Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de brieven. Deel 1: 1673-1676 (1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de brieven. Deel 1: 1673-1676
Afbeelding van Alle de brieven. Deel 1: 1673-1676Toon afbeelding van titelpagina van Alle de brieven. Deel 1: 1673-1676

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.37 MB)

XML (1.40 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/brieven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de brieven. Deel 1: 1673-1676

(1939)–Anthoni van Leeuwenhoek–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 378]
[p. 378]

Maten en gewichten door Leeuwenhoeck gebruikt.

Tabel.

Lengtematen.  
  
Mijl 7,4074 km.
Rijnlandsche roede 3,767 m.
Rijnlandsche voet 31,4 cm.
Duijm 2,61 cm.
Groff sant 870 µ.
Santge 260 µ.
Hair uijt mijn baert 100 µ.
Hair van ons hooft 60-80 µ.
Hair van mijn paruijck 43 µ.
Oog van een luijs 50-60 µ.
Hair van een luijs 3-9 µ.
Sijdwormdraatgen 8 bij 16 µ.
Root clootgen van het bloet of globule die het bloed root maeckt (erythrocyt) 8,5 µ middelijn.
Kleijnste diertgens in peperwater (bacteriën) 2-3 µ.
Gewichtsmaten.  
  
Pont 475 g.
Greijn 65 mg.
Aes 47 mg.
  
Inhoudsmaten.  
  
Schagt 4,45 m3.
Voeder 900 l.
Toelast 500 l.
Sivijlsche pijpe. 435 l.
Bordeaus oxhooffd 220 l.
Viertel 7,5 l.
Stoop 2,3-2,5 l.
Pint 0,35-0,9 l.
Geerstgreijntge 2 mm. middellijn.
Telkamer.  

Toelichting.

Men meet d'onzichtbaarheên hier met een vaste maat.

Arnold Hoogvliet.

 

Leeuwenhoeck was de eerste, die microscopische voorwerpen mat en hij moest dus zelf vergelijkingsobjecten kiezen, die als maatstaf konden dienen.

Lengtematen.

Mijl. Hiermee is bedoeld de weinig gebruikelijke ‘geographische mijl’ (vgl. den brief van 25 April 1679). Deze is 1/15 graad (of 1/5400 aardomtrek) = 7,4074 km. 1966,21 Rijnlandsche roeden vormen één geographische mijl. [S.]
Rijnlandsche roede is 12 voet, en heeft een lengte van 3,767 meter (vgl. den brief van 20 Mei 1679). Zie E. Nicholson Men and Measures (1912) blz. 52. [S.]
Rijnlandsche voet. Wat den voet betreft was eenheid verre te zoeken. Zoo kende men b.v. Engelsche, Parijsche, Amsterdamsche, Leidsche, Rijnlandsche voeten, enz. Uit den brief van 12 Jan. 1680 blijkt echter dat L., wanneer hij spreekt van een ‘voet’ den Rijnlandschen bedoelt, die plm.
[pagina 379]
[p. 379]

Weights and measures used by Leeuwenhoeck.

Table.

Linear measures.  
  
Mile 7,4074 km.
Rhineland rood 3,767 m.
Rhineland foot 31,4 cm.
Inch 2,61 cm.
A coarse grain of sand 870 µ.
A fine grain of sand 260 µ.
A hair from my beard 100 µ.
A hair from the head 60-80 µ.
A hair from my wig 43 µ.
The eye of a louse 50-60 µ.
The hair of a louse 3-9 µ.
A thread from the cocoon of a silkworm 8 by 16 µ.
A red globule of the blood (erythrocyte) diameter 8,5 µ.
The smallest animals in pepperwater (bacteria) 2-3 µ.
Weights.  
  
Pound 476 g.
Grain 65 mg.
‘Ace’ 47 mg.
  
Measures of capacity.  
  
A shipload of sand 4,45 m3.
A cartload of wine 900 l.
A ‘toelast’ of wine 500 l.
A Sevilla pipe 435 l.
A Bordeaux hogshead 220 l.
A quart 7,5 l.
A stoup 2,3-2,5 l.
A pint 0,35-0,9 l.
A millet seed diameter 2 mm.
Counter.  

Elucidatory notes.

Here the dimensions of the invisible are determined with fixed measures.
Arnold Hoogvliet.

Leeuwenhoeck was the first to measure microscopic objects. Consequently he had to select objects which could serve as standards of comparison.

Linear measures.

Mile. Meant is the geographical mile, which was rarely used (see letter of April 25th 1679). It is 1/15 degree or 1/5400 of the circumference of the earth = 7,4074 km. 1966,21 Rhineland roods equal one geographical mile. [S.]
Rhineland rood. A Rhineland rood is 12 feet, a length of 3,767 m. (see letter of May 20th 1679). See E. Nicholson, Men and measures. London, 1912; p. 52. [S.]
Rhineland foot. With reference to the foot agreement was far to seek. There were English, Parisian, Amsterdam, Leiden, Rhineland feet and many more. It is evident, however, from his letter of January 12th 1680, that Leeuwenhoeck whenever he mentions a ‘foot’ means the Rhine-
[pagina 380]
[p. 380]
31,4 cm. is. (Dr. A.H. Borgesius, De Ingenieur. 1934. A. blz. 316.) Dit komt ook uit met de lengte van den door hem gebruikten duim, daar een voet steeds 12 duimen was. [S.]
Duijm. De grootte van een duim als gangbare lengtemaat wisselt in de 17de eeuw naar de streek des lands. De door L. gebruikte maat kunnen wij afleiden uit een door hem, in zijn brief van 28 Sept. 1716 op oorspronkelijke grootte afgebeelde maatlat van 5 duimen. De weergave is echter niet zeer nauwkeurig, want de duimen variëeren in lengte van 2,555 tot 2,615 cm., met een gemiddelde van 2,61 cm. Dobell (Antony van Leeuwenhoek and his ‘little Animals’ (1932) blz. 334) bepaalde als gemiddelde van 20 metingen een duim op 2,615 cm. Met verwaarloozing van de derde decimaal is in deze uitgave gemakshalve een duim genomen van 2,61 cm., welke als basis dient voor het terugrekenen van de volgende maten. [S.]
Groff sant is een door L. veelvuldig gebruikt vergelijkingsobject. In den brief van 25 Juli 1684 schrijft hij, dat hij een ‘grof zand nam, wiens axe seer na 1/30 van een duijm was’. De middellijn van dit ‘groff sant’ was derhalve plm. 870 µ. L. gebruikt deze maat ook wel als inhoudsmaat. [S.]
Santge. De middellijn hiervan stelt L. eenmaal (vgl. den brief van 20 Mei 1679) op 1/80 duim, een ander maal (vgl. den brief van 3 Maart 1682) op 1/100 duim. Men kan hiervoor dus een gemiddelde van 260 µ nemen. [S.]
Hair van mijn baert. In zijn brief van 31 Mei 1678 stelt L. ‘2½ diameters van een Hair van mijn baert’ gelijk aan een ‘santge’. Hieruit volgt, dat een baardhaar plm. 100 µ zou zijn. Dit klopt met de opmerking in dezelfde missive, over de kalkprisma's van het tandglazuur, dat ‘6. a 700 van dese pijpjens te samen, de dickte bereijcken van een gemeen Hair uijt mijn baert.’ Immers, deze kalkprisma's hebben een doorsnede van 4 µ en dus kunnen 625 van zulke ‘pijpjens’ juist plaats vinden in de dwarsdoorsnede van een haar van 100 µ middellijn, [S.]
Hair van ons hooft. Ofschoon het haar van zijn hoofd voor L. een zeer geliefkoosde maatstaf is, geeft hij de grootte niet nauwkeurig. Men moet deze afleiden uit de gemeten objecten. In den brief van 1 Juni 1674 geeft hij op, dat een spiervezel (bedoeld is een dwarsgestreepte) ‘wel 25. mael dunder’ in zijn ‘oogh scheen dan een Hair’. Aangezien de spiervezels ongeveer 60 µ dik zijn, kan deze opgave niet juist wezen, zoodat men wel moet aannemen, dat L. hier niet een geheele spiervezel, maar een opgespleten deel daarvan heeft bekeken. Iets meer houvast geeft de passage in den brief van 14 Mei 1677 waar L. - ook weer sprekend over de spiervezel - schrijft: ‘de vleesachtige striemtgens off veseltgens waren soo dick, als een haer van ons Hooft’. Aangezien de dikte van een hoofdhaar wisselt van 37-105 µ (zie B. Bloch, F. Pinkus en W. Spalteholz Handbuch der Haut- und Geschlechtskrankheiten. I.1. Anatomie der Haut. (1927) blz. 364) komt deze ververgelijking vrijwel uit en kan men als maat voor de dikte van een ‘hair van ons hooft’ 60-80 µ aannemen. [H.]
Hair van mijn paruijck. L. heeft in zijn brief van 20 Mei 1679 ‘getracht, te weten, hoeveel hairbreeten, de lengte van een duijm uijt maecken, hebbende dan een kopere liniael, daer op de duijmen verdeelt sijn in 3. deelen, en ijder deel weder in 10. delen, in somma een duijm in 30. verdeelt.
[pagina 381]
[p. 381]
land foot, which measures approximately 31,4 cm. (Dr. A.H. Borgesius. De ingenieur. 1934, A; p. 316). This agrees with the length of his inch, for a foot was 12 inches. [S.]
Inch. The length of an inch differs in the 17th century according to the part of the country. We can deduce the length of Leeuwenhoeck's inch from the measuring-rod of 5 inches figured, original size, in his letter of September 28th 1716. However, the measurement is not very accurate for the inches differ from 2,555 to 2,615 cm. with an average of 2,61 cm. Dobell found a mean of 2,615 cm. derived from twenty measurements (Antony van Leeuwenhoek and his ‘little animals’. Amsterdam, 1932; p. 334). For convenience' sake we have dropped the third decimal in this edition, taking an inch of 2,61 cm. for reducing the following measurements. [S.]
Coarse sand-grains are Leeuwenhoeck's common standard of comparison. In his letter of July 25th 1684 he says that he took ‘a coarse sand-grain with an axis of approximately 1/30 of an inch’. This will give a mean of c. 870 µ for a ‘coarse sand-grain’. Occasionally Leeuwenhoeck uses this measure for measuring capacity. [S.]
A fine sand-grain. The diameter of a fine sandgrain is fixed by L. at a 1/80 of an inch in his letter of May 20th 1679 and at 1/100 of an inch on March 3rd 1682. This will give an average of 260 µ. [S.]
A hair from my beard. In his letter of May 31st 1678 L. says: ‘2½ diameter of a hair from my beard equals a fine sandgrain’. This would mean that such a hair is approximately 100 µ. This agrees with what he says in the same letter about the lime-prisms in the enamel of teeth: ‘600 or 700 of these pipes equal the thickness of a hair from my beard’, for these prisms have a diameter of 4 µ and consequently 625 of these ‘pipes’ will go into the transverse section of a hair that has a diameter of 100 µ [S.]
A hair from the head. Although L. is apt to use a hair from his head as a standard, he nowhere states its size accurately. It must be deduced from the measured objects. In his letter of June 1st 1674 he states that the fibre of a muscle (he means a striated muscle) seemed to him to be at least 25 times thinner than a hair. Seeing that muscular fibres are circa 60 µ thick, this statement cannot be correct. This will lead to the conclusion that L. did not observe an entire muscular fibre but a split-off part. A passage in his letter of May 14th 1677, where he again discusses muscular fibres, gives better support: ‘the fleshy strands or fibres had the thickness of a hair from my head’. As the thickness varies between 37 and 105 µ this comparison is fairly accurate, so that we can assume 60-80 µ for the thickness of a hair. (See B. Bloch, F. Pinkus und W. Spalteholz, Handbuch der Haut- und Geschlechtskrankheiten. I.1. Anatomie der Haut (1927); p. 364.) [H.]
A hair from my wig. In his letter of May 20th 1679 L. tries to find out how many hairbreadths go into an inch. Having a brass rule on which the inches are divided into three parts and each of these parts into ten parts, he put a hair from his wig on one of these thirtieth subdivisions.
[pagina 382]
[p. 382]
Op dese verdelingh heb ik geleijt het hair van mijn paruijck, ende dat soo door een microscope geobserveert, en geoordeelt, dat 20. hairbreeten 1/30. van een duijm uijt maecken, comt dan 600. hairbreeten inde lengte van een duijm.’ Eén haar van L.'s pruik meet dus 1/600 × 2,61 cm. = 43 µ. Dobell (l.c. blz. 336), blijkbaar in de veronderstelling, dat L. hier menschenhaar bedoelde, zegt naar aanleiding van deze passage: ‘most of my own hairs, which are unusually fine, have diameters at least twice as great. I have never seen a human hair (from the head) measuring only 43 µ in diameter.’ Nu geven Bloch, Pinkus en Spalteholz (zie boven) voor hoofdharen van Europeanen een dikte van 37-105 µ, zoodat de door L. genoemde maat wel binnen de variatiebreedte valt, maar zoo aan de uiterste grens, dat men hierdoor niet volkomen bevredigd is. Het onderstaande geeft vermoedelijk de oplossing van dit vraagstuk. Reeds vroeg n.l. werden pruiken gemaakt van dierenhaar, o.a. van z.g. kemels- of angorahaar, afkomstig van de angorageit (Capra hircus L.). Deze haren, die tot 35 cm. lang kunnen worden, hebben een middellijn van 40-43 µ, wat juist overeenkomt met L.'s opgave. Dat dit materiaal hier te lande veel gebruikt werd, blijkt o.a. uit Houttuyn's Natuurlijke Historie volgens Linnaeus. (Zoogende dieren. Deel I. Stuk 3. (1777) blz. 164), waar staat: ‘Van het Hair deezer geiten maakt men (volgens Brisson) het Turksch garen, dat onder den naam van kemelshair verkogt wordt... en het kemels- of eigentlijk geitenhair wordt'er (n.l. in Smyrna) in zulk een menigte uitgevoerd, dat men naar Vrankrijk en Engeland te samen en naar de Nederlanden op zig zelve, jaarlijks wel duizend Baalen daarvan af scheept.’ Het is dus zeer aannemelijk, dat ook L.'s pruik van dit angorahaar vervaardigd was. [S.]
Oog van een luijs, in den brief van 9 Oct. 1676 gebruikt voor grootte-vergelijking van ‘diertgens’ in regenwater, blijkt bij meting 50 à 60 µ. Dobell (l.c. blz. 337) geeft op 64-80 µ, gemiddeld 70 µ. Vgl. echter B. Cohen The Leeuwenhoeck-Letter 9 Oct. 1676 (Soc. of American Bacteriologists. (1937) blz. 7), die opgeeft 80-85 µ. In denzelfden brief gebruikt L. als maat voor ‘diertgens’ in peperwater, de dikte van een
Hair van een luijs. Deze is, naar gelang van de plaats waar hij zich op het lichaam van het dier bevindt, 3 tot 9 µ. B. Cohen, l.c. blz. 7, geeft op 2-4 µ. [H.]
Sijdwormdraatgen. In den brief van 14 Mei 1677 spreekt L. over ‘kleijne vaten off aderkens’ die ‘wel 15. à. 20 mael dunder waren, dan een enckel draatgen, dat een Sijdworm maect.’ De draad van een zijderups ontstaat door samensmelting van twee draden en is daardoor afgeplat. De smalle zijde is ongeveer 8 µ, de breede 16 µ. [S.]
Root clootgen van het bloet of globule die het bloet root maeckt (erythrocyt). In den brief van 1 Juni 1674 schrijft L.: ‘De roode clootgens van het bloet, oordeel ick wel 25000: mael kleijnder te sijn als een santge.’ Een rood bloedlichaampje zou dus volgens L. een middellijn hebben van 8,5 µ. Hiermee is in overeenstemming zijn opmerking in den brief van 25 Juni 1684, ‘dat de volmaakte globulen die ons bloed rood maken, soo groot sijn, dat bij aldien 100. van de selvige in lengte nevens den anderen lagen,
[pagina 383]
[p. 383]
Observing it through a microscope he found that twenty hairs would go into 1/30 inch, which works out at 600 hairbreadths for one inch. One hair from L.'s wig consequently measures 1/600 × 2,61 cm. = 43 µ. Dobell (ibid., p. 336), evidently thinking that L. meant human hair, says with reference to this passage: ‘most of my own hairs, which are unusually fine, have diameters at least twice as great. I have never seen a human hair (from the head) measuring only 43 µ in diameter’. Bloch, Pinkus and Spalteholz (vide supra) give 37-105 µ for the breadth of hairs from the heads of Europeans. Now the measure given by L. lies within these limits but so near the lower extreme, that one can hardly accept it as correct. Perhaps the solution of the difficulty is as follows. Already at an early date wigs were made of animal hair, i.a. of hair of the angoragoat (Capra hircus L.). These hairs, which will grow to a length of 35 cm., have a diameter of 40-43 µ, which agrees exactly with L.'s statement. That this material was much used in Holland is proved by the following passage from Houttuyn's Natuurlijke Historie volgens Linnaeus (Zoogende dieren. Deel I, stuk 3. 1777; p. 164): ‘According to Brisson the Turkish yarn that is sold under the name of camel-hair is made from the hair of these goats. It is exported in such quantities (from Smyrna) that at least a thousand bales are annually shipped to France and England, and as many to the Netherlands alone.’ We can safely assume that L.'s wig was made of angora hair. [S.]
The eye of a louse, used in the letter of October 9th 1676 as a standard for comparing the size of ‘little animals’ in rainwater, proves to measure from 50 to 60 µ. Dobell (ibid. p. 337) found the average to be about 70 µ, ranging from 64 to 80 µ. Cf., however, B. Cohen, The Leeuwenhoeck-Letter 9 Oct. 1676. (Society of American Bacteriologists. Baltimore, 1937; p. 7), who gives 80-85 µ. [H.]
A hair of a louse is used in the same letter as a standard for the size of ‘little animals’ in pepperwater. The thickness of this hair depends on the part of the body where it grows, varying between 3 µ and 9 µ. Cohen (ibid. p. 7) gives 2-4 µ. [H.]
A thread from the cocoon, of a silkworm. In his letter of May 14th 1677 L. mentions ‘little vessels or veins, quite 15 or 20 times thinner than a single one of the threads made by a silk-worm’. Such a thread results from the fusion of two threads and is consequently flattened. The narrow side measures approximately 8 µ the broad side 16 µ. [S.]
A red globule of the blood or ‘globule that makes the blood red’ (red blood-corpuscle). In his letter of June 1st 1674 L. says: ‘I judge the red globules of the blood to be quite 25.000 times smaller than a fine sandgrain’. This means that according to L. a red blood-corpuscle has a diameter of 8,5 µ. This agrees with what he says in the letter of June 25th 1684: ‘the complete globules that make our blood red are so small that 100 of them laid lengthwise would not make up the axis
[pagina 384]
[p. 384]
de axe van een grof sant (= plm. 870 µ, zie boven) niet souden uijtmaken.’ Thans weet men, dat de middellijn van een erythrocyt ongeveer 7,2 µ is. [H.]
Kleijnste diertgens in peperwater (bacteriën). In zijn brief van 26 Dec. 1678 schrijft L.: ‘dertigh milioen van dese diertgens te samen, beslaen soo veel plaets niet als een groff santge.’ Men kan deze ‘diertgens’ dus schatten op 2 à 3 µ. [S.]

Gewichtsmaten.

Omtrent de door L. gebruikte gewichtsmaten bestaat dezelfde onzekerheid als omtrent zijn lengtematen. Als eenheid van gewicht in afdalende grootte gebruikte hij pond, ons, engels, grein en aas. ‘Wij verdeelen alhier een pont in 16 oncen, en ijder ons in 20 engels, en ijder engels in 32 asen en bij gevolg dan is een aas 1/10240 van een pont.’ (Missive 120 ...... 1699.) Deze verdeeling is wel de meest gebruikelijke in dien tijd, maar de moeilijkheid is, dat het gewicht van de ponden wisselt naar plaatselijk gebruik. M.N. Chomel geeft in zijn Alg. Huishoudelijk-, Natuur-, Zedekundig- en Konstwoordenboek (1778) o.a. op, dat 100 pond te Amsterdam gelijk zijn aan 105 te Antwerpen, 97 te Bergen op Zoom, 95 te Leeuwarden, 106 te Leiden, 109 te Londen, enz. Het beste kan men uitgaan van de kleinste gewichtseenheden, een grein of een aas. Het eerste is, volgens Chomel, ongeveer zoo zwaar als een ‘geerst koorn’, maar hij voegt er de opmerking bij, dat de gerst-korrels niet alle even veel wegen, zoodat deze maat niet heel nauwkeurig is. [M.]
Pond. ‘Alsoo een cubiq voet weeght net 65 pond van ons Delfs water’ (vgl. den brief van 12 Jan. 1680). Bedoeld zal zijn, dat een kubieke voet van het water te Delft juist 65 pond weegt. Nu heeft een kubieke Rijnlandsche voet een inhoud van 313,8333 mm3 of 30.908.887,259 mm3. Terugrekenend beteekent dit, dat het Delftsche pond met ruim 475 gram overeenkwam. W.C.H. Staring, Lijst van alle binnen- en buitenlandsche maten, gewichten en munten. (1871) blz. 15, geeft op 469,7 gram. Het pleit voor L.'s nauwkeurigheid, dat hij meedeelt welk water hij gebruikt heeft. Vgl. verder de proeven van J. Lulofs met Y-water en bezonken regenwater, Grond-beginselen der Wijnroeij- en Peilkunde. (1764) blz. 119 e.v. Deze onderzoeker bepaalde het ‘gewigt van een Amsterdamsche taerling voet’ op ‘45 pond, 10 oncen, 5 dragmen en 26 greinen Amsterdamsch gewight’ (= 22,697 kg.) en dat van een ‘Rhijnlandsche taerlingvoet op 62,3485 pond Amsterdamsch gewigt’. [S.]
Grein, aas. Dobell ondervond moeilijkheden met de vertaling van deze gewichtsnamen en zette voor ‘aas’ ‘grain’, echter toegevend, dat dit niet juist kan zijn (l.c. blz. 338). J. Lulofs vermeldt in de Grondbeginselen der Wijnroeij- en Peilkunde. (1764) blz. 121, dat er ‘640 aazen in een once gaan, zo dat 56 aazen 42 greinen uitmaaken.’ Nu stelt men een grein (vgl. den brief van 22 Jan. 1675) gemeenlijk op plm. 65 mg. en dan is een aas (= ¾ grein; vgl. den brief van 20 Dec. 1675) 48 mg. Gaat men uit van de berekening van het Delftsche pond (zie aldaar), dan wordt een aas 46,4 mg. Philips de Schoone van Frankrijk heeft in de 14de eeuw het gewicht van een mark, voor de mis te Troyes, vastgesteld. Hierbij was 1 pond = 2 mark = 16 ons = 32
[pagina 385]
[p. 385]
of a coarse sandgrain’ (circa 870 µ see above). We now know that the diameter of a red blood-corpuscle is circa 7,2 µ. [H.]
Animalcules in pepper-water (bacteria). In his letter of December 26th 1678 L. says: ‘thirty millions of these animalcules do not cover as much space as a coarse sandgrain’. We can consequently estimate these ‘little animals’ at 2 µ or 3 µ. [S.]

Weights.

There is as much uncertainty about L.'s weights as there is about his measures. In a descending scale he uses: pound, ounce, ‘engels’, grain and ‘ace’: ‘Here we divide a pound into 16 ounces and an ounce into 20 “engels”, and an “engels” into 32 “aces”; consequently one “ace” is 1/10240 of a pound’ (Letter 120,...... 1699). This division was the most usual then, but the difficulty is that the weight of a pound differs according to the district. M.N. Chomel says in his Alg. huishoudelijk-, natuur-, zedekundig- en konstwoordenboek (1778) that 100 pounds at Amsterdam equal 105 at Antwerp, 97 at Bergen op Zoom, 95 at Leeuwarden, 106 at Leiden, 109 in London, etc. The best plan is to start from the smallest units, the grain or the ‘ace’. The grain, according to Chomel, approximately equals a grain of millet, but he adds that these millet seeds differ in weight, which does not make for accuracy. [M.]
Pound. ‘Consequently one cubic foot weighs exactly 65 pounds of our Delft water’ (see letter of January 12th 1680). What L. means will probably be that one cubic foot of the Delft water weighs exactly 65 pounds. Now a cubic Rhineland foot = 313,8333 mm3 or 30.908.887,259 mm3. This will work out at a little upwards of 475 grammes. W.C.H. Staring (Lijst van alle binnen- en buitenlandsche maten, gewichten en munten. 1871; p. 15) has 469,7 grammes. It speaks well for Leeuwenhoeck's exactness that he mentions the sort of water used by him. Cf. also J. Lulofs' experiments with water from the Y- and rain-water which he had stood to settle (Grond-beginselen der wijnroey- en peilkunde, 1764, p. 119 ff.). This investigator fixed the weight of an ‘Amsterdam cubic foot’ at ‘45 pounds, 10 ounces, 5 drachms and 26 scruples Amsterdam weight’ (= 22,697 kg) and that of a ‘Rhineland cubic foot’ at ‘62,3485 pounds Amsterdam weight’. [S.]
Grain, ‘ace’. Dobell found it difficult to translate the names of these weights and rendered ‘aas’ by ‘grain’, while admitting that this could not be correct (ibid., p. 338). J. Lulofs (ut supra (Elements of gauging), p. 121) says that 640 ‘aces’ go into an ounce, 56 ‘aces’ equalling 42 grains. It is common to fix a grain at ca. 65 mg. (see letter of January 22nd 1675) in which case an ‘ace’ (= ¾ grain) will be 48 mg. (see letter of December 20th 1675). If we start from the calculation of the Delft pound (quo vide), an ‘ace’ will work out at 46,4 mg. In the 14th century Philip the Fair of France fixed the weight of a mark for the fair of Troyes, a pound being 2 marks = 16 ounces = 32 ‘demi-
[pagina 386]
[p. 386]
lood = 320 engels = 10240 azen. Dit komt dus geheel overeen met wat L. opgeeft. 1 mark Trooisch te Amsterdam = 246,083 gram; een pond is dus 492 gram. [S.]

Inhoudsmaten.

Schagt. ‘Een schagt sant is 144 cubique voet’ (vgl. den brief van 20 Mei 1679). Dit is ongeveer 4,45 m3 en komt overeen met de opgave van A. van Otterloo Maten, munten en gewichten. (1871) blz. 29. [S.]
Voeder (Vgl. L.'s aanstelling tot wijnroeier, 15 Aug. 1679) = 4 oxhoofden = 900 liter. (Zie: A. Schierbeek, Neues aus dem Leben Leeuwenhoeck's. 6ième Congrès intern. de l'Histoire de la Médecine. Leyde, 1927. Anvers, 1928. blz. 86.) [S.]
Toelast (ibidem) = 640 flesschen of ongeveer 500 liter. [S.]
Sivijlsche pijpe (ibidem) = wijnvat uit Sevilla = ongeveer 435 liter. [S.]
Bordeaus oxhooffd (ibidem en brief van 12 Jan. 1680) = ‘het vierde part van een vat franse wijn: het welk op vier okshoofden gereekend werd.’ W. Winschooten Seeman. 1681.) De inhoud is ongeveer 100 stoopen of 220 liter (A. Schierbeek, Neues aus dem Leben Leeuwenhoeck's. l.c. blz. 86). [M. en S.]
Viertel (ibidem). Hierbij rekende men dat ‘30 viertelen overlants 95 stoopen delffs maken’. Een viertel was 7,5 liter. [S.]
Stoop (ibidem). = 2,3 tot 2,5 liter. [S.]
Pint (1 Oct. 1676 aant.) is evenmin een vaste maat; zij wisselt niet alleen naar plaatselijk gebruik, doch ook naar gelang van het soortelijk gewicht van de te meten vloeistof. Een pint wijn is plm. 3/5 liter, een pint bier plm. ½ liter en een pint melk plm. 9/10 liter. [M.]
Geerstgreijntge. De inhoud van een ‘geerstgreijntge’ door L. gebruikt ter bepaling van een watervolume, berekent hij als volgt (vgl. den brief van 23 Maart 1677): De middellijn stelt hij op plm. ¼ van die van een groene erwt. (‘want ick stel dat wanneer de axe van een geerst greijntge doet 1. dat dan de axe van een groene ert, wel 4½ doet. Dit soo sijnde, soo is de quantiteit water, vande groote van een geerst greijntge, volgens de gemeene regels inde meet-const seer na 1/91 deel van een droppel water.’) Dobell (l.c. blz. 336) bepaalde de middellijn van een vruchtje van Panicum miliaceum L. op plm. 2 mm. [S.]
Telkamer. Tot een nog kleinere inhoudsmaat komt L. door een volume water, zoo groot als een ‘geerst greijntge’ op te zuigen in een capillaire buis en deze te verdeelen in ‘25. à. 30. off meer deelen.’ Wanneer hij op die wijze infusiediertjes telt, heeft hij dus eigenlijk het principe van de telkamer uitgevonden. [S.]
[pagina 387]
[p. 387]
onces = 320 ‘engels’ = 10240 ‘aces’. This agrees with Leeuwenhoeck's statement. At Amsterdam 1 mark Troy equalled 246,083 grammes, one pound consequently being 492 grammes. [S.]

Measures of capacity.

Shipload. ‘A shipload of sand is 144 cubic feet’ (see letter of May 20th 1679). This is c. 4,45 m3. See also: A. van Otterloo, Maten, munten en gewichten. Dordrecht, 1871; p. 29). [S.]
Cartload. This measure equalled 4 hogsheads = 900 l. (Leeuwenhoeck was appointed gauger August 15th 1679. See A. Schierbeek, Neues aus dem Leben Leeuwenhoeck's. 6ième congrès intern. de l'hist. de la médecine, Leyde, 1927. Anvers, 1928; p. 86.) [S.]
‘Toelast’ (ibidem). A cask containing 640 bottles or c. 500 l. [S.]
A Sevilla pipe was c. 435 l. (ibidem). [S.]
A Bordeaux hogshead (ibidem and Letter of Jan. 12th 1680) is ‘the fourth part of a cask of French wine, computed at four hogsheads’ (W. Winschooten, Seeman. Leiden, 1681). It contains c. 100 stoups or 220 l. A. Schierbeek, Neues aus dem Leben Leeuwenhoeck's, l.c.; p. 86). [M.; S.]
Quart (ibidem). ‘30 overland quarts were computed at 95 Delft stoups.’ A quart was 7,5 l. [S.]
Stoup (ibidem). From 2,3 to 2,5 l. [S.]
Pint. The pint (see letter of October 1st 1676) is no more a fixed measure, differing not only according to the district but also according to the specific weight of the fluid. A pint of wine is circa 0,6 l., a pint of beer circa 0,5 l., and a pint of milk circa 0,9 l. [M.]
A millet seed. The volume of a millet seed, used by L. for determining a volume of water, is calculated by him as follows in his letter of March 23rd 1677. He estimates its diameter at circa ¼ of that of a green pea (‘for I estimate that if the axis of a millet seed is 1, the axis of a greenpea will be quite 4½; in which case a quantity of water, equalling a millet seed, will be approximately 1/91 part of a drop of water, according to the common rules of mathematics’). Dobell (ibid.; p. 336) fixed the diameter of a seed of Panicum miliaceum L. at circa 2 mm. [S.]
Counter. L. found a still smaller measure of capacity by sucking up a quantity of water ‘as large as a grain of millet’ into a capillary tube, and dividing this into ‘25 or 30 or more parts’. Counting infusoria in this manner, he really became the inventor of the principle on which the counter is based. [S.]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken