Alle de brieven. Deel 13: 1700-1701
(1993)–Anthoni van LeeuwenhoekGepubliceerdIn:
| ||
Korte inhoud:Over poriën in wilgehout en een advies over verbetering van turf. | ||
Letter No. 222
| ||
Published in:
| ||
Summary:On pores in willow-wood, and an advice on the improvement of peat. | ||
D'Hr Frederik Adriaan Baron van Rhede etc. etc.1 Delft desen 9. Feb. 1701.
Hoog Edele Wel Geboore Heere.
Na presentatie van mijn onderdanigste dienst, en dankbaarheijt voor het onverdient onthaal, gaat hier nevens volgens af spraak de Copie van mijn Brief rakende de Veen stoffe enz: Maar neme2 ook de vrijmoedigheijt, een afschrift van diergelijke tweede brief UE: Hoog Ed: Wel Geboore Heere toe te senden3. +Ik kome inde brief van... Meij 1700. te seggen, van4 sagt en buijgsaam willigen Hout dat op het Welzand5 wierde uijtgegraven. Dit was Hout dat uijtgegraven wierde doen UE. Hoog Edele wel geboore Heere, een door gravinge liet doen, om de Vijver ofte kom, die om het Hof van Renswoude loopt, te vereenigen6. Van welk Hout, ik een stukje mede nam, om thuijs komende het selvige na mijn vermogen te beschouwen, alsoo ik mij in beelde7 dat dit Hout lange tijd int water hadde gedreven, eer dat het na de gront gesakt, of onder het sand geworpen was; en daar door de bederffelijkheijt, al onderworpen8 was geweest, ende dat dus9 de meeste porij10 waar uijt het Hout bestaat, van binnen soude vergaan zijn, dog hoe sagt soo danig Hout is, soo bevond ik dat alle de porij nog in haar geheel waren. +Ik hebbe voor leden soomer tot Aerhem11 zijnde, veel Turf sien ontschepen, die men tot mij seijde dat uijt het Veen quam, ontrent het dorp dat inde kaart Veenendaal genoemt werd12. Ik nam een stukje van die Turff, en thuijs komende ondersogt ik het selvige, en vond daar in mede al eenige aan merkende13 saken, maar hebbe daar van geen aantekeninge gehouden. | ||
Mr. Frederik Adriaan
Delft, the 9th of February 1701.
Very Honourable Sir,
After presentation of my most humble services and my gratitude for the undeserved reception, I enclose herewith, according to the agreement, the copy of my letter concerning the peat, etc. But I also take the liberty to send you a copy of a similar second letter2. +In the letter of... May 1700 I spoke about soft and flexible willow-wood that was dug up out of the marshy sand soil. This was wood that was dug up when Your Honour caused a cut through to be made in order to connect the pond or basin surrounding the garden of Renswoude3. Of this wood I took a bit along to observe it as well as I could when I returned home, since I thought that this wood had floated a long time in the water before it had sunk to the bottom or had been cast under the sand, and consequently had been subject to putrefaction. And thus most of the pores of which the wood consists would have decayed on the inside; but however soft this wood was, I found that all the pores were still intact. +Last summer, when I was in Arnhem, I saw a good deal of peat being unloaded, which I was told had come from the peat bog, near the village designated as Veenendaal on the map4. I took a bit of that peat, and when I had returned home, I observed it and found in it also some remarkable things, but I did not keep any notes about them. | ||
Dese Turf sag ik dat niet vast aan een klevende, maar seer ligt van malkanderen was brekende uijt welk gesigt ik in gedagten nam, of men dat Veen niet soude konnen verbeteren, als men het selvige inde Schuijt, ofte op het land gebaggert zijnde met de voeten ofte met laarsen aan de beenen, voor een weijnig tijd, door malkanderen trapte, of als14 knede, ende dit verrigt hebbende, dan met borden15 onder de voeten het op gebaggerde gelijk trapte. Waar door beelt ik mij in, de Turf niet alleen vaster, ofte aan een klevende16, maar ook int verbranden langer soude duuren en hier van soude men met een vierkante roede17 bagger, een proef konnen nemen. Laat nu aan een Roede op gebaggerde Veen, een Arbeijder de tijd van een ure besteden om deselve te door kneden, ofte te doortrappen, en voor Arbeijt Loon18 genieten 1 ½ st19, soo sal op ijder tonne Turf dat maar ¼ stuijver komen te bedragen20. Gelieft het mij ten goede te nemen, dat ik UE. Hoog Edele Wel Geboore Heere, met dese mijne geringe gedagten ben lastig vallende, en sal onder des blijven sijne
Hoog Edele Wel Geboore Heere
| ||
I saw that this peat did not stick firmly together, but broke very readily apart, from which sight I considered whether this peat could not be improved if the latter, after it bad been scooped into the barge or on the land, were trod or kneaded as it were for some time with the feet or with boots on the legs. And after having done this, one then levelled the matter thus scooped up with boards underneath the feet. In consequence of this I think that the peat not only would become more firm or stick together, but would also last longer in burning. And this might be tested with a square rod5 of mud. Now if a labourer were to spend one hour on a rod of scooped peat to knead or thread it thoroughly, and if he were to receive 1 ½ penny as wages, this will amount to only ¼ of a penny for every ton of peat6. Please excuse me for importuning you, Very Honourable Sir, with these humble ideas of mine. Meanwhile I remain,
Very Honourable Sir,
|
|