Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik en mijn speelman (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik en mijn speelman
Afbeelding van Ik en mijn speelmanToon afbeelding van titelpagina van Ik en mijn speelman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (10.70 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik en mijn speelman

(1927)–Aart van der Leeuw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 23]
[p. 23]

Vijfde hoofdstuk
Waar de gave der elfen machtiger blijkt dan de ellende des levens.

Op een stoel met drie pooten was ik naast hem gaan zitten, en omdat ik in het geheel niet kon bedenken, hoe ik het doel van mijn bezoek duidelijk zou maken, begon ik er maar mede, verslag uit te brengen over de avonturen, die ik zooeven op mijn ontdekkingstocht had beleefd. Toen ik met mijn verhaal tot de verblijdende buiging in den zonneschijn genaderd was, hoorde ik mompelen:

‘De kloek en de helft van haar kuikens, hier thuis heeft zij er acht te gast,’ en daarbij gleed er zulk een fleurige glimlach over het moede en zieke gezicht van den speelman, alsof het Mei wilde zijn in het hart van den winter.

Die glimlach was een goudstuk waard. Ik riep de vrouw bij ons boven en ik gàf haar dat goudstuk. Ik durfde háár niets aan te bieden, en daarom vroeg ik, of zij den geneesheer wilde roepen, vertrouwende, dat zij bij de betaling zichzelve niet vergeten zou. Maar uit den spoed en ijver, waarmee de geroepene dadelijk opdaagde, begreep ik, dat geen penning hem onthouden was.

[pagina 24]
[p. 24]

Een figuur uit een blijspel, de dokter, zwart gemanteld, en het mondstuk van de klisteerspuit, dat hem uit een zijzak stak. Over de bedstee gebogen, prevelde hij het latijn, dat een zaal pleegt te doen schateren, en toen hij mij zijn bevindingen meedeelde, volbracht hij dit op zulk een gewichtige wijze, dat de koning er in zijn loge voor in de handen zou hebben geklapt. Rust schreef hij voor, en een kooksel van kruiden.

Zoodra we alleen waren gelaten, keek de zieke muzikant me een beetje spottend van terzijde aan.

‘Neen, in dat lied steekt er werkelijk niets,’ verzekerde hij. ‘De woorden er van heb ik op een lentemorgen verzonnen, toen ik de koeien naar de melk-bocht dreef, en de muziek op een herfstavond bij het vullen van de ruiven; lang geleden, toen ik op de hofstee woonde, waar ik ben geboren.’

Maar meteen sprong hij op van zijn stroozak, houterig staken zijn knieën naar voren, scheef zakte zijn bochel, als de mand van een marskramer, die juist van den eenen schouder naar den anderen is verschikt, en hij wees naar mij met een beenigen vinger.

‘Geboren, ja, mag ze dien naam hebben, de vlag, waaronder ik de zee van het leven ben binnengezeild?

Eens, een kind was ik nog, toen ik niet inslapen kon, sloeg oude Maarte, de melkmeid, het gebedenboek toe, waar ze naast mijn bed in had zitten lezen,

[pagina 25]
[p. 25]

en onthulde mij het geheim van mijn afkomst. Maar als ik bij het slot van haar verhaal mij opgericht had en haar aanzag, riep ze Christus en alle heiligen aan om vergiffenis, voor wat ze gedaan had.

Den volgenden morgen, heel in de vroegte, ben ik op mijn knieën gevallen achter het erf in den boomgaard en: ‘Mijn God,’ heb ik gebeden ‘mijn God, wie ik ben, weet ik. Een zoontje kwam er ter wereld, zóó liefelijk, dat de kamperfoelie, die zich om het venster slingerde en zijn schaduwbeeld over de wieg wierp, opnieuw begon te bloesemen, hoewel hij al vrucht had gezet. Doch op een morgen, toen wie het laatst in de kamer geweest was, het raam had vergeten te sluiten, heeft het kleine volk, dat onder de heuvelen huist op de heide, den jongen gestolen, en er mij voor in de plaats gelegd.

Dus dít is de reden, waarom het nooit goed is gebleken, mij in de buurt van moeders bedrijvige handen te wagen, of het dorstig gezicht - en de dronk had dan een glimlach moeten zijn, of een liefkoozing - naar haar toe te keeren; en dit is de reden, waarom mijn schoolkameraden mij met beenen als ooievaarspooten en een rug als een toren op de schutting uitteekenen, en omdat ik een wisselkind ben, dekken de meiden, zoodra ze mij in het oog krijgen, de roomvaten af, of maken, zijn ze juist met het vee bezig, een kruis tusschen de horens der dieren.

[pagina 26]
[p. 26]

Mijn God, bad ik, mijn God, de zon is mild en mijn hart klopt, wat moet ik alléén doen. Kan niemand mij helpen, en is er geen middel om op te staan, om diep den adem in te halen? Is er geen wijs om te leven?

Zoo heb ik, geknield onder een weelde van glanzende appels, gebeden, hoewel ik de lippen niet ontsloten heb. Toch moet ik warm gepleit hebben, want op dat oogenblik vlogen de duiven op van het dak van de hoeve, en werd de gave in mij wakker, die het erfdeel van de elfen is. Het duizelde mij, het leek me, of ik bezwijmde, en plotseling had mijn hart zich in een klokhuis herschapen, waarvan al één pit rijp was geworden, en de overige de kleur hadden van wilde kastanjes, en om deze schatrijke kluis heen zwol geurig het sneeuwwitte vleesch op, doorzaligd van zuren en sappen, tot dat ik als de mooiste van de belle-fleuren hoog in het loover mij zonde.’

Mijn speelman ligt te ijlen, dacht ik, zeker is de koorts gestegen; en terwijl ik naar de manier zocht, om hem voorzichtig in de rede te vallen, piepte de deur open, en de moeder van het achttal, die onder haar vleugelen nog voor een negende beschermeling een plaats leek recht te willen schikken, bracht een dampende kom binnen, waarvan de kruidenreuk de gedachten verfrischte.

Daarom rees ik haastig op, gaf haar een handkus als een edelvrouw, en riep naar de bedstee: tot morgen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken