ik was het niet, die zon,
 
Dauw en regen geven kon.’
 
 
 
‘Toen ik heenging, bleef de Heer;
 
Ik deed iets, maar Hij deed meer;
 
't Is de mensch, die d' arbeid heeft,
 
Maar 't is God, die wasdom geeft.’
 
 
 
‘Neem die les door 't leven meê;
 
't Schoort de kracht en 't schut den vreê:
 
Ploeg maar, zaai maar, doe uw best,
 
En vertrouw aan God de rest.’ -
 
 
 
En als Jochem dorpwaarts keert,
 
Langs de wei, waar blonde Geert
 
Vlug den melkstraal, blank en zoet,
 
In haar emmer snorren doet,
 
 
 
Zegt hij haar zoo blij goên-dag,
 
Met zoo'n onbezorgden lach,
 
Dat zij denkt, en wel met recht:
 
't Staat vast met zijn oogst niet slecht.
[pagina 11]
[p. 11]

V.

 
Een moedertje, in den rouw, treedt naar een ander veld.
 
Met wilgen is 't omzoomd, die neergebogen treuren,;
 
Met zerken is 't belegd, hier nieuw nog, daar zoo oud,
 
Dat zich het woord Hier rust niet meer door 't oog laat speuren.
 
 
 
‘Daar ligt hij,’ lispt ze zacht tot wie haar, als vriendin,
 
Ter zij staat bij dat graf; ‘mijn zoon, mijn hoop en vrede;
 
Mijn eenling en mijn kroon! - 'k Misgun de rust hem niet,
 
Maar, God! 't is toch zoo hard, hij nam zoo alles mede!’
 
 
 
‘Hij was zoo goed, zoo trouw. ‘“Och, moeder! wees niet bang!”’
 
Dat was zijn troostend woord, als zorg ons naakte of smarte;
 
‘“Wat is, sinds vader stierf, al vaak uw vrees beschaamd;
 
Blijf steunen op mijn arm, blijf reek'nen op mijn harte!”’
 
 
 
‘Helaas! die arm ligt lam, helaas! dat hart staat stil, - -
 
Hij was zoo goed, zoo trouw, - mijn lieve, lieve jongen!’ - -
 
En de oude slaat bedroefd haar rimpelige hand
 
Voor 't oog, waar, - bij dat woord, - de tranen aan ontsprongen.
 
 
 
Maar de and're neemt die hand, zoo hart'lijk en zoo teêr,
 
En spreekt haar liefd'rijk toe, den vinger opgeheven:
 
‘Houd moed, den moed der hoop, der hope van 't geloof:
 
Uw zoon is heengegaan, uw Vader is gebleven.’
 
 
[pagina 12]
[p. 12]
 
En beiden keeren weêr, ze treden spraak'loos voort;
 
Maar 't is der grijze, als blijft dat troostwoord haar omzweven, -


illustratie

 
Woord, als een hemeltoon, van Eng'lenharp gedaald:
 
‘Uw zoon is heengegaan, uw Vader is gebleven.’

VI.

 
Stille zomerzondagmiddag,
 
Stil, maar toch zoo welbespraakt;
 
Prediking, - na kerkesluiting, -
 
Die heel 't menschenleven raakt.
 
 
[pagina 13]
[p. 13]
 
't Spel der kindsheid, blijde en vroolijk,
 
Liefdedroomen, vol genot,
 
Arbeidstaak en arbeidszegen,
 
Dood en rouw, - het vaste slot!
 
 
 
Stille zomerzondagmiddag,
 
Stil, maar toch zoo welbespraakt;
 
Prediking, - na kerkesluiting, -
 
Die heel 't menschenleven raakt.


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken