De draad van Ariadne
(1966)–Arthur Lehning–
[pagina 112]
| |
De Spaanse BurgeroorlogDe schrijver van Het Spaanse Labyrinth,Ga naar eindnoot7 Gerald Brenan, van huis uit een conservatief Engelsman met liberale en zeer humane ideeën, geschokt door de wreedheden van de burgeroorlog, heeft zich door het schrijven van dit boek willen bevrijden van de obsessie van deze spaanse tragedie en in het algemeen van zijn nostalgie ten opzichte van Spanje. Hij heeft er jarenlang gewoond, met name in Andalusië en, zoals vrijwel iedereen die aan gene zijde van de pyreneeën heeft geleefd, een diepe sympathie opgevat voor het gewone spaanse volk. Everything was rotten in Spain except the hearts of the poorer people, schreef Napier, en ieder die Spanje kent zal dit beamen.Ga naar eindnoot8 Wat hem buitendien heeft gefascineerd, is het uitzonderlijke fenomeen van de spaanse kerk. Welke grote nieuwsgierigheid hij hier aan de dag legt en met hoeveel kennis van zaken hij schrijft, blijkt ten overvloede uit zijn penetrante studie over de middeleeuwse mysticus Juan de la Cruz, welke in Horizon verscheen.Ga naar eindnoot9 Brenan heeft een uitzonderlijke eruditie; hij is geen beroepshistoricus, maar hij heeft op de vakspecialist voor, dat hij een schrijver is, al komt dit in de nederlandse versie niet steeds tot uiting. Hij heeft voor dit boek meer vakwerk moeten ondernemen dan hem voor zijn in wezen culturele belangstelling lief was; voortdurend merkt men zijn enorme belezenheid en hij hanteert zijn uitgebreid feitenmateriaal helder, overzichtelijk en met een ontwapenende objectiviteit. Hij heeft zin voor het pittoreske en voor de pointe, hij schrijft met humor, al leidt zijn ierse | |
[pagina 113]
| |
temperament hem een enkele maal tot ietwat gechargeerde conclusies. Alleen een niet-Spanjaard kon dit standaardwerk schrijven, maar ook alleen iemand, die begrepen heeft, dat alles in Spanje sui generis is, die het spaanse klimaat door en door kent en niet alleen uit de loopgraven van de Ciudad Universitaria. Het Spaanse Labyrinth behandelt de politieke en sociale geschiedenis van Spanje in de laatste zeventig jaar. Het is het beste boek, dat in enige taal over dit onderwerp bestaat en het enige trouwens, dat een volledig overzicht geeft van de ontwikkeling en de theorie van de arbeidersorganisaties. De uiteenzetting van het gecompliceerde agrarische vraagstuk en van de rol van de spaanse kerk is voortreffelijk. Het boek is inderdaad, wat de ondertitel aangeeft: een overzicht van de sociale en politieke achtergrond van de burgeroorlog. Het laatste hoofdstuk is hieraan als epiloog gewijd. Spanje heeft geen renaissance, geen reformatie, geen Aufklärung en geen negentiende eeuw in europese zin gekend. Het is een wezenlijk anti-kapitalistisch land. Men kent er noch de goede noch de slechte eigenschappen, die voor succes in de kapitalistische wereld nodig zijn. Het liberalisme heeft dan ook in Spanje gefaald en het kenmerk der arbeidersklasse is, dat ze niet is verburgerlijkt. Zij heeft nooit de neiging vertoond - iedereen, die in de laatste twee eeuwen in Spanje heeft gereisd, heeft het geconstateerd - de gewoonten of de denkwijzen na te volgen van degenen, die maatschappelijk boven hen stonden. De spaanse pueblo is het verzamelbekken gebleven van alle deugden en tradities van het volk, die door de hogere klassen zijn prijsgegeven, de bron, waaruit alles ontspringt, wat gezond is: ‘tegenwoordig kunnen slechts weinigen, behalve de armen, met de authentieke stem van Spanje spreken’. Ruim zeventig jaar geleden heeft Cánovas reeds gezegd: ‘aan de oppervlakte is ons land voortdurend in verval, maar nooit in de diepte’. De industriële revolutie in Spanje is een langzaam proces ge- | |
[pagina 114]
| |
weest zonder de gevolgen, die kenmerkend zijn voor de ontwikkeling van het kapitalisme in andere landen. De Spaanse maatschappij is in wezen in twee klassen verdeeld gebleven en niets is kenmerkender voor het sociale leven dan het sterke gevoel van solidariteit onder de spaanse arbeidersklasse, waarvan de bron wellicht te vinden is in het saamhorigheidsgevoel en in het op elkaar aangewezen zijn in de pueblo. Het befaamde individualistische temperament van de Spanjaard is overigens niet op het economische leven van toepassing en zijn vrijheidsgevoel is niet in strijd met de communalistische en collectivistische tradities, waardoor Spanje zich als geen ander land zou lenen voor een socialistisch experiment. Het is niet zonder toeval, dat de spaanse sociaal-democratie haar grote aanhang in Oud-Castillië had. Beïnvloed door de tradities van het katholieke Spanje, vertegenwoordigt deze partij het bureaucratische, centralistische, castiliaanse Spanje. Een speciaal hoofdstuk in Brenans boek is aan de ontwikkeling van de Partido Socialista gewijd, maar de kenmerken van de sociaal-democratie zijn bekend genoeg en de ontwikkeling van de partij ten zuiden van de Pyreneeën heeft een betrekkelijk normaal verloop gehad.Ga naar eindnoot10 Uitvoeriger is derhalve de schrijver ingegaan op het karakter en de geschiedenis van het anarcho-syndicalisme, dat hij als een typisch spaans verschijnsel beschouwt. Het anarchisme is sterk in Spanje, omdat het aansloot bij de regionalistische en federalistische tradities en omdat het het onvergankelijke instinct van de spaanse boer, zijn hang naar de primitieve staat der communes van de zestiende en zeventiende eeuw levend en bewust maakt. Het eschatologische karakter van dit anarchisme is, meent de schrijver, geworteld in een heimwee naar het verleden; achter de mythe van de siglo de oro staat het pastorale tijdperk. Geen boerenopstanden in Andalusië, of de boeren hebben er communes gesticht, zich onafhankelijk verklaard, het land verdeeld en het geld afgeschaft. Het spaanse anarchisme voor- | |
[pagina 115]
| |
namelijk als boerenanarchisme te willen zien, is zeer verhelderend, ook al lijkt mij Brenans opvatting enigszins gekleurd door zijn persoonlijke ervaringen in de dorpen en door het klimaat van Andalusië. Zijn beschouwing is natuurlijk intelligenter dan de naïveteit van de marxistische handboeken, die het anachronisme van het anarchistische karakter der spaanse arbeidersklasse voldoende verklaard achten door de ‘achterlijkheid’ van het spaanse kapitalisme en zulk een primitieve beschouwing voor historisch-materialistische wijsheid willen laten doorgaan. Men zou dichter bij de waarheid zijn, indien men de achterlijkheid van het kapitalisme uit het anarchistische karakter van het spaanse volk verklaarde. Met Brenans opvatting behoeft het niet in strijd te zijn, dat juist het industriële Catalonië een anarchistisch bolwerk is, indien men rekening houdt met het feit, dat bijv, de helft van de fabrieksarbeiders in Barcelona geïmmigreerd zijn uit de door droogte geteisterde gebieden van Almeria en Murcia. Maar de schrijver wil het spaanse anarchisme niet uitsluitend zien als een politieke, maar veeleer als een morele beweging - Borkenau sprak zelfs van een godsdienstige beweging - en het iberische anarchisme beschouwen als het protestantse schisma van het spaanse katholicisme. De geschiedenis van de sociale beweging zou men kunnen karakteriseren als de geschiedenis van de geleidelijke overdracht van de binding der arbeiders en boeren aan de kerk op de revolutionaire ideologieën, die de kerk vijandig gezind waren. Indien de laatste honderd jaar iedere sociaal-revolutionaire beweging begeleid werd door een beeldenstorm, dan is dat, meent de schrijver, de toom van een diep-religieus volk, dat zich in de steek gelaten en bedrogen voelt. Het heftige anti-klericalisme, dat overigens door vele katholieken werd gedeeld, richtte zich tegen de macht en de intolerantie in het sociale leven van de spaanse kerk, wier ecclesia militans niet alleen gekenmerkt was door een grenzeloze ignorantie en door haar verzet tegen alle maatschap- | |
[pagina 116]
| |
pelijke en geestelijke vooruitgang, maar die tevens in haar jezuïtische tak eng gelieerd was met de banken, de kranten en de commerciële concerns. Een groot gedeelte van het spaanse kapitaal was in handen van de jezuïeten. De kerk was de sterkste steunpilaar geweest van de monarchie, de dictatuur en het grootgrondbezit; de agressief anti-klericale houding van de republikeinen na de val van de monarchie in 1931 was dus wel verklaarbaar. De spaanse kerk geloofde tot in de twintigste eeuw, dat het goed was haar vijanden te vernietigen en ook deze opvatting is door haar vijanden overgenomen. Vele ketters, zoals Waldenzen en wederdopers, hebben de woorden van de Heilige Schrift à la lettre genomen en, waar dit het geval is, zijn steeds de eigendom en de staat in gevaar. Deze letterlijke opvatting van het evangelie over de verdoeming van de rijken was de misdaad van de circumcilianen geweest, een militante sekte uit de vierde eeuw, die ontstond op de afrikaanse latifundia, onder omstandigheden, die te vergelijken zijn met de agrarische toestanden, die aan het spaanse anarchisme ten grondslag liggen. Wat de autoriteiten deze sekten niet konden vergeven was, dat zij de nadruk legden op de sociale leringen van het evangelie. ‘Men zal zich herinneren’, schrijft Brenan, ‘met welk een bijna waanzinnige woede Luther de vernietiging te vuur en te zwaard eiste van de boeren, die hem compromitteerden door zijn leer over de christelijke vrijheid letterlijk op te vatten. De reden voor deze heftigheid ligt voor de hand. De Bijbel, en vooral het Nieuwe Testament, bevat genoeg dynamiet om alle bestaande sociale systemen in Europa op te blazen. Maar door de macht der gewoonte en door de invloed van mooie en ritmische woorden hebben wij verleerd dit op te merken.’ Om kort te gaan: men heeft te doen met een religieuze beweging, die de gewelddadige traditie van de spaanse kerk heeft overgenomen en die handelt naar het oer-christelijke compelle eos intrare. Dit is, meent Brenan, tevens de tragische paradox van | |
[pagina 117]
| |
het Spaanse anarchisme, dat bovenal voor de vrijheid opkomt, maar voor geen geweld terugdeinst om een maatschappij zonder dwang, om het comunismo libertario te realiseren. Het zou slechts nodig zijn, om de ‘slechte mensen’ te elimineren, opdat het tijdperk van wederzijdse verdraagzaamheid zou kunnen aanvangen. ‘Maar zulke verwachtingen’, zegt de schrijver, ‘zijn natuurlijk niet ernstig te nemen en er is heel wat naïveteit voor nodig om te geloven, dat uit de chaos van de gewelddadige revolutie van een modern land zo'n staatloze maatschappij te voorschijn zou kunnen komen.’ Toch is dit alles, gegeven de spaanse verhoudingen, niet zo naïef als het lijkt. Brenan trouwens zegt zelf: er is niets utopisch in een geloof, dat men slechts enkele landeigenaars en priesters uit de weg hoeft te ruimen en het land te verdelen om verder gelukkig te leven. Een ieder, voegt hij er aan toe, die de spaanse boeren heeft gekend, zal erkennen, dat zij, door hun vriendelijke en edelmoedige gevoelens voor elkander en door hun zo vaak gebleken talent voor coöperatie, uitstekend geschikt zijn om hun historische rol te spelen in een anarchistische commune. Dit alles was ook daarom niet zo utopisch, omdat de zogenaamde sociale orde in Spanje als in geen ander land uitsluitend gebaseerd was op het geweld. Het gezagsinstrument, dat de spaanse staat steeds zo demonstratief hanteerde, was buitendien geenszins betrouwbaar. Allerminst was dit het geval met het leger. Het kwam voor, dat in dagen van revolutionaire spanning in de madrileense kazernes de grendels uit de geweren werden gehaald. De bloedige en bloeddorstige onderdrukking van de opstand der mijnwerkers in Asturië in oktober 1934 werd uitgevoerd met moorse regimenten en met het schuim van de europese onderwereld, het Tercio, het spaanse vreemdelingenlegioen. Over deze mohammedaanse reconquista schrijft Brenan: ‘Indien de publieke opinie reeds geschokt was door het feit, dat het vreemdelingenlegioen naar Spanje werd gehaald om tegen de | |
[pagina 118]
| |
mijnwerkers te vechten, wat moest men dan wel zeggen van de komst van de Moren? Achthonderd jaar lang was de kruistocht tegen de Moren het hoofdthema van de spaanse geschiedenis geweest; zij waren nog steeds de erfvijand, de enige vijand inderdaad, waartegen de spaanse legers ooit vochten. Hun wreedheid in de oorlog was welbekend en nu bracht men hen hier om in Asturië te vechten, de enige, heilige, plek van Spanje waar de vlag met de halve maan nooit had gewapperd. Door deze daad alleen bleek al, dat voor het rechtse Spanje, noch traditie noch godsdienst - de twee dingen die het beweerde voor te staan - enige betekenis hadden. In de angst, ontstaan door de opstand van 40.000 mijnwerkers, toonden zij, dat zij bereid waren alle beginselen overboord te gooien.’ Zowel Moren als Tercio zouden overigens twee jaar later gezamenlijk met Hitler en Mussolini opnieuw de hulptroepen worden voor de Christian Gentleman, aan wie Zijne Heiligheid de Paus op 1 april 1939 zijn apostolische zegen zond na Spanjes ‘katholieke overwinning’. Het was in vele streken in Spanje nu eenmaal zo, dat het voldoende was, om de Guardia Civil uit de weg te ruimen, een soort spaanse marechaussee, reeds onder de monarchie als moordgarde betiteld, om een vrije agrarische commune in het leven te roepen. Dit is dan ook tijdens de burgeroorlog op honderden plaatsen gebeurd. De bakoenistische idee, dat ‘de staat’ slechts behoeft vernietigd te worden, opdat het maatschappelijke leven zich op een organische wijze vrij en socialistisch kan ontplooien, is in Spanje inderdaad op de werkelijkheid gebaseerd. De lange, bittere ervaring, die het volk met de steeds corrupte regeringsbureaucratie heeft opgedaan, heeft er toe bijgedragen, dat het regeringsbedrijf steeds buiten de grote massa van het volk is omgegaan. De geringe belangstelling voor de politieke arena in Madrid betekende echter niet, dat men afzijdig stond ten opzichte van het politieke leven. Ook dit is een spaanse paradox. De tegenstelling tussen staat en maatschappij was er | |
[pagina 119]
| |
zo sterk, omdat de volksmassa's een levend besef hadden van en streefden naar de integratie van het politieke en sociale leven. De oorzaak van hun afschuw van iedere vorm van dictatuur, is te zoeken in hun besef, dat de eenvormigheid, waartoe iedere overheidsstaat en ieder totalitarisme leidt, de ontkenning betekent van alle, op vrijwilligheid gebaseerde organische eenheid. Het ‘wederzijds hulpbetoon’ telt in Spanje nog altijd meer dan de regeling en de dwang van bovenaf; het gewoonterecht staat er nog boven de wet en wanneer zulke idealen in Spanje meer dan elders hebben wortel geschoten, dan is dit, heeft Brenan opgemerkt, voor een groot gedeelte te danken aan de invloed der mohammedaanse ideeën op een christelijke gemeenschap. ‘De onbewuste achtergronden van het spaanse politieke denken en voelen zijn oosters.’ Het is niet toevallig, dat de filosofie, die in de negentiende eeuw het meeste opgeld deed in Spanje, die van de Duitser Christian Karl Friedrich Krause (1718-1832) was en dat de associatie-gedachte van Fourier, de federalistische ideeën van Proudhon en het collectivistische program van Bakoenin er zulk een weerklank vonden. De grote en opzienbarende aanhang, die deze ideeën onmiddellijk na hun eerste bekendwording, in 1868, vier jaar na de stichting van de Eerste Internationale, in Spanje verwierven, was niet uitsluitend te danken aan het werk van enkele actieve propagandisten, maar in belangrijke mate aan de omstandigheid, dat het anti-etatistische socialisme van Bakoenin aansloot bij de federalistische en regionalistische tradities. De staat is steeds in Spanje gevoeld als een aangelegenheid van een vreemde bezetter. De collectivistische denkbeelden van Bakoenin sloten aan bij de oudere ideeën van associatie en bij de praktijk van de dorpscommunes en coöperaties, waarover men in de appendix van Brenans boek hoogst interessante gegevens aantreft. Een gemeenschappelijk systeem van grootgrondbezit heeft men steeds in vele streken van Spanje aangetroffen, terwijl | |
[pagina 120]
| |
soms deze dorpscommunes een uitgebreid systeem van gemeentediensten omvatten, die een communistisch karakter droegen. Langdon-Davies heeft in Behind the Spanish Barricades de visserscoöperatie beschreven, die hij tijdens de burgeroorlog heeft aangetroffen in Port de la Selva, een plaats die geheel door deze coöperatie werd bestuurd en hij nam het als vanzelfsprekend aan, dat dit door de anarchisten georganiseerd was. De plaats is echter een der oude visserscommunes, die sinds onheuglijke tijden hebben bestaan en in haar huidige vorm door de fourierist Fernando Garrido zijn gesticht. Na het uitbreken van de burgeroorlog werden in talloze dorpen gemeentebesturen in het leven geroepen (nadat de oude waren afgezet), die gekozen werden uit een vergadering van alle leden van het Vakverbond en zulk een vergadering droeg steeds het karakter van een volksvergadering. Bij alle grote opstanden of stakingen sinds een eeuw heeft zich hetzelfde verschijnsel voorgedaan. Brenan wijst er op, dat, wat ook hier op het eerste gezicht een anarchistische uitvinding lijkt, in ieder opzicht gelijk is aan de vergadering, de consejo abierto, van de middeleeuwse spaanse commune. De waarde van het spaanse anarchisme ziet de schrijver hierin, dat het duidelijker en intelligenter dan enige andere iberische beweging het verzet belichaamt van het spaanse volk tegen de tirannie en de zielloosheid van de moderne aan de machine verslaafde tijd. In tegenstelling tot het carlisme, dat slechts een sektarische betekenis heeft en dat het moderne leven geheel de rug toekeert, wijst het anarchisme de voordelen, die de moderne industrie met zich zal brengen niet af, maar het weigert de vrijheid en de menselijke waardigheid daaraan op te offeren. Wanneer er te kiezen valt tussen een hogere levensstandaard en meer vrije tijd, dan kiest het dit laatste; niet uit voorkeur voor ledigheid, maar omdat het spaanse anarchisme een ascetisch geloof is, dat geestelijke zaken boven materiële gemakken stelt. | |
[pagina 121]
| |
Indien er een tegenstrijdigheid bestaat in Brenans opvatting - nl. dat hij meent, dat de verwachtingen van de plotselinge verwerkelijking van het comunismo libertario niet ernstig te nemen zijn en aan de andere kant uiteenzet dat er, althans wat het platteland betreft, niets utopisch is in zo'n geloof - dan is dat m.i. ten dele te verklaren door het feit, dat hij de constructieve kant van dit anti-etatistische socialisme niet voldoende op zijn politieke waarde heeft geschat. Vermoedelijk hangt dit ook samen met zijn opvatting van het Spaanse anarchisme in het algemeen, waarvan hij het agrarische karakter m.i. te zeer heeft geaccentueerd. Het agrarische probleem is weliswaar nog steeds het essentiële vraagstuk van Spanje, maar de betekenis van het industriële proletariaat als politieke factor is steeds toegenomen. In de anarchistische sector van de arbeidersbeweging zou men deze ontwikkeling kunnen aanduiden als een verschuiving van het kropotkiaanse anarcho-communisme naar een bakoenistisch anarcho-syndicalisme. Het is een nuanceverschil, want de geografische invloedssfeer van het anarchisme is vandaag min of meer dezelfde als tachtig jaar geleden en de beide grote anarchistische theoretici doen nog onverminderd opgeld. Als Brenan zegt, dat alle opstanden in de laatste eeuw een agrarisch karakter hebben gedragen, dan is dat natuurlijk in grote trekken juist, maar het is niet toevallig, dat de grote arbeidsconflicten en de gewapende opstanden zonder de republiek overwegend van het industrie-proletariaat zijn uitgegaan. Zoals er niets utopisch was in het geloof, dat een vrije agrarische commune in het leven geroepen kon worden, zo was er ook niets utopisch in de opvatting, dat ‘de staat’ slechts behoefde vernietigd te worden om de fabrieken in bezit te nemen en door de arbeiders te doen beheren. Dat ook dit niet een fantastische theorie was, maar juist als de constructieve kant van dit spaanse anarchisme beschouwd mag worden, is ook tijdens de burgeroorlog gebleken. De militair-fascistische putsch, het pronunciamiento van | |
[pagina 122]
| |
Franco was het sein tot een sociaal-revolutionaire opstand, die in Catalonië en in vele andere delen van Spanje gekenmerkt werd door de collectivisatie van het economische leven - een ‘socialisatie’ die geheel buiten de staat omging - waarbij fabrieken, ondernemingen en bedrijven door de arbeiderssyndicaten werden overgenomen en beheerd. Deze collectivisaties, zegt Brenan, zoals ook de nog sceptischer Borkenau toegeeft, waren een opmerkelijk succes. Ook de Engelsman Brailsford heeft in deze geest over de gecollectiviseerde bedrijven, die hij tijdens de burgeroorlog zag, geschreven. Een der oorzaken van dit succes is zeker ook te vinden in het feit, dat de sabotage van intellectuelen en technici er geringer was dan in de russische revolutie in 1917. De anarchisten, zegt Brenan, beschouwden de burgeroorlog niet als een zuivere verdedigingsoorlog tegen het fascisme, maar als de gelegenheid, waarop ze zo lang hadden gewacht, om een nieuwe vorm van samenleving te scheppen. Vandaar hun politiek van collectivisering, zowel van de grond als van de bedrijven. Zij geloofden, buitendien, dat de oorlog alleen met succes gevoerd kon worden, indien hij gepaard ging met een sociale revolutie in de retaguardia. De centrale regering wilde echter deze gecollectiviseerde bedrijven onder rechtstreekse controle van de staat brengen. De nodige kredieten voor aankoop van grondstoffen in het buitenland werden geweigerd. In het bijzonder sinds juni 1937 nam de verbureaucratisering toe; een leger van inspecteurs en directeurs, die hun aanstelling dankten aan de veranderde politieke constellatie, i.c. aan de Communistische Partij, was op de fabrieken neergestreken, met het gevolg van een algemene demoralisatie van de arbeiders. ‘Het feit’, concludeert Brenan, ‘dat de anarchisten in de eerste oorlogsdagen niet sterk genoeg waren om de staat geheel af te schaffen, betekende onvermijdelijk de gedeeltelijke mislukking van het experiment van de vrije collectivisatie.’ Het is een der doeleinden der stalinistische interventie geweest, om het experiment van deze vrije collectivisaties te | |
[pagina 123]
| |
vernietigen met behulp van russische wapenen en het vreemdelingenlegioen van de internationale brigades. Wanneer de anarchistische leiders gehoopt hadden, dat zij door hun deelneming aan de regering van Madrid deze ontwikkeling zouden kunnen tegengaan, dan moet men constateren, dat deze politiek volkomen heeft gefaald. Aan de burgeroorlog heeft Brenan een kort hoofdstuk gewijd, waarin hij zeer helder de contra-revolutionaire rol heeft beschreven, die Stalin in Spanje heeft gespeeldGa naar eindnoot11 en dat een scherper inzicht geeft in deze spaanse tragedie dan de meeste boeken, die over dit onderwerp zijn geschreven. Als een der voornaamste oorzaken van de burgeroorlog beschouwt Brenan het falen van de republiek om het agrarische vraagstuk op te lossen. Zijn grondige en voortreffelijke analyse van het ingewikkelde agrarische vraagstuk kan hier niet worden geresumeerd. Slechts dit over Andalusië: het klassieke land van de latifundia, de grote landgoederen, die stammen uit de romeinse tijd. Geruïneerd door het romeinse belastingstelsel en de herdersgewoonten der West-Gothen, weer hersteld op een indrukwekkende wijze door de Arabieren, aanvankelijk bezit van arabische en moorse stammen en later van prinsen en koningen, werden zij door Ferdinand III in hun geheel aan de feodale heren geschonken, die hem bij zijn verovering van Sevilla vergezelden. Sindsdien hebben zij de bron van inkomsten uitgemaakt van de grote aristocratische huizen van Castilië. Maar niet meer dan een derde van de grote landgoederen, die men tegenwoordig in Andalusië ziet, hebben deze oorsprong. De meeste der huidige grote bezittingen zijn ontstaan ten gevolge van de agrarische politiek der liberalen in de vorige eeuw, die eerst de eigendommen van de kerk en later de gemeentegronden hebben verkocht. Tegen zeer lage prijzen verworven, vertegenwoordigden zij een fortuin voor de middenstandsfamilies, die ze hadden gekocht en verschaften zij de politieke macht aan de klasse, die van die tijd af Spanje heeft geregeerd. Aangezien de nieuwe landgoederen snel | |
[pagina 124]
| |
de slechtste karaktertrekken aannamen van de feodale latifundia, kan men wel zeggen, dat er geen enkel werkelijk onderscheid meer tussen hen bestaat. ‘Zo werd de spaanse boerenstand overgeleverd aan de genade van een nieuwe klasse van grootgrondbezitters, die voortaan op zijn kosten zou leven. Dat is de ware betekenis van de parlementaire regering in Spanje geweest.’ Neder-Andalusië, merkt Brenan op, is waarschijnlijk de enige streek in Europa, waar de toestand van de landarbeiders in de laatste honderd jaar niet is verbeterd. Gemeenschappelijk grondbezit, een eigendomsvorm met eerbiedwaardige antecedenten in de spaanse geschiedenis, zou voor de uitgestrekte landgoederen de logische en economisch verantwoorde oplossing zijn. ‘Alleen de ongeneeslijke domheid van de spaanse heersende klassen en haar regeringen en de onwetendheid van de traditionalistische partijen, die niet het geringste begrip schijnen te hebben van de toestanden, waaronder de Spanjaarden werkelijk leefden in de eeuw, die zij beweren te willen navolgen, heeft verhinderd, dat de agrarische hervorming reeds lang geleden is ingevoerd.’ Maar waarom, zo zou men Brenan willen vragen, heeft ook de republiek van deze ‘ongeneeslijke domheid’ blijk gegeven? De verklaringen, die Brenan hiervoor heeft gegeven, zijn voor mij, ondanks zijn uitstekend overzicht van het ingewikkelde panorama van de republiek, de minst overtuigende passages van dit boek. Hij geeft zelf wel de redenen aan, waarom het de parlementaire republiek niet gelukte het agrarische vraagstuk op te lossen, zonder hieruit echter te concluderen dat een sociale revolutie aan de orde was. Of anders gezegd: de burgerlijke republikeinen streefden naar een liberale revolutie, toen de sociale revolutie reeds op de agenda stond. Zoals de duitse sociaal-democraten in 1918 het grondbezit der jonkers niet hebben onteigend en daarmede de economische en sociale basis voor de militaire en sociale reactie hebben in stand gehouden, zo hebben de republikeinen in Spanje het grootgrondbezit | |
[pagina 125]
| |
gehandhaafd en zelfs nagelaten een jacobijnse revolutie door te voeren. Maar de massa's, die in april 1931 hun veto over de corrupte monarchie hadden uitgesproken, verwachten van de republiek wel degelijk een verwerkelijking van hun sociale eisen en waren niet geïnteresseerd in de staatsrechtelijke discussies van de republikeinse advocaten in de Cortes, die overigens minder dan enig ander parlement ter wereld het pays réel vertegenwoordigde. ‘De algemene verwachting was geweest, dat alle grote landgoederen onteigend zouden worden en de teleurstelling was groot, toen bleek, dat dit niet zou geschieden. Aan agrarische hervormingen werd niets gedaan.’ De eenvoudige waarheid is, dat zich achter de republikeinse façade het oude Spanje verborg en dat de 19e juli de onvermijdelijke ontknoping was van de vijf jaren latente burgeroorlog, die door de republikeinse omwenteling was ingeluid. In de revolutionaire uitweg uit het spaanse labyrinth ziet Brenan echter evenmin een oplossing. Waarschijnlijk is het zijn culturele en politieke achtergrond, waardoor deze uitweg hem - conservatieve Engelsman - weinig aanlokkelijk voorkomt, ook al heeft hij als motto voor een van zijn hoofdstukken de woorden van Sagasta gekozen: Cuando en un pueblo se cierran las puertas de la justicia, se abren las de la revolución.
1948 |
|