Alle de brieven. Deel 2: 1676-1679
(1941)–Anthoni van LeeuwenhoekGepubliceerd in:
| ||||||
Korte inhoud:Onderzoek over den bouw van het spierweefsel, de hersenen en het ruggemerg; over haemolyse; over vaatbundels in vruchten en zaden; onderzoek van de moxa en haar werking als middel tegen podagra; bruikbaarheid van katoen als verbandmiddel. | ||||||
Letter No. 32 [20].
| ||||||
Published in:
| ||||||
Summary:Investigation of the structure of the muscular tissue, the brain and the spinal cord; haemolysis; vascular bundles of fruits and seeds; investigation of moxa and its action as a remedy against podagra; usefulness of cotton for bandaging. | ||||||
Hr Henrij Oldenbr.
Delff in Hollant den 14e Mei 1677.
Mijn Heer.
UEdts seer aengenamen vanden 10e passado is mij wel geworden waer inne gesien, de beleeftheden1 van UEdt ende de Heeren Philosophen2 daer over ick bij desen danckbaer ben. In U.Ed missive vanden 22e Febr. seght UEd3 dat eenige van sijne goede vrienden wel wenschte, dat ick met de grootste naeuwkuericht die mij mogelijck sal sijn, observeerde, de vleesachtige veseltgens vande Spieren, (Fibras Carneas4 Musculorum animalis) als oock de schorsachtige, en murghachtige gedeelte vande Hersenen (corticem et medullam cerebri.) Ick heb in mijn missive vanden 1e juni 1674. geseijt, dat de vleesachtige veseltgens vande spieren, bestaen uijt seer kleijne globule, doch omme UEde goede Vrinden te voldoen, heb ick alle mijne voorgaende observatien verworpen5, en bij mij vast gestelt5, om deselve mij op nieuw claer voor de oogen te stellen. +Ick heb onder andere genomen het vlees van een Koe beest, nadat ick het selvige met een scharp mesje hadt ontstucken gesneden, en voor het gesicht door een microscope van sijn vliesjens gesepareert,6 en is alsdoen mij eerst seer naeckt7 voor de oogen gecomen, het seer dunne vliesje, waer in dat de vleesachtige veseltgens, als in gewonden, off geweven leggen, en waer van ick mede mentie van heb gemaeckt in mijn verhaelde missive vanden 1e juni 1674. daer ick segh, dat deselve vliesjens, uijt soo veel striemen bestaen, als off wij met ons bloote oogh een Omentum van een beest8 aenschoude. Deselve vliesjens nu nader obser- | ||||||
[Mr. Henry Oldenburg.
Delft in Holland, May 14th 1677.]
Sir,
[Yours very pleasant of the 10th did reach me wherein I saw the courtesy of yourself and the Philosophers for which I thank you by these present]. Yours of the 22th of February mentions that some of your [good] Friends did wish, I would with all possible exactness observe the Carneous fibres of a Muscle [(fibras carneas1 musculorum animalis)] and also the Cortical and Medullar part of the Brain [(corticem et medullam cerebri)]. I acquainted you formerly in my Letter of the first of June 1674, that those Carneous fibres of Muscles did consist of very small globuls; yet for the further satisfaction of your Friends, I have laid aside all my former Observations, to make quite new ones. +Among other, I took the flesh of a Cow; this I cut asunder with a sharp Knife, and using a Microscope I sever'd before my eyes the membran from it2; whereby I plainly saw that fine membran or film, in which these Carneous fibres lie interwoven, and of which I speak in the above-mention'd Letter of the first of June 1674; where I say, that those Membrans are made up of so many filaments or threds, as if with our naked Eye we saw the omentum of an Animal3. Observing these Membrans more | ||||||
verende, heb ick gesien, dat de gantsche vliesjens, alleen bestaen, uijt door malcanderen loopende striemtgens, eenige vande selvige waren na mijn gesicht oordeelende. 10. 20. en de dunste 50. mael dunder dan een hair, Ick jmagineerde mij, off eenige vande dickste soort, die haer in tacken verspreijden, geen water vaten9 mochten sijn. +Hebbende vande voorverhaelde vleesachtige striemtgens, off veseltgens, de verhaelde vliesjens afgenomen, heb ick de vleesachtige striemtgens, off veseltgens, mij seer klaer vertoont, die in dit vlees soo dick waren, als een haer van ons Hooft, Daer dese striemtgens wat dick op malcanderen lagen, waren root,10 maer hoe dunder die verspreijt lagen,11 hoe doorschijnender die haer vertoonden. Ick heb verscheijde methode van observatien gebruijckt, omme de deeltgens van dese vleesachtige striemtgens te sien, en heb doorgaens12 ondervonden, dat deselve uijt sodanige deelen sijn te samen geseth, die ick geen andere figuer, dan globule13 can geven, Ick heb selffs seer kleijne stuckjens vande vleesachtige striemtgens, die verscheijde deelen14 kleijnder waren dan een sant, weder in veel deeltgens voor mijn gesicht verdeelt, en heb oock daer beneffens geobserveert, dat wanneer het vlees versch en vochtich is, en15 als dan de globule van het vlees druckt, off vrijft, datmen dan de globule ontdoet,16 en haer te samen setten17, als offmen een oliachtige, off dicke waterachtige materie sach.18 | ||||||
narrowly, I saw, that they do wholly and only consist of small threds running through one another; of which some, to my eye, appear'd to be 10, 20, and some 50 times thinner than a hair. [I wondered if some of the thicker ones, which branch off, were perhaps water-vessels4.] +Having taken off the said Membrans from the said Carneous filaments, I saw very clearly these Carneous threds, which in this piece of flesh were as thick as a hair on ones [head]4a. Where they lay somewhat thick upon one another, they appear'd red5; but the thinner they were spread, the clearer they shew'd. I have used several methods of observing, to see the particles of these Carneous filaments, and have always found, that they are composed of such parts, to which I can give no other figure than globular6. Moreover, I have divided before my Eye into many small parts very small pieces of these Carneous filaments, which pieces were several times smaller than a grain of Sand; and I have observed besides, that, when the flesh is fresh and moist, and the globuls thereof are pressed or rubbed, they dissolve and run together, as if you saw an oily or thick waterish matter7. | ||||||
Dese globule waer uijt ick geseijt heb, dat de vleesachtige striemtgens bestaen, sijn soo kleijn, dat wanneer ick na mijn gesicht sal oordeelen moet seggen dat thien hondert duijsent geen groff sant sullen uijtmaecken.19 +En alhoe wel ick gedachtich ben, dat ick voor desen UEdt heb geschreven,20 dat de deeltgens waer uijt Vlees, Vet, Been, Hair, etc. bestaen, die ick globule noem, geen rechte globule sijn, maer dat deselve naest aende globule over een comen,21 soo sal ick echter22 deselve hier noch een mael verhalen, Als bij Exempel, men beelt sich in23 te hebben een groote quantiteit schape blasen, gevolt met water, dese blasen soo langh sij vande Lucht aen alle kanten omvangen worden, soo sullen sij ront sijn, maer laet wij ons inbeelden datmen deselvige overhoop24 in een groote ton werpt, soo sijnde, soo sal comen te geschieden, dat de blasen hare rondicheijt, die deselve inde Lucht hadden, niet sullen behouden, maer sullen seer dicht in malcanderen schicken, en geen ledige plaets, (om soo te spreecken) tusschen haer open laten, en alsoo sal ijder blaes, een bijsondere figuer aen nemen, omme redenen, dat deselvige seer buijghsaem sijn, maer de alder bovenste blasen inde ton, soo verre die vande Lucht omvangen worden, sullen haer globositeit behouden, insgelijcx is het met de globule vlees, die seer sacht sijn, soo verre die vande Lucht omvangen worden. +Ick heb het vliesje dat de vronghachtige deelen vande Hersenen overdeckt25 (Pia mater) geobserveert, en bevonden, dat dit geseijde vliesje door loopen is, met seer veel bloetvaatgens, boven26 de geene die wij met het bloote oogh op de Hersenen comen sien te leggen, voornamentl. na datmen alvooren het dun vliesje van de Hersenen heeft gesepareert, en daer onder aderkens van | ||||||
These globuls, of which I say that the Carneous filaments do consist, are so small, that, if I may judge by my sight, I must needs say, that ten hundred thousand of them would not make one grain of gravel-Sand8. +And [although] I remember having formerly written to you9, that the particles, which do constitute flesh, fat, bones, hair, &c. (which I call globuls) are not perfect globuls, but only come near such; I shall now repeat something of that matter: I desire you to consider only, that a great number of Sheeps-bladders, fill'd with water, and held in the Air, and every where surrounded by the same, are round, but if you throw them together into a Tun, they will loose their roundness, [which they had in the air] and fall close together, [leaving, so to say, no empty space between them], whereby each bladder will come to have its peculiar figure, they being very flexible; though the uppermost in the tun, as far as they are encompassed by the Air, will retain their globosity. Thus it is with the globuls of the flesh, which are very soft, as far as they are surrounded9a by the Air. +Next, I have examined that membran [covering the twisted parts] of the Brain10, which is call'd pia mater, and found, that this membran is permeated by very many little [blood-vessels]11, besides those which with the naked eye we see upon the brain, especially having first separated the thin membran from the brain, under which I have seen small veins of an admirable and incredible | ||||||
ongeloofl. dunte gesien, dat27 het te verwonderen is, en na dat ick kan onderscheijden soo bestaet het selvige vliesje, uijt uijtnemende dunne striemtgens.28 Ick heb verder gesien, dat de verhaelde menichvuldige aderkens, die door het vliesje liepen haer tacken uijtspreijden door de Hersenen, op die manier, als off wij ons in beelden, verscheijde groote wijn gaerden, leggende alle met haer rancken vlack29 op de aerde neder, die ick vergelijck bij de aderen, in het geseijde seer dunne vliesje, (Pia mater) en dat30 de verbeelde31 wijngaerden, uijt haer rancken, doorgaens32 op de aerde, wortelen met tacken inde aerde hebben geschooten;33 De verbeelde31 aerde jmagineer ick mij de Hersenen, ende de wortelen inde aerde, de aderen die door de Hersenen loopen. +Comende nu tot de deelen vande Hersenen selff, soo soude ick alsnoch comen te seggen,34 voornamentl. daer deselve een weijnich dick op malcanderen leggen, off deselvige bestaen uijt geen andere deelen dan uijt globule, maer daer dese Hersenen seer dun lagen, en met het mes doorsneden, off van malcanderen waren gesepareert, daer vertoonde hem een seer heldere materie, als off het oli hadde geweest,35 Dese geseijde materie siende, imagineerde ick mij, dat door het mes was veroorsaeckt, en waer door de globule vande Hersenen mochte sijn gebroocken, Edoch mijne observatien continuerende, niet alleen met de Hersenen van beesten,8 maer oock met Visschen, en wel voornamentl. met de Hersenen van een Cabbeljaeuw, heb ick seer naeckt7 mij voor oogen gestelt dat de geseijde oliachtige materie niet door het mes was veroorsaeckt, maer dat het waerlijck een materie op sijn selven was, daer de geseijde eerste globule als in lagen, Ick heb vorder | ||||||
fineness, and, as far as I was able to discern, [the said membran consists] of exceeding thin filaments12. I have further observed, that the above mention'd great number of veins, which run through the thin membran, disseminate their ramifications thorow the brain, after the manner as vines lying upon the earth, [all with their tendrils flat, which I compare with the veins in the before-mentioned very thin membrane (pia mater) and that the branches of these imaginary vines everywhere] shoot [ramified] roots into the ground13; imagining the Brain to be like the Earth, & the Veins like the Roots in the Earth. +Proceeding to the parts of the Brain it self, I must still say14 of them, especially where they lie any thing thick upon one another, that they consist of no other parts but globuls; but where the Brain lay spred very thin, cut thorough with a Knife, [or separated, there appeared]15 a very clear matter, as if it had been Oyl16. Having view'd this matter, I imagined, it was thus caused by the knife, whereby the globuls of the brain had been broken: But continuing my Observations, not only of the Brains of beasts17, but also of fishes, and particularly of a Cod-fish, and representing it very plainly to my eye, I saw, that the said oleaginous matter had not been caused by the knife, but that indeed it was a matter by it self, wherein the aforesaid globuls lay. I saw moreover, but most plainly | ||||||
gesien, doch aldernaeckst7 inde Hersenen van cabbeljaeuw, dat de verhaelde oliachtige materie, inder daet mede bestont, uijt noch veel cleijnder globule, dan de eerst geseijde globule.36 De eerst geseijde groote globule vande Hersenen, sijn na mijn oordeel, ontrent van groote als de globule waer uijt ick geseijt heb, dat het bloet bestaet, (die het bloet root maken). Dese geseijde groote globule waer uijt ten merendeel de Hersenen bestaen, sijn seer irregulier, bij37 dat de globule van het bloet sijn, De redenen hier van imagineer ick mij is, om dat de globule vande Hersenen, seer naeuw aen malcanderen, off aende vaten sijn vereenicht, en daer bij seer sacht sijnde, soo dat deselve, niet van malcanderen scheijden, off sij worden (om soo te spreecken) van een geschuert, daer in tegendeel38 de globule bloet, in een vloediger39 materie, beweeght worden, en daer om oock haer globositeit, wanneer die in een ruijme plaets sijn behouden. Mij gedenckt dat ick voor dato de Hersenen van een eentvogel observerende, oordeelde voor die tijt, dat een gedeelte vande Hersenen bestonden uijt draatgens, off seer kleijne vaatgens, dese draatgens, off vaatgens, mij naderhant meerder voortcomende, oordeelde ick insgelijcx, voor die tijt, dat alleen veroorsaeckt wierden door de seer naeuwe vereeninge die de globule (waer uijt ick doen oordeelde dat de gantsche Hersenen bestonden) met malcanderen hadden, en die met een weijnich uijtrecking in draatgens veranderde. Maer mijne observatien ontrent een gantsche maent continuerende, heb ick mij seer klaer voor de oogen gestelt, de seer menichvuldige extra ordinaire kleijne aderkens, die door de Hersenen loopen, de welcke ick mij int eerst inde Hersenen van beesten niet conde verseeckeren, dat waerlijck aderen waren, om dat die swaerlijck sijn te kennen,40 Maer wanneer ick de Hersenen van cabbeljaeuw observeerde, soo heb ick de seer menichvuldige kleijne vaten off aderkens die seer helder41 waren, mij seer naeckt vertoont, en al hoe wel door- | ||||||
in the brain of a Cod-fish, that the said oleous matter did indeed consist also of yet much smaller globuls, than the other18. The former greater globuls of the brain, are, by my estimation, about the bigness of those, which I formerly said the Blood was made up of (which render the blood red.) These greater globuls, which compose [the greater part of] the Brain, are very irregular in respect of what those of the Blood are: Whereof I conceive the cause to be this, that the Globuls of the Brain lie close to one another, or to the Vessels, and being very soft do not separate [without being, so to say, torn asunder]19; whereas on the contrary, the sanguine globuls are moved in a more fluid matter, and therefore, having elbow-room, keep their roundness. I remember, that having heretofore observ'd the Brain of a Duck, I then judged, [that part of the brains consisted of fibres or very little vessels, which fibres or vessels, afterwards occurring more frequently I also judged at that time] that they were caused only by the close union, which the globuls (of which I then thought the whole Brain was made up) had to one another, and which did change into threds by a little stretching. But continuing my Observations for almost a whole month together, I have seen plainly the very great number of exceeding small veins running through the Brain; of which I could not at first assure my self in the Brains of Beasts20, that they were indeed Veins, because they are difficult to discern: But coming to observe the Brains of Cod fish, I very plainly saw those many vessels or veins, which were very [transparent, and although they were]21 very many | ||||||
gaens veele, die haer noch met tacken verspreijden, en wel 15. à. 20. mael dunder waren, dan een enckel draatgen, dat een Sijdworm maect,42 noch connen bekennen;43 dese geseijde vaten off aderen heb ick menichte gesien, inde quantiteit Hersenen van een sant groote, Daer en boven sach ick vaten die met bloet vervult waren, ofte haer root vertoonden, als oock mede vaten, die de dickte hadden van een enckel draatge van een Sijdworm, en die daer bij oock seer helder waren, Dese mijne observatien ontrent de Hersenen van beesten vervolgende, heb ick de vaaten hier vooren verhaelt, mede seer naeckt connen vertoonen, en heb deselvige niet dan met groote verwonderingh aenschout, eensdeels om de groote menichte, ander deels, om de extraordinari dunte die de vaatgens hadden, want als ick na mijn gesicht sal oordeelen, soo moet ick seggen, dat bij aldien een globule bloet vande geene die het bloet root maken, in acht deelen was gedeelt, en dat het selvige van een stijff lichaem44 was door dese kleijne vaaten niet en soude connen doorgaen, En alhoe wel ick in distincte reijsen45, de verhaelde vaatgens inde Hersenen, mij seer klaer hadde voor oogen gestelt, Soo heb ick echter46 mijne observatien daer ontrent gecontinueert, en hoe meer observatien ick dede, hoe bescheijdelijcker47 ick de seer menichvuldige vaatgens, met haer tacken conde bekennen, die alle seer onstarck waren, en met de minste aenraeckingh ontstucken48 braecken. Onder de geseijde globule waer uijt eensdeels49 de Hersenen bestaen, heb ick globule bloet sien leggen, die seer naeckt, uijt de globule vande Hersenen, connen onderscheijden worden, en dat | ||||||
throughout, disseminating themselves by their small branchings, and being 15 or 20 times finer than a single thred of Silkworm [I yet could see them22]. These small vessels or veins I have seen in great numbers in no greater quantity of the brain than might equal a grain of Sand: Besides, I saw vessels filled with blood or appearing red; as also vessels that had the thickness of a single thred of a Silk-worm, accompanied with great clearness. Pursuing these my Observations about the Brains of Beasts, I was able very plainly to represent to my self the vessels above discoursed of; and I could not without great admiration behold them, partly by reason of their great number, partly of their extraordinary subtlety [judging by what I see]; so that I must needs say, that if one blood-globul, I mean of those that make the blood red, were divided into eight parts, and were of a stiff substance, it could not pass any of these small vessels. [And although I had several times very closely observed the said vessels in the brain, I have yet continued my observations.] And the oftner I repeated my observations, the plainer I could see those manifold little vessels with their ramuscles which were all very feeble, and by the least touch broke asunder. Among the said globuls, of which in part the Brain consists, I have seen Blood-globuls, which may very plainly be discern'd from the Brain-globuls, especially by the perfect roundness which | ||||||
omme de volmaeckte ronte die de globule bloet hebben, Dese globule bloet, beelde ick mij in, dat uijt de bloet vaten quamen, die door de Hersenen liepen, en die door het mes ontstucken gesneden waren. +Tusschen de schorsachtige en murghachtige gedeelte vande Hersenen (corticem et medullam4 cerbri (!)) kan ick weijnich off geen onderscheijt sien,50 voornamentlijck als ick die mij seer dun vertoon, alleen sal ick dat seggen, dat de aderkens off vaaten, die door de schors achtige deelen vande Hersenen liepen, een donckere bruijn achtige couluer hadden,51 daer52 de vaaten inde murghachtige Hersenen helderder off doorschijnender waren, Ick heb inde Hersenen, en wel meest inde schorsachtige deelen soodanige kleijne bloet aderkens die root waren, (die uijt grooter aderen quamen) gesien, dat ick niet kan begrijpen hoe de globule bloet daer door connen passeren, en noch meer, dat alsmen de globule bloet seer enckel53 siet, weijnich off geen couluer hebben, daer in tegendeel het bloet in dese aderen gedrongen, en de naest aen leggende deeltgens vande Hersenen, met root geinfecteert, Maer, gedenckende aen mijne observatien, ontrent de Luijsen, alwaer ick verscheijde malen heb gesien, dat wanneer ick een Luijs, hadde laten Honger lijden, ende deselvige daer na wedr latende bloet suijgen, dat dan de Luijs het bloet niet conde verteren, off quijt worden, waer door dan quam te gebueren, dat de globule bloet, die het selvige root maken, inde vloediger54 materie quamen te smelten, ofte te ontdoen55, en alsoo het bloet in een vloediger materie veranderde, en dit bloet, door de gantsche | ||||||
the blood-globuls [have]22a. These blood-globuls, I imagined, came out of the sanguineous vessels, which run through the Brain, and had been cut in pieces by the Knife. +Between the Cortical and Medullar part of the Brain [corticem et medullam cerbri (!)1] I can see little or no difference23, especially when I represent them before me very thin: Only this I noted, that the little veins or vessels which ran through the Cortex, were of a dark and brown colour24, whereas those in the Medulla were clearer and more transparent. I have seen in the Brain and most in the Cortical part, such Small sanguineous vessels being red (which came out of bigger ones) that I cannot comprehend, how the globuls could pass through them; and, (what is more,) when you see the Blood-globuls single, they have little or no colour, whereas on the contrary the blood in these small veins was yet red: Yea, the red colour penetrated through the veins, and coloured the neighbouring parts of the brain red. But reflecting on my former observations about Lice, I there saw divers times, that when I made a Louse hungry, and then set her on to suck blood, she could not dispose of, nor digest, all the blood; whence it came to pass, that the blood-globuls, which rendred it red, came to dissolve in the fluid25 matter, and so changed the blood into a more fluid matter; and this blood came | ||||||
Luijs sijn Lichaem, selffs pooten en Hoornen56, quam te verspreijen, en root te maken,57 De oorsaeck waerom het bloet inde Luijs niet verteert wiert, imagineerde ick mij, was, om dat de darm, off kleijne aderkens inde Luijs, door gebreck van voetsel waren verdrooght, waer door het selvige dan van sijn behoorl.58 beweginge59 is verhindert, off niet door het lichaem na behooren+ heeft connen vervoert worden. Doch dese veranderingh van bloet, (gedenckt mij) is mij oock als het bloet wat gestaen hadt, in een glaesje,60 mede wel te vooren gecomen.61 Ende dus can het oock inde kleijne aderkens inde Hersenen,62 schoon die soo kleijn sijn, dat daer geen globule, (sijn ronte behoudende) connen door gaen,63 echter22 mede wel root sijn, off worden. +Ick heb oock het ruggemergh, van Kalff, Hoen, Schaep, en Kabbeljaeuw, geobserveert, die ick van geen andere deelen en heb bevonden te bestaen, dan vande Hersenen is geseght, alleen met dit onderscheijt, dat boven de verhaelde globule inde Hersenen, in het ruggemergh een groot getal, seer heldere oliachtige globule lagen, van verscheijde grootheden, de eene 50. mael grooter als de andere,64 deselve waren daer bij seer sacht, en vloedich65, | ||||||
to diffuse it self through the whole body of the Louse, and through the very feet and horns26, and to colour them red27. The cause, why the blood was not consumed in the Louse, I imagined to be, because the guts, or small veins in the Louse, had been for want of food dried up, whence the same was hindred from its due+ motion28, nor could be duly conveyed through the body. Yet this change of blood (I very well remember) hath at other times been observed by me, when the blood had stood a while in a Glass29. And thus it may be or become red in the small veins of the Brain, though they be so slender, that no globuls, keeping their roundness, can pass through them30. +I have also, observ'd the Spinal marrow of a Calf, Pullet, Sheep, and Cod-fish; which I have found to consist of no other parts than those of the Brain; yet with this difference, that, besides the related globuls in the Brain, there lay in the Spinal marrow a great number of shining oleaginous globuls, of divers bignesses, some of them 50 times bigger than others31; and those also very soft and fluid32. These spinal marrows were also furnished with exceeding | ||||||
anders waren de ruggemergen, met uijtstekende, dunne, menichvuldige,66 aderkens off vaatgens versien; Boven67 de seer kleijne aderkens, liepen hier doorgaens32 langhs het ruggemergh bruijne striemtgens68, ontrent de dickte van een Hair van ons Hooft, en dunder, deselve siende jmagineerde ick mij int eerst, off ijder striemtge een ader mocht sijn, maer dit met groote naeuwkuericht na spuerende, heb ick gesien, dat ijder striemtge niet een vat op sijn selven was, maer dat jder vande selve bestonden, uijt verscheijde seer kleijne striemtgens, off vaaten, nevens den anderen leggende, tusschen welcke verhaelde striemtgens, seer heldere vaten lagen ontrent van dickte, als een enckel draatge van een Sijdworm,42 Hier imagineerde ick mij off dese vaaten, niet wel die geene mochten sijn, die de animale geesten, door het ruggemergh voeren,69 Mijn Heer. dit is dan het geene dat ick na alle mijne gedaene devoiren, tot noch toe inde Hersenen etc. hebbe connen ontdecken. +Gelijck ick hier vooren verhaelt heb, hoe dat veele aderkens bij den anderen leggen, en haer vertoonen als off het een ader was, dit is mij niet alleen voort gecomen70 int Ruggemergh en soo nu en dan wel inde schorsachtige deelen vande Hersenen, Maer selffs oock inde Vruchten en Saaden, en voornamentl. inde aderen die inde Karstanje leggen,71 Alsmede inde harde bast, en in het dun schilletge, dat om den amandel leijt, jnde tweede bast vande swarte peper,72 jnde harde bast vande Haesnooten, in het sacht schilletge, dat van binnen, tegen de harde bast, vande Haesnoot leijt. ende in het sachte basje, dat de Pit vande selve noot omvanght, alwaer ick wel 15. à. 20. seer dunne vaatgens bij den anderen heb sien leggen. Ende noch in het schilletge, dat om de pit vande Walnoot leijt.73 Dese geseijde vaaten, sijn van een continuele omwindinge te samen geset, op die manier, als off wij ons inbeelden te hebben, een seer dun cooper off ijser draatge, dat | ||||||
thin and manifold small veins or vessels; and besides these very small veins, there ran up and down along these spinal marrows brown33 filaments, of the thickness of the hair of ones head, and thinner. These being seen by me, I imagined first, whether such filament might not be a vein; but having further with great attention inquired into it, I perceived, that each filament was not one single vessel by it self, but that each of them consisted of divers very small threds or vessels, lying by one another between which threds there lay very clear vessels of the fineness of a single Silk-worm-thred34. Here I had thoughts, whether these vessels might not be those, that conveyed the animal spirits through the Spinal marrow35. [This, Sir, is what I have been able to discover in the brain etc. during the time I have given to these observations. +I have already mentioned that many small veins lie close together and seem to be only one vein. I have observed this not only in the spinal marrow and occasionally in the cortical parts of the brain, but even in fruits and seeds, principally in veins in chestnuts36; also in the hard shell and in the thin skin enclosing an almond, in the second rind of black pepper37, in the hard shells of hazelnuts, in the soft skin lining the hard husk, and in the soft rind enveloping the kernel. In these I observed as many as 15 or 20 very thin vessels lying close together. Also in the skin enveloping the kernel of a walnut38. The afore-mentioned vessels are disposed in the manner of a continuous coil: imagine a very thin copper or iron wire | ||||||
om een dicker ijser draatge, seer dicht nevens den anderen was omwonden, op die manier als off wij sagen met een dun touw, een stock die gespleten was bewoelt, en wanneermen met het omwinden, van het dunne ijser draatge om het dicken afliet, datmen dan het dicke ijserdraatge van het dunne uijttrock. Dit soo sijnde, soo sal het dunne ijserdraatge alle de omwindingen behouden. en dus bestaen74 (als geseijt is) de seer dunne vaaten inde verhaelde vruchten, off saaden. +Oock mede heb ick seer dunne vaatgens, inde Appel, en Peer, seer dicht nevens den anderen sien leggen. Ontrent een jaer geleden ten Huijse van de Heer Constantijn Huijgens van Zuijlichem sijnde, toonde mij deselve Heer Moxa,75 met bijvoeginge, hoe dat door brandinge van dat Kruijt, Podogra wiert genesen, Ick heb een weijnich van dit soo genaemde Kruijt Moxa, mede genomen, ende het selvige op de rugh van mijn Hant volgens de beschrijvinge daer van gestelt, ende laten branden, (alleen uijt curiuesheijt, terwijl76 ick met dien Nevel77 van Podegra niet besmet ben,) omme waer het mogelijck desselffs ongemeene inbrandinge te connen ontdecken, en heb waer genomen, dat op de Huijt daer de brandinge was geschiet, een geele oli achtige materie lach, die jck int eerst oordeelde, dat alleen ver- | ||||||
entwining a thicker iron wire, the windings of the coil lying close together, as if we saw a split stick wound about with thin twine. Suppose after having coiled the thin wire round the thick one pulled the thick wire out of the thin, then the thin wire will retain all its windings; that is the manner in which the extremely thin vessels in the fruits I have mentioned are composed. I have also noticed very thin veins lying close together in apples and pears.] +[About a year ago, being at the house of Mr. Constantine Huygens of Zuilichem, he did me the favour to show me some of that Moxa39, adding that by burning it upon any gouty part, it removes the gout. Of this stuff I took some along with me, and (out of curiosity only, as I am not infected by the vapour40 of gout) burnt some of it upon the back of my hand according to the prescription given of it]40a, the better to know if there were any peculiarity in its burning. Which done I found, that upon the skin where the burning was made, there lay a yellow oily matter, which I thought at first had been caused only by the | ||||||
oorsaeckt was, door het verbranden vande Huijt. Dese inbrandinge vande Huijt, heb ick moeten laten, niet uijt oorsaeck vande pijn, maer om dat het langhsaem genesen wilde, en ten waer ick met de brandinge, niet meer verlegen hadde geweest,78 dan met een snede van een Mes in mijn Hant, die ick aenstonts toe naeij, en acht deselve alsdan genesen, ick soude de brandinge, te meermalen gedaen hebben, Ick heb door mijn microscope, de Moxa geexamineert, en bij mij vast gestelt, dat de Moxa niet en is een Kruijt, dat door overkonstige79 toe bereijdinge, van seecker gedrooght[e]80 vande alderbeste Kruijden des Aertbodems gemaect wort, gelijck den Schrijver daer van H: Busschoff, pag: 52. seijt,81 maer dat het alleen is een uijtwaesemingh, ofte uijt drijvingh van eenich vrucht, gelijck wij sien de Wolachtige substantie op de Persick, Quee,82 etc. leggen, en hadde oock gedachten, dat ick seer na de Substantie van Moxa, alhier wel van eenige Kruijden soude afgenomen hebben, maer dit is mij tot noch toe gemist.83 De Moxa comt in gedaente over een met de catoen, want gelijck tusschen Hair, en wol, geen verschil is, dan dat het Hair groover en langer is, dan de wol, om dat beijde uijt globule bestaen, en na de ronde kant sijn hellende, soo weijnich verschilt de Moxa en catoen van malcanderen, want sij hebben beijde twee platachtige sijden. Sodanige gedaente heeft oock de ruijchte, die van binnen tegen de roode bast, vande Karstanje aenleijt, alleen met dit onderscheijt, dat de Moxa, verscheijde deelen dunder is dan de catoen, ende het catoen weder dunder is, dan dat vande Karstanje, Ick heb de Moxa terwijl mij het branden verveelde,84 op een | ||||||
burning of the skin. This burning I gave over, not by reason of the pain, but of its slow healing; and if I had not found more trouble in it, than in the cut of my hand made with a Knife, (which I am wont to sow up, and then count it healed) I should have repeated the burning several times. [I examined this moxa by my microscope and concluded that moxa is not a herb which by ingenious preparation is made from certain dried parts of the most excellent herbs growing on the soil of this earth, as the author H. Busschoff says on p. 73 of his book on the gout]41; but that 'tis only some lanuginous expiration or protrusion of a fruit, such as is the lanugo seen upon a Peach, Quince42, or the like; and I was of opinion, that I might have gather'd very near the like substance from some herbs [which can be found here]; but that I have hitherto failed of. This Moxa agrees in shape with Cotton: For, as there is no other difference between Hair and Wool, than that Hair is courser and longer than Wool, both being made up of globuls, and [inclining to roundness]43; so little difference is there between the Moxa and Cotton, for they have both two flat sides. Such a shape hath also the roughness, that is found lying within against the red bark of a Chestnut; only with this difference, that that of Moxa is much thinner than that of Cotton, and that of Cotton thinner than of the Chesnut. I have put some of the Moxa (because I would not be troubled with the burning | ||||||
post papier85 als anders gestelt, en daer beneffens oock catoen, na dat ick alvooren het catoen, met een schaer wat onstucken hadde gesneden, om dat86 het catoen wanneer het wat cort was, het vuijer van het eene deeltge tot het ander des te beter soude over gaen, de brandinge die dus het catoen en Moxa op het papier deden, waren seer na gelijck, en stelde bij mij vast, dat soo de brandinge eenich effect, ontrent het podegra te wege bracht, dat het niet door een bijsondere qualiteit87 vande Moxa quam, maer alleen door het branden selffs, en dat soo men met catoen brande, soo veel vrucht daer van soude genieten als vande Moxa. Ick heb verder seer na van gelijcke groote genomen, Moxa, Catoen, ende de materie die van binnen tegen de roode buijten schil vande Karstanje sit, ende deselve nevens malcanderen in brant gesteecken, en gesien dat deselve alle drie soorten, na het verbranden, een oliachtige materie na lieten,88 Doch de Moxa meest, De redenen hier van imagineerde ick mij was, dat hoewel de quantiteit Moxa in mijn oogh niet grooter was, dan die van het catoen, echter inder daet meerder stoff in hielt, om dat de Moxa, sachter en Fijnder sijnde dan het catoen, beter in malcanderen schickte, en daerom oock meerder oli na liet, soo dat ick vertrouw89 dat de voorn. Busschoff bedrogen is vande Chinesen, met het Hoogh verheffen en toe maecken90 vande Moxa. +Hebbende dan vorder in gedachten genomen het gemeen seggen vande Heelmrs dat het catoen, vuierich ofte quaetaerdich is, en schade aende wonden aenbrenght, soo daer eenige verbanden mede gedaen worden. De vuijericheijt, off quaetaerdicheijt, diemen de catoen toe schrijft, stel ick hier in te bestaen, namentl. om dat gelijck hier vooren geseijt is, twee platte sijden heeft, en bij gevolgh ijder deeltge twee scharpe sijden hebben, dese scharpe sijden sijn dunder, dan een globule daer de vlees striemtgens uijt bestaen, en | ||||||
of it upon my skin) on [a pile of paper]44, and some Cotton likewise, after I had somewhat cut it asunder with Scissers, that so, by its being shorter, the fire might the better pass from one part to the other. The burnings caused on the paper by both, were very near alike; and I concluded thereupon, that if the burning had any effect in the gout, it proceeded not from any peculiar quality in the Moxa, but only from the burning it self and that if the burning were made with Cotton, it would produce as good effects as if made with Moxa. I have taken very near the same quantity of Moxa, Cotton, and the matter which lies within a Chesnut against the red outer skin thereof, and burnt them together one by the other, and I have seen, that they all three, after burning, left behind them an oleous matter45; but the Moxa most: Which may proceed from hence, that though there seemed to be the same quantity of all, yet the Moxa held more, it being finer than Cotton and therefore lying closer together and consequently yielding more oyl. Whence [I feel convinced that Mr. Busschoff was deceived by the Chinese and]46 had not so good reason to extol the Moxa and its preparation above Cotton or other the like substances. +Having consider'd the saying of Chirurgions, that Cotton is fiery and malignant if any wound be dressed therewith; I have found, that that fieriness or malignity consists in this, that Cotton has two flat sides, (as was said above) and consequently every part of it hath two sharp sides, which being thinner than globuls, that make up the Carneous filaments, and being also [much] stiffer | ||||||
oock veel stijver, dan de globule vlees, en daerom wanneer het catoen op de wonden geleijt wort, de globule van het noch gesonde vlees, door haer scharpe sijden, niet alleen comen te quetsen, maer de nieuwe stoff, die tot vleesmakinge gesonden wort, en sachter is dan het alreede gemaeckte vlees, lichter ontstucken gesneden, en ontdaen91 wort. En ter contrarie is het met Lijnwaet, wiens deeltgens rontachtich sijn, en oock wel veel deeltgens bij malcanderen vast92 sijn, die dan een grooter Lichaem maecken, en daerom de vlees globule niet connen quetsen. Mijn Heer dit ist geringe dat ick UEd ende de Heeren Philosophen heb goet gedacht voor dees tijt te laten toe comen, Mijn seer gedienstel.93 versoeck is off UEd de Heeren Philosophen van mijnent wegen seer onderdanichl. gelieft te groeten, ende daer beneffens, off UEd die goetheijt gelieft te hebben, omme mij te adviseren94 vanden ontfangh, Alsmede hoe dat dese mijne observatien, met de geene die bij anderen sijn genomen, over een comen, off in verschillen. jck sal onder des na presentatie van mijn geringen dienst blijven.
Mijn Heer.
U. Edts onderdanigen Dienaer
Antonj Leeuwenhoeck | ||||||
than the globular flesh, it comes to pass, that Cotton being laid upon a wound, not only the globuls of the yet sound flesh are annoyed by the sharp sides of it, but also the new matter which is conveyed to make new flesh, and is yet softer than the flesh already made, is the more easily cut asunder and dissolved; whereas on the contrary, linnenrags, having roundish parts and many of them lying firm together, and so making up a greater body, are not capable to wound the globular parts of the flesh.
[Sir,
These are the trifles that I have thought fit for the time being to send to yourself and to the Philosophers. I humbly request you to give my obedient greetings to the Philosophers and also to acknowledge the receipt of this letter. Moreover, I beg you to let me know in what respect my observations agree with or differ from those of others. Meanwhile, I remain after offering my slight services, Sir,
Your humble servant
Antonj Leeuwenhoeck.] |
|