Alle de brieven. Deel 4: 1683-1684
(1952)–Anthoni van LeeuwenhoekGepubliceerd in:
| |||||||||||||||
Letter No. 76 [39].
| |||||||||||||||
Published in:
| |||||||||||||||
Korte inhoud:Beschrijving van levende organismen in speeksel en tandaanslag. Over den inhoud van verstopte smeerkliertjes en acnepuisten, waarin Leeuwenhoek bundels dunne en onvolgroeide haren ontdekt. Nader onderzoek van de ‘schubbetjes’ van de opperhuid. Zweetporiën. | |||||||||||||||
Figuren:De oorspronkelijke figuren zijn verloren gegaan. De eerste figuur is genummerd van A tot en met G; G ontbreekt in de eerste Hollandse uitgave (A.), maar is in de tweede Hollandse druk (B.) opgenomen, evenals in de Philosophical Transactions en de Arcana naturae detecta (C.). | |||||||||||||||
Opmerkingen:Deze brief is zowel in de Phil. Trans. als in de Hollandse uitgaven abusievelijk gedateerd op 12 September 1683. Alle latere drukken en vertalingen hebben die datering overgenomen. Wel hebben zij echter dezen brief aangehaald onder de juiste datering in den brief van 28 December 1683. | |||||||||||||||
Summary:A description of living organisms in saliva and tartar. The contents of clogged sebaceous glands and acne in which L. discovers bundles of thin and not fully-grown hairs. A further examination of the scales of the epidermis. Perspiratory pores. | |||||||||||||||
Figures:The original figures have got lost. The first figure has been numbered A up to G inclusive; G, however, is missing in the first Dutch edition (A), but has been published in the 2nd Dutch edition (B), in the Phil. Trans. and in the Arcana naturae detecta (C). | |||||||||||||||
Remarks:This letter has been wrongly dated 12 September 1683 as well in the Phil. Trans. as in the Dutch editions. All later editions and translations have copied this dating. They have, however, cited this letter with the correct date in the letter of 28 December 1683. | |||||||||||||||
d'Heer Francis Aston.1) Mijn Heer, Jn UEd: aengenamen vanden 17e Augustij O.S.2) sie ik de dankbaarheijt vande Co: Soc: over mijne laaste observatien,3) dat mijn lief was te verstaan, en voornamentlijk, als UEd: komt te seggen, dat die gedrukt sullen werden, jnde Philosophical Transactions,4) op dat de Werelt mag deel, en kennisse hebben, hoe verre ik heb geprocedeert5) inde vindinge van dat groote Secreet, vande Generatie. Jk blijve daar over aen het Hooghweerdige College6) ten hooghsten verpligt. Twas mijn ook aengenaem te verstaan, dat UEd: ten mijnen respecte de twee Edelluijden,7) die ik aen UEd.: hadde geaddresseert, hadde gepresenteert, te brengen, inde vergadering vande Societeit, welke groote eere, sij wel behoorden aen genomen te hebben. Deselvige hebben sulks bij missive uijt London8) bekent gemaakt, en seggen, geen andere redenen hadden, als dat de Engelsche taal niet en verstonden, en bekommert waren, de Heeren daar door hinderlijk te sijn. +Jk heb voor desen geschreven,9) mijne observatien omtrent het Speeksel, die ik gesien heb, dat met den druk gemeen sijn gemaakt, inde Lectures and Collections, uijt gegeven bij de Heere Robert | |||||||||||||||
Mr. Francis Aston1). Dear Sir, From your welcome letter of 17 August O.S.2) I see the gratitude of the Royal Society for my latest observations3). I was glad to hear this and especially to read what you say about their going to be printed in the Philosophical Transactions4) because then the world may know how far I have proceeded5) in discovering the great secret of generation. For this I shall always be obliged to the Honourable College6). I was also glad to hear that you offered to take the two noblemen whom I addressed to you, to a meeting of the R.S., merely for my sake7). They ought to have accepted this great honour. In a letter from London they write about this8), saying that they had no other reason (for not accepting it) than the fact that they did not know English and thus feared to incommode the Gentlemen. +I see that my observations concerning saliva9), which I wrote some time ago, have been printed in Lectures and Collections, | |||||||||||||||
Hooke, secretaris van de Co: Soc: inden jare 1678.10) Sedert welke tijt, ik weder verscheijde observatien omtrent mijn Speeksel hebbe gedaan, uijt die insigte, dat soo daar eenige dierkens, door het lichaam mogten verspreijt leggen, dat deselvige, tzij d'een of d'ander tijd, door de quijlvaten11) inde Mont souden gebragt werden.12) Maar wat observatien ik daar ontrent gedaan heb, heb ik geen dierkens daar in konnen vernemen, nog niet anders daar van konnen seggen, als ik voor desen hebbe geschreven.13) +Mijn gewoonte is, de Morgens mijn tanden met zout te vrijven, en dan mijn Mont te spoelen, met water, en wanneer ik gegeten heb, veeltijts mijn kiesen met een tant-stooker te reijnigen, als mede deselven wel met een doek stark te vrijven, waar door mijn kiesen en tanden, soo suijver en wit blijven, alsr weijnig menschen van mijn jaren sijn,14) en mijn tant-vlees met wat hart sout, ik daar tegen kome te vrijven niet en komt te bloeden.15) Soo16) en sijn mijn tanden daar door soo suijver niet, of (wanneer ik deselve met een vergrootspiegel17) besag) daar blijft ofte groeijt, tusschen eenige van de kiesen, en tanden, een weijnig witte materie,18) die soo dik is, als of het beslagen meel19) was, dit selvige observerende, oordeelde ik, hoe wel ik geen beweginge daar in konde bekennen, datter er egter20) levende dierkens in waren. Jk heb dan het selvige verscheijde malen, met suijver regenwater, daar geen dierkens in waren, en ook met speeksel vermengt, dat ik uijt mijn Mont nam, | |||||||||||||||
published in the year 1678 by Mr. Robert Hooke, Secretary to the Royal Society10). Since then I have made several observations about my saliva because in my opinion if any animalcules should be spread throughout the body, these at one time or other would be carried to the mouth through the salivary ducts11). But in spite of all my observations I have not been able to discover any animalcules in it, nor can I add anything to what I wrote about it formerly12). +I am in the habit of rubbing my teeth with salt in the morning, and then rinsing my mouth with water. After eating I usually pick my molars with a tooth-pick and also rub them with a cloth quite vigorously. This keeps my teeth and grinders so clean and white that only few people of my age can compare with me. Also when I rub my gums with hard salt, they will not bleed13). Yet all this does not make my teeth so clean but that I can see, looking at them in a magnifying glass14) that something will stick or grow between some of the molars and teeth, a little white matter15), about as thick as batter. Observing it I judged that, although I could not see anything moving in it, there were yet living animalcules in it. I then mixed it several times with pure rain-water, in which there were no animalcules, and also with saliva that I took from | |||||||||||||||
na dat ik het selvige vande lugt-bellekens hadde gescheijden, (om dat21) de lugt-bellekens geen beweging in speeksel soude maken) en meest doorgaans met groote verwondering gesien, dat inde+ geseijde materie waren veele seer kleijne levende dierkens,22) dier23) haar seer aerdig beweegden.24) De groote soort hadde de fig: van A.25) Deselve hadden een seer starcke en vaardige26) beweginge, en schooten door het water, of speeksel, als een snoek door het water doet. Dese waren meest door gaans weijnig int getal. De tweede soort hadde de fig: van B.27) Dese draijde haar veeltijts om als een Tol, en namen soo nu als dan een kours als met C. en D. is aen gewesen. Dese waren veel meerder int getal. Aen de derde soort en konde ik geen fig: bekennen, want op de eene tijt schenen deselve te bestaan uijt een lang-ront, en op de ander tijt weder uijt een ront,28) Dese waren soo kleijn, dat ik deselve niet grooter konde sien als fig: E.29) en daar bij soo een vaardige voortgang, dat deselvige soo door malkanderen, swierden, als of wij ons | |||||||||||||||
my mouth after eliminating the air-bubbles lest these should stir+ the spittle. I then again and again saw to my great astonishment, that there were many very small living animalcules16) in the said matter17), which moved very prettily. The big sort had the shape+ of fig. A18); these had a very strong and swift motion, and shot through the water or spittle like a pike through the water. These were mostly few in number. The second sort had the shape of fig. B19). These often spun round like a top and every now and then took a course like that shown between C and D. These were far more in number. I could not make out the shape of the third sort, for at one time they seemed to be long and round while at another time they appeared to be round20). These were so small that I could see them no bigger than fig. E21) and therewithal they went forward so rapidly and whirled about among one another so densely that one might imagine to see a big swarm of gnats or | |||||||||||||||
in beelden, een groot getal van Muggen of Vliegen door malkanderen te sien vliegen. Dese laaste sijn mij wel te vooren gekomen, dat ik oordeelde eenige duijsenden, te sien inde quantiteit water, of speeksel, (vermengt met de verhaalde materie) dat niet grooter was als een sant groote, schoon datter wel 9. deelen water of speeksel was en 1. deel materie, dat ik tusschen mijn tanden of kiesen had uijt genomen. Vorders bestont de meeste materie uijt een over groote menigte van striemtgens,30) de eene veel van den anderen verschillende inde lengte, en nogtans van een ende deselve dikte, de eene krom gebogen, ende de andere regt, als fig: F.31) die ongeschikt32) door malkanderen lagen, en om dat ik voor desen, Dierkens int water heb sien leven, die deselve fig. hadden, soo heb ik alle devoiren33) aen gewent, om te sien, of daar leven in was, Maar ik heb geen de minste beweginge, dat na eenig leven geleek,+ daar aan konnen bekennen. Jk heb ook Speeksel uijt twee distincte34) Vrouws-persoonen, haar Mont genomen, die ik verseekert ben,35) dat daaglijks haar mont reijnigen, en heb de selvige soo naeuwkuerig geobserveert, als het mij doenlijk was. Maar daer inne mede geen levende dierkens konnen vernemen. Daar na heb ik het selvige speeksel vermengt, met een weijnig materie, die ik mede tusschen haar tanden, met een naalde had uijt gehaalt, en hebbe daarinne alsdoen mede sooveel levende dierkens, ende de lange deeltgens ontdekt als hier vooren is verhaalt. Jk heb ook een kint van ontrent 8. jaar out, sijn Speeksel geobserveert, maar daar inne mede geen levende Dierkens konnen vernemen, en daar na | |||||||||||||||
flies flying about together. These last at times appeared to me so numerous that I judged that I saw several thousands of them in a quantity of water or spittle (mixed with the aforesaid matter) no bigger than a sand-grain, although there were quite nine parts of water or spittle to one part of the matter taken from between my front-teeth and grinders. Furthermore the matter consisted for the greater part of a great number of fibres, some greatly differing from others in their length, yet of one and the same thickness, some bent crooked, some straight as in fig. F22) and which lay about in disorderly confusion. And because I had formerly seen in water live animalcules that had the same figure, I made every endeavour to see if there was any life in them, but I could not make out the least motion in any of them that at all+ looked like life. I also took spittle from the mouths of two different women23), who, I am convinced, daily cleaned their mouths, and I examined it as closely as I could. But in this I could not discern any living animalcules. I then mixed the same saliva with a little of the matter that I picked with a needle from between their teeth and then discovered as many living animalcules and also the long particles, as before related. I have also examined the spittle of a child about 8 years old, but there also could not discover any living animalcules; and after that I mixed the spittle with some | |||||||||||||||
het selve speeksel vermengt, met de Materie, die ik tusschen haar36) tanden van daan nam, ende daar inne mede soo een37) groot getal van Dierkens, en andere deeltgens vernomen, als hier vooren verhaalt. Jk heb mijn Mont (met voornemen)38) in drie dagen niet gereijnigt, en alsdoen de materie genomen, die in een seer kleijne quantiteit boven tegen mijn tanden, aen het tant-vlees was blijven sitten, en dat selvige vermengt, soo met speeksel als met suijver water,39) en daer in mede eenige weijnige levende dierkens vernomen. Een Out Man tot mijn sprekende (die een sober leven leijt, en noijt Brandewijn, nog tabacq, en seer selden wijn drinkt)40) viel mijn oog op sijn tanden, die seer begroeijt41) waren; dit dede mij vragen wanneer hij sijn mont laast gereijnigt had; kreeg daar op tot antwoort, dat hij sijn leven sijn mont niet en waste, Jk nam dan Speeksel uijt sijn Mont, het welk ik observeerde, maar ik konde daar niet42) anders in sien, als in mijn, en in andere haar speeksel. Jk nam ook de materie, die tusschen en tegen sijn tanden sat, en dit selvige vermengende met schoon water, waar inne geen dierkens waren, als ook met desselfs Speeksel, vernam ik een onbedenckelijk groot getal van levende dierkens, die vaardiger waren int swemmen, als ik tot die tijt gesien hadde. De grootste soort de welke43) seer veel int getal waren, bogen inde voortgang haar lichamen in+ bogten, als fig: G.44) Verders waren de andere dierkens, in soo | |||||||||||||||
of the matter taken from between the child's teeth and discovered as great a number of animalcules and other particles as mentioned before. I did not clean my mouth on purpose for three days and then took the matter that, in a small quantity, had stuck to the gum above my front-teeth; this I mixed both with spittle and with clean water24) and discovered a few living animalcules in it. While an old man (who leads a sober life and never drinks aqua vitae or tobacco25) and very seldom any wine) was talking to me, my eye fell on his teeth, which were all coated over; this made me ask him when he had last cleaned his mouth and the reply was, that he had never washed his mouth all his life. So I took spittle from his mouth and examined it, but could not find in it anything but what I had seen in my own spittle or that of the others. I took also the matter that stuck between and against his teeth; on mixing this with clean water in which there were no animalcules, and also with his spittle, I observed an incredible number of living animalcules, swimming more nimbly than I had ever seen up to this time. The big sort which were very plentiful, bent their body+ into curves while going forward, as in fig. G26). Furthermore the | |||||||||||||||
een over groot getal, dat het gantsche water schoon daar maar seer weijnig materie (die vande tanden genomen was) onder vermengt was, scheen te leven. De lange deeltgens hier vooren verhaalt, waren hier mede in een groot getal. Jk heb ook het Speeksel, ende de witte materie die tegen en tusschen de tanden aen sat, genomen van een Out Man, die sijn ordinair is,45) des morgens Brandewijn te drincken, ende des naar middaags wijn, en tabacq, met die gedagten, of door de verhaalde continuele drank, de Dierkens wel int leven soude konnen blijven. Dese man oordeelde ik, om dat sijn tanden ongemeen46) vuijl waren, dat sijn mont niet en reijnigde, tgeen ik hem vraagde, en kreeg tot antwoort, noijt mijn leven met water maar alle dagen47) met daar door te laten loopen een glas Wijn en Brandewijn. maar ik heb in desselfs Speeksel niet konnen sien, het geene buijten ander Speeksel uijtstak, ik heb ook desselfs Speeksel vermengt, met de materie, die voor tegen de tanden aen sat, en daar in niet vernomen, als seer weijnige vande kleijnste soort van levende dierkens, hier vooren te meermaal verhaalt, maar inde materie, die ik tusschen de tanden uijt hadde gehaalt (alsoo den selven geen kiesen inde mont hadde), daar in heb ik veel meerder kleijne Dierkens vernomen, die uijt twee van de kleijste (!) soorten bestonden. Vorders heb ik in mijn Mont starcken wijn asijn genomen, en mijn tanden op malkander gehouden, ende de asijn veelmalen door mijn tanden laten gaan. dat gedaan sijnde, heb ik mijn mont, drie malen weder gespoelt met schoon water. hier na heb ik weder de geseijde materie soo tusschen mijn tanden als kiesen gehaalt, ende het selvige weder verscheijde malen vermengt, soo met Speeksel, als met suijver regen water, en meest doorgaans een onbegrijpelijk getal van levende Dierkens ontdekt, dog wel meest inde materie, die ik tusschen mijn kiesen hadde van daan gehaalt, Maar weijnige die de fig: A. hadden. Jk heb ook een weijnig wijn-asijn soo onder het vermengde speeksel, als water gedaan, waar van de Dierkens aan stonts quamen te sterven. Waar uijt ik een besluit maakte, dat den asijn, wanneer ik die in mijn mont hadde, niet door de gantsche materie (die vast tusschen en tegen de tanden,48) en kiesen aansat) is door gedrongen, en alleen maar de dierkens gedoot heeft, die inde buijtenste deelen vande witte materie sijn geweest. Jn verscheijde | |||||||||||||||
other animalcules were so excessively numerous that all the water seemed to live, although only very little matter - taken from the teeth - had been mixed with it. The long particles, mentioned before, were also numerous. I also took the spittle and the white matter, lodged upon and between his teeth from an old man who is in the habit of taking aqua vitae in the morning and of drinking wine and tobacco25) in the afternoon, wondering whether the little animals could live in spite of this continual drinking. I judged that this man, because his teeth were so uncommonly dirty, would not clean his mouth; when I asked him, he answered: never in all my life with water, but every day by flushing it with aqua vitae and wine. Yet I could not find anything in his spittle in addition to what I found in other saliva. I also mixed his spittle with the matter sticking to the front side of his teeth, but did not find anything in it save a few only of the smallest sort of living animalcules repeatedly mentioned heretofore. However, in the matter which I had taken from between his front-teeth (for he had not a back-tooth in his mouth) I saw many more animalcules, consisting of two of the smallest sort. Furthermore I took some strong wine-vinegar into my mouth, set my teeth, and let the vinegar run between them several times; after this I rinsed three times with clean water. I then once more took some of the foresaid matter both from between my front-teeth and my grinders, mixing it as before several times with spittle as well as with clean rain-water; nearly always I discovered an incredible number of living animalcules, but mostly in the matter which I took from between my back-teeth. Few, however, had the shape of fig. A. I also mixed a little wine-vinegar with the mingled spittle and with the water; the little animals therein died at once. From this I drew the conclusion that the vinegar which I had in my mouth did not penetrate through all the matter which was firmly lodged between and against my front-teeth27) and my grinders, and only killed those animalcules that were in the outermost parts of the white matter. In several of the afore- | |||||||||||||||
vande verhaalde observatien, is mijn 2. á. 3. maal te vooren gekomen, seer heldere door schijnende deeltgens,49) waar van veele volkomen ront waren, andere bestonden uijt een ongeschikt ront, dese waren van verscheijde grootheden, waar van ik de grooste ontrent 25. maal grooter oordeelde, als een globule van ons bloet, en ten ware deselve omme haar swaarheijt niet na de gront hadde gesakt, ik soude deselve voor Vet-deeltgens aen gesien hebben. Jk heb verscheijde juffrouwen, in mijn huijs gehad, die begerig waren de aeltgens in den Asijn te sien. Van welke eenige soo een tegenheijt hadde, dat sij voor namen noijt asijn te nuttigen. Maar als men nu in toe komende soo danige lieden sal komen te seggen, datr meerder Dieren inde Vuijlicheijt die aende tanden inde mont van een Mensch sijn,50) alsr Menschen in een gansch Coninkrijk leven. en voornamentlijk in die gene die haar mont niet en reijnigen, waar door soo een stank uijt veele haar mont komt, dat het verveelt,51) dat men tegen haar spreekt, dog dit wert bij52) vele geseijt een stinckenden adem te sijn, daar het inder daat meest door gaans53) een stinckende mont is.54) Wat mij belangt ik oordeel van mijn selven, hoe wel ik mijn mont soo reijnig, als ik hier vooren hebbe verhaalt, datter soo veel menschen niet leven, in onse | |||||||||||||||
said observations I happened to see two or three times very bright and transparent particles28), many of which were perfectly round, others having an irregular round figure. These were of various sizes, and the biggest of them were about 25 times bigger than a globule of our blood, and if they had not sunk to the bottom owing to their weight, I should have taken them for fat-particles. I have had several gentlewomen in my house, who were eager to see the little eels in vinegar. Some of them were so disgusted at what they saw that they resolved never to take vinegar again. But what if in future one should tell such people that there are living more animals in the unclean matter on the teeth in one's mouth than there are men in a whole Kingdom? Especially in those who never clean their mouths, owing to which such a stench comes from the mouth of many that one can hardly bear talking to them. Many call this a stenching breath, but actually it is in most cases a stinking mouth29). For my part, I judge from my own case, although I clean my mouth in the manner heretofore described, that there are not living in our United Netherlands so many people | |||||||||||||||
Vereenigde Nederlanden, als ik heden levende dieren in mijn Mont draag, want siende dat een van mijn agterste kiesen, tegen het tantvlees aen, ontrent de dikte, van een paerts hair met de verhaalde materie beset was, daar na alle aparentie in weijnig dagen, het zout niet en was tegen gescheuijrt, soo een over groot getal levende Dierkens waren, dat ik mij imagineerde wel 1000. levende dierkens te sien, inde quantiteit materie die niet grooter was als 1/100. van een sant groote.55) +Na dat men weder tot mijn gesegt had, dat men uijt seeker mans persoon een menigte van wormen uijt sijn aen gesigt hadde gehaalt, versogt ik deselve persoon, tmijnen huijse te komen, en haalde soo uijt sijn neus en aengesigt, een menigte vande geimagineerde wormen die ik alle op een schoon glas neder leijde, omme de selve in mijn eenigheijt te examineren, gelijk ik dede. Maar ik heb daar in niet56) konnen sien, als mijne observatien vervat, in mijn missive vanden 4. Novembr. 1681. als alleen dat eenige hairtgens, die in eenige van dese verbeelde wormen lagen, soo onstark waren, dat de selve, met de minste aenraking ontstucken braken, andere weijnige schenen mij te bestaan, als of het een geheel bondeken57) hairtgens waren, maar als ik deselvige van malkanderen tragte te separeren, was het niet anders als of ik een sagt vet lichaam aen raakte. Siende door een vergroot spiegel, dat (boven gewoonte) onder int dicke van mijn nues, digt bij het aengesigt, swarte kleijne stipjens waren, die ik aenstonts daar uijt drukte, ende deselve observerende, sag met verwondering, dat die bestonden uijt een gansch bondelke met hairtgens, dese haalde ikr tot vijf int getal uijt, een58) van de selve die mij het dikste scheen, separeerde ik de hairtgens van een,59) en sag dat het bestont uijt 36. hairtgens, behalven de materie waar mede dit bondelken hairtgens aen de eene zijde beset was, in welke materie de rondigheijt vande hairtgens in | |||||||||||||||
as I carry living animals in my mouth this very day. For when I saw that one of my back-teeth was coated against the gum with the said matter about the thickness of a horse-hair, where to all appearance the salt had not scoured this matter for a few days, there were so enormous a number of living animalcules, that I imagined that I could discern as many as 1000 living little animals in a quantity of this matter no bigger than 1/100 part of a sandgrain30). +After being told that a large number of worms had been taken from a certain man's face I asked this person to come to my house and took both from his nose and his face quite a number of these so-called worms which I put upon a piece of clean glass for examination when I could be alone. But, doing so, I could not see anything in them except what I mentioned in my observations, contained in my letter of 4 November 1681, that is to say only a few little hairs in some of these imagined worms. These were so soft that they would fall into pieces at the least touch; a few others seemed to consist of a bundle of little hairs, but when I tried to separate them it was just as if I touched a soft, greasy substance. Looking through a magnifying glass I saw that in the lower and thicker part of my nose, close to my face, there were unusual little black spots which I at once pressed out. Examining these I was astonished to see that they consisted of quite a bundle of little hairs. I took out as many as five of these and separated the hairs in one of them that seemed to me to be thickest, and saw that it consisted of 36 hairs besides the matter covering one side of this bundle of hairs. In this matter the round shape of the hairs had left | |||||||||||||||
gedrukt waren,60) soo dat ik int eerst dese materie mede voor hairtgens aen sag, en telde alsdoen 45. hairtgens, daer egter maar+ 36. hairtgens waren.61) Fig. I. ABCDE. is een bondelken hairkens, soo als het mij door een microscope vertoonde, het deel ABC. had een doncker wesen, welk deel met het opperste huijtge gemeen lag,62) en welk deel nog in mijn neus sijnde, een swart stipje vertoonde, Dese hairtgens en waren niet alle even lang, maar de eene stak wat boven de andere uijt, als hier B. en soo verre een enkel63) hairtge uijt stak was het selvige door schijnend, het vorder gedeelte CDEA. waren alle de hairtgens mede door schijnende. Jk heb ook wel gesien dat een Bondelken van dese hairtgens boven (daarse met de huijt gemeen lagen), soo gelijk lagen, als of deselve met een schaar waren afgesneden. ED. waren de wortelkens vande hairkens, die mede de eene wat langer onder uijt staken als de andere. Jk heb ook uijt twee distincte soo vrouw als mans persoonen onder uijt haar neusen dese verbeelde wormen gedrukt, ende daar in mede veel hairtgens gevonden, op de eene tijt sag ikr maar 3.4.5.6.9.64) ja ook wel 25. á 30. hairtgens, in een bondelken, maar als ik dese verbeelde wormen wat hoger uijt de nues drukte, waren daar seer selden hairtgens in, als alleen uijt seeker mans persoon, die seer bruijn,65) en swaar van hair was, drukten ik uijt sijn aen gesigt, verscheijde van dese deeltgens, die met hairtgens vermengt | |||||||||||||||
its impression31) so as to make me believe at first that the matter consisted of hairs, and to make me count 45 hairs, while in reality+ there were only 3632). Fig. I ABCDE is a bundle of hairs as I saw it through my microscope; the part ABC looked dark and lay level with the epidermis33) and looked, when still in my nose, like a little black spot. These little hairs were not of equal length, but one would stick out a little beyond another as in the case of B; and the projecting part of a single hair would be transparent. All the hairs of the further part CDEA were also transparent. Sometimes I have seen, that a bundle of these hairs lay so equally arranged near the surface (lying level with the skin) as if they had been cut off with a pair of scissors. ED were the roots of the hairs, some of which were longer than the others and stuck out. I also pressed these so-called worms from the lower part of the nose of a man and of a woman and found many hairs in them; at one time I saw only 3, 4, 5, 6, 934) of them, but at another time as many as 25 and 30 little hairs in one bundle. But when I pressed these supposed worms from a higher part of the nose there were very seldom hairs in them except in those taken from a certain man, who had very dark and thick hair. I took from his face several of these particles mixed with hairs. And now, when pressing the | |||||||||||||||
waren. En nu konde ik int uijt drucken vande verhaalde geimagineerde wormen bekennen, of in de selve hairtgens waren, want als daar hairtgens in waren, bleven deselve int uijt drucken regt, daar66) de andere int uijt komen krom gebogen, en met bogten waren. Dese bondelkens hair, en heb ik haar maaksel, of t samenvoeginge, mij niet anders konnen in beelden,67) als dus. Jk stelde dan vast dat68) een seer dun hairtge welkers wortel of begintsel wat diep inde huijt gemaakt wiert, en dat de stof tot groot wordinge, van soo danig hairtge, niet langer en continueerde, tot dat het hairtge, maar die langte bekomen heeft, dat het een weijnig buijten de Huijt gestooten is. Welk kleijn stukje hair, t sij dat wij onse nues snuijten, of met de hant aan deselve komen te raaken, afslijt, en daarom het hairtge inde huijt blijft sitten, en wanneer nu weder nieuwe stof komt, om weder op de selfde plaats, een hairtge te maken, dat dan dat tweede hairtge sig komt te plaatsen beneffens het eerste hairtge, en dat dit gecontinueert wert, soo langen tijt tot datter 8.10.20. ja 36. hairtgens als een bondelken, bij malkanderen geplaast worden, en dat soo een bondelken hairtgens dat uijt 20. of 36. hairtgens bestaat, niet in een, of 2. jaren gemaakt wert, maar verscheijde jaren daar toe van nooden heeft. Want geen van alle deze hairtgens, waren boven spits toe lopende, gelijk alle de hairtgens sijn, die op nieuw weder komen te groeijen, als de voor gaende uijt gevallen sijn, waar uijt ik dan ook vast stel, dat ijder hairken van dit bondelken, soo verre als het buijten de huijt is uijt gestooten geweest, alle door lankheijt van tijt,69) sijn af gesleten. +Jk heb inden jare 1674. aende Heer Oldenburg Sar70) geschreven, hoe dat ik alsdoen, niet anders en heb konnen sien, of ons opperste huijtge, dat ongevoelig is, bestont uijt ronde deeltgens, of schibbetgens,71) en daar beneffens mijne consideratien geseijt hoe ik mijn inbeelde dat ons opperste huijtge gemaakt wiert, alsook hoe dat het selvige continueel van onderen toe nam, en van bovenen | |||||||||||||||
above-mentioned, so-called worms I could discern whether there were hairs in them, for in case there were hairs in them these remained straight while being pressed out, whereas the others when they came out, were curved and bent. I could not conceive the origin or formation of these bundles of hair except as follows. I concluded that the root or origin of a hair was somewhat deep in the skin and that the material for increase of such a hair was discontinued when it had grown long enough to stick out just a little from the skin. This little bit of hair will wear down when we blow our nose or happen to touch it with our hand, and so will stick in the skin. When there is new material for forming a new hair in the same place this second hair will take its place next to the first hair, which will continue till 8, 10, 20 nay 36 hairs are placed together like a bundle; also such a bundle consisting of 20 or 36 hairs will not be made in one or two years, but will take several years for being formed; for none of these hairs were pointed at the top, such as all hairs are which begin to grow anew when the previous ones have been shed. From this theretofore, I draw the conclusion that each hair of this bundle, as far as it stuck out of the skin, was worn off in length of time. +In 1674 I wrote Mr. Oldenburg, of blessed memory, that at the time I could not make out otherwise but that our outer skin, which is insensible, consists of round particles or scabs35). I added in what manner I considered this outer skin is formed, and that it continually increased at the bottom and wore off at the | |||||||||||||||
afslijt.72) Jk heb sedert die tijt, weder verscheijde observatien gedaan, maar daar inne niet veranderlijks73) vernomen als nu laast wanneer ik daar ontrent, een andere manier van observeren gebruijkte, als ik tot nog toe gedaan hadde. Want int eerst sag ik door een gemeen microscope, veel naakter,74) dat de deeltgens die mij door het selvige ront schenen, en int verbant75) lagen, en die ik oordeelde soo kleijn te sijn, dat een sant 200. á. 250. vande selve soude konnen bedecken, namentlijk die deelen vande schobbetgens, die van ons oog worden gesien, of daar het ligt op valt,+ die ik hier met fig: H. heb aen gewesen.76) Maar wanneer ik die, door een meer vergrootende microscope examineerde, sag ik dat deselve niet gemaakt wierden, door de vogt, die uijt ons lichaam wert gedreven, en waar van de waterige vogtigheijt weg wasemde, ende de substantiele materie die inde vogticheijt is, een schibbetge77) maakten, gelijk ik mijn selven voor desen hadde in+ gebeeld, en hebbe geschreven. Maar nu moet ik seggen, dat onse opperste huijtge alleen bestaat uijt schobbens. Dit woord van schobbens, sal eenige wat vreemt voor komen, om dat wij met het woort schobbens, selden anders verstaan, als de opperste huijt van visschen, die wij Vis-schobbens noemen. Dog ik kan niet sien, waar om dat men nu niet soude mogen seggen, in plaets vande opperste huijt, de schobbetgens die onse huijt bedekt, ende bewaart,78) en gelijk men de opperste huijt van Brasem, en Kerper, Vis-schobbens noemt, soo wel noemen wij ook de opperste huijt van Cabbeljaeuw, en Spiering, Vis-schobbens, Schoon de laasten | |||||||||||||||
top36). Since then I made many observations, but found nothing else till recently, when I employed a manner of observing different from my previous one. For at first I saw through an ordinary microscope much more distinctly the particles which seemed to me to be round and to lay united; and in my opinion they were so small that a grain of sand would cover 200 or 250 of them, that is to say those parts of the scales which can be seen by our eyes or+ on which the light falls and which I have indicated by fig. H37). But on examining them through a stronger microscope I saw that they were not made by the moisture exuded from our body; and I also saw that, unlike what I formerly imagined and described, the watery humour does not evaporate while the substance in+ this moisture makes a scab. Now, however, I must say that our epidermis consists only of scales. If this word scales should appear a little strange to some people because we usually understand it to mean the outer skin of fishes, what we call fish-scales, I do not yet see why, instead of speaking of our outer skin, we should not be allowed to speak of the scales that cover and protect our skin. And just as we call the cuticle of breams and carps fish-scales, so also we call the cuticle of cods and smelts fish- | |||||||||||||||
meer dan 100. maal kleijnder sijn, als die van Brasem, en Kerper,79) en of wel80) de schobbens van ons lichaam, eenige duijsenden kleijnder waren dan die81). Cabbeljaeuw, of Spiering, soo mogen wij die egter mede wel schobbens noemen, door dien het inderdaat schobbens sijn, en onse huijt bewaart,82) ende dienst aen het selvige doet,83) als de Visschobbens aen de Visschen. Dese Schobbens leggen mede (als hier vooren geseijt) in verband+ als de Visschobbens op de Visschen, want ik sag niet alleen, dat de meeste bestonden uijt 5 zijden, maar ik konde in eenige seer klaar bekennen, de binnewaartse ommetrecken, dat ik mij in beelde te sijn, de groot werdinge, ofte voort stotinge van ijder schobbetge, gelijk wij door vergroot glasen sien, dat ijder Vis-schobbetge heeft,+ die ik alhier met fig. K. heb aen gewesen, dat ik oordeelde een volmaakt84) schobbetge te sijn, dat met sijn zijde OP. aende huijt, heeft vast geweest, en welk deel ik door gaens gesien heb dat soo breet niet en is, als het boven is. Veele andere schobbetgens, en waren soo lang, nog ook soo net van zijden niet, welke laaste ik oordeelde, dat ontijdig door mij vande huijt, waren af genomen, of af gesleten, of gebroken waren. Deselve sijn seer dun want ik oordeelde, dat die meer dan 25. maal breder waren dan die dik zijn, en daar benevens, sag ik ook dat deselvige wel drie dik over malkanderen lagen, of dat onse huijt met drie dik schobbetgens | |||||||||||||||
scales. These last, however, are more than 100 times smaller than those of the bream and carp38), and although the scales of our body should be one or two thousand times smaller than those of the cod or smelt we may yet call them scales because they actually are scales and, protecting our skin39), preserve it, just like fish-scales do fishes. These scales, as said before, lie in close juxtaposition like the fish-scales on fishes, for I saw not only that most of them are six-sided but, in the case of some of them, I could distinctly discern the interior circumferences which I imagined to be the increase or propulsion of each scale, as visible through a microscope. I have represented this increase, which+ each fish-scale shows, in fig. K. I judged this to be a full-formed scale which had been attached to the skin by its side OP, which side I have always found to be narrower than the top. Many other scales were not by far so long, nor were their sides so neatly shaped; I judged that these scales had been taken prematurely from the skin by me, or that they had worn off or been broken. They were very thin for I judged that they were 25 times more broad than thick. Besides, I saw that as many as three lay on top of each other or that our skin is protected by a threefold | |||||||||||||||
bewaart wiert, want ijder schobbetge, wort maar omtrent 1/385) van ons oog gesien, onder welk deel nog ten minsten twee dik andere schobbetgens leggen, ende het andere 2/3. wort van andere schobbetgens bedekt, als hier fig: M. van welk schobbete (!) alleen maar het gedeelte 1.2.3.4. van het oog kan gesien werden, ende de rest wort van andere schobbetgens bedekt, ook is mij meest doorgaans te vooren gekomen, dat het punct 3. soo scharp niet en was, als ik het selvige hier geteikent heb, maar om dat ik oordeelde, dit een vande volmaakte schobbetgens te sijn, heb ik het dus na gevolgt. Op die manier gaat het ook met de schobbens86) vande Visschen, die wij als deselve op de Vis leggen, alleen maar voor een gedeelte met het oog komen te sien. En gelijk mijns wetens de Visschen noijt haar schobbens verwisselen, soo verwisselt onse huijt of Schobbetgens sig veelmaal, en dit geschiet mij heden pri: Septmbr. en dat niet met87) enckelde schobbetgens, maar met soo danige stucken, datter wel 1000. en meer schobbetgens, aen een vast sijn. en wanneer ik eenige schobbetgens, die vast saten, (en die ik mijn selven in beelde dat eerst88) nieuw gemaakt waren) vande huijt af nam, quam daar meest doorgaans bloet uijt, of daar bleef een roode plaats staan.89) Jk heb ook het opperste huijtge genomen van een lit-teiken dat ik van ader-laten (nu wel 25. jaar geleden) heb gehouden, en gesien dat veele van die schobbetgens de fig:+ van L. hadden. Door veele vande verhaalde schobbetgens, liepen seer heldere (in ongeschikte ordre) streepjens90) door, als in fig: M. aengewesen, die soo nu en dan beset waren met ronde bolletgens, vande groote als 1/6 van een globule van ons bloet, mede inde verhaalde fig: aen gewesen. Dese streepjens beelde ik mijn in, dat veroorzaakt wierden, door sweet dat uijt ons Lichaam was gedreven, en eenige vaste materie die int sweet is, aen eenige vande schobbetgens hadden over gelaten, ende de globulen, eenige globulen die uijt ons lichaam waren gestooten, of uijt eenige uijt gestooten deeltgens waren te samen gestremt. Uijt de hier vooren | |||||||||||||||
layer of scales, for only a third part of each scale is visible to our eyes, under which part there are at least two other scales, and the other 2/3 are covered by other scales as in fig. M, of wich scale only the part 1.2.3.4 can be seen by the eye, while the rest is covered by other scales. Mostly also I found that point 3 was not as sharp as I have drawn it here, but because I considered it to be one of the most perfect scales, I imitated it thus. The same holds good for the scales of fishes, which when they lie upon the body of a fish are partly visible. And while for aught I know fishes never change their scales, our skin or scales change frequently, and this happens to me to-day, September 1st40), not merely a few scales, but in such large pieces that quite 1000 and more scales stick together. And when I took some of the scales that stuck fast (and which I fancied had been recently formed) from the skin, blood would mostly follow, or a red spot remained41). I also took the outer skin from a scar left after I had been let blood (now at least 25 years ago), and saw that many of these scales had the shape+ of fig. L. Through many of these scales there ran bright, irregular streaks as in fig. M. Now and then these were covered with round globules, as big as 1/6 of a globule of our blood; they are shown in the same figure. I imagined that these streaks were caused by sweat driven from our body and that some solid substance in the sweat had stuck to some of the scales; also that the globules were globules expelled from our body, or had coagulated from thrust | |||||||||||||||
geseijde maaksel van onse opperste huijt, konnen wij nu wel besluijten, dat een Vloij, Luijs, en91) ander kleijn on gedierte, niet veel gewelt van nooden hebben, omme haar angels in onse huijt te brengen, na de maal de selvigen, haar angels niet door de schobbens, maar tusschen de samenvoeginge van de schobbetgens konnen in dringen. Door dese mijne verhaalde observatien, heb ik nu meer als voor desen bewesen, datter geen sweet gaten in onse opperste huijt sijn,92) maar dat de vogtigheijt die door gaans93) uijt ons lichaam wert gestooten, (en met meer gewelt, en grooter menigte als wij sweeten) op veel plaatsen, tusschen ijder schobbetge kan door gaan, schoon de schobbetgens, als wij die examineren vast aen een gekleeft vinden, door de substantiele materie (beeld ik mijn in) die inde vogtigheijt is, en die int uijt wasemen vande selve, aen de schobbetgens blijft sitten, die ligt vande Vogt, die het daar na weder ontmoet kan vloijbaar gemaakt, ende weg gedreven werden; soo anders94) niet tusschen ijder schobbetge Canaaltgens loopen, waar door de vogtige uijtwasemende materie (die onder ijder schobbetge, uijt veel plaetsjens bij een komt) sig kan loosen. Soo wij nu maar gedencken wat een menigte van plaatzen soo een schobbetge heeft, waar uijt dat het groot gemaakt wert, ende dat inde spatie van het 1/3 dat het schobbetge onse huijt bedekt,95) nog wel 100. plaatsen sijn, waar uijt de uijt drijvende deelen van ons lichaam kan96) door gaan, en dat 200. schobbetgens, soo als deselve int verbant leggen, van een sant kan97) bedekt werden, komt dan op 20000 plaatsen, kan ons lichaam uijt wasemen, inde spatie dat98) een sant bedekt, behalven de plaats waar uijt het schobbetge wort | |||||||||||||||
out particles. From the aforesaid construction of our skin we can conclude that fleas, lice and other little animals do not require much force for inserting their stings into our skin as they need not pierce the scales with their stings but thrust them through the juncture of the scales. By these observations I have proved better than before that there are no openings in our epidermis for the sweat to pass through42), but that the fluid which is constantly exuded from our body (with greater force and more copiously when we sweat) can pass in many places between the scales43) although we shall find when we examine them, that the scales stick fast together owing to the substance (I imagine) which is in the fluid and which, when this evaporates, will stick to the scales. This substance will afterwards be easily liquefied in the fluid which it encounters, and be expelled; if it least there are no minute channels between the scales, through which the moist evaporating matter can be voided (which collects under each scale from a number of places). If we only consider the number of surfaces such a scale has from which it increases in size, and also consider that in the space of 1/3 of our skin covered by a scale44), there are at least 100 places through which the exuded parts of our body can pass, and that 200 scales, closely joined, can be covered by one sand-grain, we shall find that our body can transpire in 20.000 places in a space covered by one grain of sand45), excepted the place where the | |||||||||||||||
groot gemaakt, hier uijt blijkt nu dat ons lichaam, als99) maar een Porus is, daar onse Geneesmrs continueel in haar mont hebben, de pori of sweet gaten, van ons lichaam, even als of daar toe bijsondere gaten in ons lichaam geordonneert100) waren,101) en voornamentlijk, als sij een kleijn ront droppeltge sweet op het lichaam sien leggen, en niet en weten of dencken,102) wat parsinge de lugt op alle lichamen doet, en dat soo danigen kleijne quantiteit uijt gedreven water, om dat het vande lugt gedrukt wort, schoon het van eenige duijsenden van plaatsjens komt te samen vloijen, ront moeten sijn.103) Jk heb ook de104) schobbetgens van binnen uijt de hant+ genomen, ende dat vande dicke huijt die wij Eelt noemen, dese schobbetgens heb ik van een ende deselvige ommetrek gevonde, als die van mijn lichaam, Maar gelijk de schobbetgens van ons lichaam, seer helder dun en doorschijnende sijn, soo waren dese beset met soo veel globulen, en streepjens dat deselve schenen uijt globulen samen geset te sijn, en om dat ik doorgaans ondervonden heb, dat niet alleen uijt het binnenste van onse vingers, maar uijt het binnenste vande geheele Hant, een extraordinaire groote uijt drijvinge van vogt, (waar onder seer veel vet is) geschiet, Soo heb ik mijn ingebeeld, dat gelijk als de schobbetgens op ons Arm, etc. verlaten sijnde van voetsel, af schilferen, dat ter contraire schoon de schobbetgens van binnen inde Hant, en onder de Voeten, verlaten wordende van voetsel, door de menigvuldige uijt gedreven aen een klevende stof, soo dik105) en vast, de schobbetgens op een packen,106) en alleen maar kleijne kanaaltgens, op de schobbetgens | |||||||||||||||
scale increases in size. From this it appears that our body is as it were only one pore, whereas our physicians are forever talking about the pores or orifices for perspiring of our body, as if special openings had been supplied for this purpose in our body46); and especially when they see a small round drop of sweat lying upon our body and do not know or consider what pressure the air exercises on all bodies, and that such a small quantity of exuded water, because it is pressed by the air, must be round47), although+ it flows together from some thousands of places. I also have taken the scales from the inside of the hand, that is to say from the thick skin that we call callus. I have found these scales to have the same circumference as those of my body. But while the scales of our body are very clear, thin and transparent, these were so covered with globules and streaks that they seemed to be composed of globules. And because I have often found that there is an extraordinary expulsion of fluid (in which there is much fat) not only from the interior of our fingers but from that of the whole hand, I imagined that, just as the scales on our arms etc. drop off for want of nutrition, so on the contrary, though the scales on the inside of hand and foot are left destitute of food, they conglomerate by the copious matter which is expelled and which is so thick and dense, and stick together48), only small channels being left in the | |||||||||||||||
over laten, waar door de dunste stof continueel wort uijt gedreven, dat107) het soo een dicke huijt schijnt te wesen, daar het inder daat meest108) uijt schobbetgens, bestaat, Dese dikte kan nog vermeerdert werden, als de handen grooter arbeijt doen, waardoor dan de Uijtstootinge of Uijt drijvinge van deelen, ende de te samen packinge vande selve meerder moet volgen. Op 't laast van UEd: missive vanden 16/26 Febr 16 82/83. segt109) UEd: Jk kan niet bedencken voor tegenwoordig110) datter ijets in UEd. gedagten meer meriteert (indien gij niet geengageert sijt in111) andere speculatien) als de schijnsel van verscheijde couleuren, het sij in hare poeijeren of vaste lichamen, of de verscheijde soorten van een ende deselve coulueren, of de couluer maar legt in een weijnig plaats vande wol, het welk schijnt geheel gecouluert te sijn enz:112) Mijn Heer ik heb sedert die tijt mijn gedagten daar over wel laten gaan en al hoe wel ik vertrouw, dat ik daar niet sal door komen, soo sal ik egter daar ontrent, weder eenige arbeijt doen, Hier hebt gij mijn Heer eenige uijt mijne observatien, die ik voor dees tijt, goet gedagt heb, de Hoogh Edele Heeren Leeden113) vande Con: Soc: mede te deelen, ik wil hoopen dat deselve smakelijk114) sullen sijn, dat ik gaarne UEd: hant sal verstaan, | |||||||||||||||
scales, through which the thinnest matter is constantly expelled, thus leaving the impression that it is such a thick skin while in reality it consists for the greater part of scales. This thickness can be increased when the hands do heavy labour owing to which there must be an increased thrusting out and expulsion of particles and a greater coagulation. At the end of your letter of 16/26 Febr. 16 82/8349) you write: ‘for the present I cannot think of anything that is more worthy of your speculations (if you are not engaged50) in others) than the brilliancy of various colours, either in powders or in solid bodies, or the various hues of one and the same colour, or whether the colour is present only in one part of the wool which seems to be coloured in all its parts, etc.’51). Since then, dear Sir, I have given my mind to this and although I fear that I shall not carry this to a succesful end, I shall, however, again apply myself to it. I add, dear Sir, some of my observations which I wish to communicate to the Honourable members of the Royal Society. I hope that they will please them, and shall be glad to learn this | |||||||||||||||
en sal onder des, na presentatie van mijn geringen dienst blijven, de Co: Soc:
Alderonderdanigste Dienaar en mede Broeder
Antonj Leeuwenhoeck115)
Dese 17e Septembr 1683. jn Delft.
Jk sal de transactien in UEd: laaste missive gementioneert, te gemoet sien, gelieft te selve maar met dit opschrift tot Rotterdam te senden.
Aen juffr Catharina Leeuwenhoek op de Hoogh-straat int Oude Gemenelants huijs Tot Rotterdam.116)
[Mr Leeuwenhoecks lettr dated. Septr 17th 1683.]117) | |||||||||||||||
from you. Meanwhile, offering my slight services, I remain of the Royal Society
The most humble servant and fellow-member
Antoni Leeuwenhoeck52).
This 17th September 1683 in Delft.
I am looking forward to the Transactions mentioned in your last letter; please send them to Rotterdam, bearing this direction:
To Mrs. Catharina Leeuwenhoek, Hoogh-straat int Oude Gemenelants huis At Rotterdam53).
[Mr Leeuwenhoecks lettr dated Septr 17th 1683.]54) |
|