Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik en mijn speelman (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik en mijn speelman
Afbeelding van Ik en mijn speelmanToon afbeelding van titelpagina van Ik en mijn speelman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (10.70 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik en mijn speelman

(1927)–Aart van der Leeuw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 97]
[p. 97]

Twintigste hoofdstuk
Over de hellepoort, die we slapende binnen worden gereden.

Van een geweldig geraas en getier schrok ik wakker.

Toen ik mijn oogen uitgewreven had, zag ik een langen, zwartharigen kerel, de vuist gebald, naar de kar wijzen. Twee jongere rekels kwamen ook aanrennen, van wie er een met een zweep in de lucht klapte. De duivelsche meid, die de poets ons had gebakken, lachte zich krom voor de staldeur.

Verachtelijk trok ik den neus op. Ik had mijn rapier. Dan keerde ik mij tot Valentijn, die zich, evenmin als ik, van de scheldpartij iets aan scheen te trekken, maar met groote, verwonderde oogen rondstaarde van de stroovaalt naar de scharen, van den mestput naar de gulden windvaan op het rieten dak. Altijd nog met dezelfde verbazing op zijn gezicht klom hij den berg af, en dan zeide hij rustig:

‘Kalm wat, ík ben hier de meester, en ik eisch van je, dat je me dadelijk bij mijn moeder laat.’

De mannen, verbluft, weken terzijde, en staken dan fluisterend de koppen bijeen.

Valentijn stapte het huis binnen, en het laatste zag

[pagina 98]
[p. 98]

ik zijn bochel verdwijnen, dien hij hier zoovele jaren als een kruis gedragen had.

Ook ík sprong van den wagen en plukte nadenkend het hooi van mijn kleederen.

Een paar uren later zaten we samen, en Tiberius, die met den kop tusschen de pooten lag te slapen, als de derde man, aan den oever van het stroompje, dat Valentijn mij eens zoo warm had beschreven. Maar hij had nu geen oog voor een schoone weerspiegeling. Nooit heb ik het gelaat van mijn makker, dat ik vaak met den gloed en de warmte van de zon heb vergeleken, zoo moede en bezorgd gezien. Ik moest mij naar hem toe buigen, om te kunnen verstaan wat hij zeide:

‘Ik ben daareven bij moeder geweest, die als een bundeltje lompen op een stukken stroozak zoo wegkwijnt. Ik heb haar toegesproken en haar mijn hulp aangeboden. Ze is van me geschrokken. Ik geloof, dat, toen ze mijn stem hoorde, ze voor het eerst gevoeld heeft, hoeveel ze mij te kort heeft gedaan. En de pijn daarover heeft ze als een wraak van mij beschouwd. Ze heeft het hoofd onder de dekens verborgen, en ze stak een afwerende hand naar mij uit. Toen ben ik weg geslopen.

Ik ben de hoeve rond gegaan. Maar de haan, dien ik mijn vreugd den gorgel uit gejubeld heb, was door een anderen vervangen, en op de oude droomplaats

[pagina 99]
[p. 99]

van Peter, den kater, dommelde een mager en schurftig gedierte. Ik heb Catharina's graf willen opzoeken. Ik kon het niet vinden. Een visscher die, waar de wind het riet schuin waait, zijn netten had uitgezet, heeft me er van op de hoogte gebracht, dat in een stormnacht het riviertje een nieuwe bedding gevormd heeft, waarbij het kerkhof weg is gespoeld.

Als ik weer naar de hoeve teruggekeerd was, werd ik opgewacht door de drie mannen, die mij buigende en overvloeiende van vriendelijkheid hebben ontvangen, maar met een tot den sprong bereid beest in de loerende blikken. Voor de eerste maal heb ik het gevoeld, dat zelfs een lied, dat naakt uit de zuivere gitaarsnaren wordt geboren, niet altijd een afdoend wapen is.’

En langzaam schreef hij met een vinger in het zand waar wij zaten, als teekende hij de lijn en richting van een weg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken