Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik en mijn speelman (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik en mijn speelman
Afbeelding van Ik en mijn speelmanToon afbeelding van titelpagina van Ik en mijn speelman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (10.70 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik en mijn speelman

(1927)–Aart van der Leeuw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 231]
[p. 231]

Vijftigste hoofdstuk
Waarin een snuifdoos openvalt, en over een kus wordt gesproken.

Ik wachtte, mijn hart bonsde, ik plukte een bloem af, en wierp haar weer weg tusschen de struiken; met groote stappen liep ik de paden van den pastorietuin op en neer.

De beslissing ging vallen. Madeleen was daarbinnen en sprak met vader Nicol over haar verzoek.

Een juichkreet, zijzelf op den drempel, knikkend, wuivend, en ‘ja’ riep ze, terwijl ze dwars over een bloemenbed sprong.

‘Morgen?’ jubelde ik verrukt. Lachend schudde zij het hoofd. ‘En dan nog acht dagen.’

Ons huwelijk. Later hebben wij het onschatbare er van eerst begrepen, maar ook dat het zoo zwaar is, om het den berg op te dragen, als de goudklomp uit het wonderverhaal. Nú vonden wij ons in onze verbijsterende blijdschap, als twee kinderen, eenklaps midden op het kale tulpenveldje staan. Wij maakten een zwierige buiging, vatten elkander bij de vingertoppen, voerden een pas uit, wendden, weken, naderden en negen nogmaals diep. Met slechts een bende zwart-rokkige kraaien in den boomgaard als toeschou-

[pagina 232]
[p. 232]

wers dansten we onze vreugd uit in die menuet. Dan stak Madeleen een arm onder den mijne, en zoo snelden we door een achterpoortje de eenzaamheid tegemoet.

‘Ja,’ zei ze, terwijl ze zich dicht tegen mij aandrukte ‘alles heb ik hem verteld, meerdan aan jou, Frido.’

Dit een beetje schuldbewust en bezorgd, waarop een breed gebaar van mij volgde, inhoudrijker dan de wijdloopigste rede: genoeg onze liefde, niet storen, niet breken, geduld nog, voor later; het gebaar van een jeugdigen droomer, die toch niet vast nog op de hechtheid van zijn droom vertrouwt.

‘Je hadt hem daar moeten zien zitten,’ ging ze ademloos voort, ‘hij en ik hem tegenover, en tusschen ons een zonnestraal, die het perkament van een bijbel verzilverde. En hij zoo aandachtig, zoo goed gezind en gulhartig, dat het me een zelfde gevoel gaf, als je soms van een naar aarde geurenden akker kunt krijgen, die wordt omgeploegd. Hij luisterde geduldig met zijn hoornen snuifdoos in de hand. Het zal zoowat midden in mijn verhaal geweest zijn, dat hij me eensklaps uit wijd open oogen aanstaarde, en den inhoud van zijn snuifdoos over het boek stortte, louter leek het, van verwondering. Allebei werden we door een niesbui overvallen, en toen was het, terwijl we nog proestten en schaterden, dat hij zijn toestemming gaf.’

[pagina 233]
[p. 233]

Ik wilde me neerbuigen, maar ‘neen, pas op toch,’ fluisterde Madeleen.

Er naderde ons iemand over de verlaten velden. Een meisje was het, hupsch als een klaproos, met een houten hooihark over den schouder en een rooden hoofddoek om het haar. Terwijl ze voorbij ging, lachte ze schelmsch, kreeg een klenr tot over de ooren, sloeg de oogen neder, en klemde de lippen opeen.

‘Wie was dat?’ vroeg Madeleen haastig.

Ik voelde, dat het mijn plicht was, om over alles, uitgezonderd natuurlijk mijn naam, staat en titel, want die telden niet mee, de waarheid te zeggen, en daarom bekende ik mijn dans op den zomerschen avond, en mijn afscheidskus van het zingend Floreuse.

Madeleen antwoordde niet, maar ze scheen plotseling een ongemeene belangstelling te hebben gekregen voor haar kleine, bruin geschoeide voeten en het stof, dat ze omhoog deden dwarrelen.

Een tijdlang gingen we zoo zwijgend en met stijve stappen naast elkander verder, en ik ving er al mee aan, om mijn al te argelooze openhartigheid te verwenschen, toen ze het hoofd ophief en begon te spreken, een beetje haastiger en ademloozer dan ze gewoon was; aan den kus en mijn biecht echter geen woord meer verspillend. Over haar nieuwe tehuis en vooral over Catharina bleek ze allerlei te vertellen te hebben, over de rustige goedheid, de moederlijke zorg van haar

[pagina 234]
[p. 234]

gastvrouw; en ze eindigde er mee te beschrijven met welk een ontzag en een innigen eerbied daar altijd over Valentijn gesproken werd.

‘Zoo,’ zei ik, opgelucht en blijhartig, terwijl ik mij aan den wegrand neerliet, Madeleen zachtjes aan mijn zijde trekkend, ‘zoo,’ en in mijn dankbaarheid Catharina's en Valentijn's namen ineenstrengelend, voelde ik een koen plan rijpen, waarvan ik mij beloofde, dat het dadelijk ten uitvoer zou worden gelegd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken