Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Filosofie van het landschap (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Filosofie van het landschap
Afbeelding van Filosofie van het landschapToon afbeelding van titelpagina van Filosofie van het landschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.82 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/filosofie-ethiek
non-fictie/aardrijkskunde-topografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Filosofie van het landschap

(1970)–Ton Lemaire–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 167]
[p. 167]

III Geschiedenis en overlevering

 
J'ay veu ailleurs des maisons ruynées,
 
et des statues, et du ciel et de la terre:
 
ce sont tousjours des hommes.
 
- Montaigne, Essais, 975
[pagina 169]
[p. 169]

1 Het verschijnen van de geschiedenis

In dit hoofdstuk wil ik me bezighouden met die verschijnselen die wijzen op de aanwezigheid van de geschiedenis in het landschap, met andere woorden met de tijd in de ruimte. Het concrete landschap waarin we wonen en wandelen, heeft namelijk een verleden; niet alleen in die zin dat het resultaat is van natuurlijke processen, zoals ze de geologie beschrijft en verklaart, maar ook en vooral omdat sporen van vroegere aanwezigheid van de mens, als culturele artefacten, op een of andere manier in haar bewaard zijn gebleven. Het zal me nu te doen zijn om dit laatste type van overblijfselen in het hedendaagse landschap, die herinneren aan vroegere menselijke culturen; en wel meer in het bijzonder van die dingen die men in de prehistorie en in de folkore versamelt en bestudeert.

Om deze beide wetenschappen in een zo breed mogelijk perspectief te kunnen plaatsen, kan ik aanknopen bij wat ik eerder gezegd heb over de georiënteerde Herhaling als de tijdruimtelijke structuur van de vroegere cultuur. Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat het Westen vanaf ongeveer de vijftiende eeuw in toenemende mate gebroken heeft met deze structuur door zich te wijden aan de verkenning van de wereld en ten slotte zich als moment van de evolutie te begrijpen. Het verlies van de vaste, mysthische oriëntatie werd begeleid door het ontstaan van wetenschappen als de geografie en de etnologie; het nalaten van de herhaling betekende de opkomst van het historisch bewustzijn en uiteindelijk het verschijnen van de geschiedwetenschappen. Historisch wordt de Europeaan pas als hij in staat is zich

[pagina 170]
[p. 170]

van de traditie te emanciperen: het is in dezelfde beweging dat zowel individu als geschiedenis wordt geboren. Deze emancipatie van de macht van de mythische traditie was in aanzet gegeven met het ontstaan van het christendom; hier was de eeuwige terugkeer van hetzelfde door de komst van de Verlosser doorbroken, zodat het verloop van het menselijk samenleven voortaan de geschiedenis zou zijn van Gods bedoeling met de mensheid en het komen van het heil. Maar het christendom wist op een tactische manier de oude structuur van de herhaling te verenigen met de nieuwe idee van de verlossing; haar riten herhaalden dagelijks en jaarlijks de beginselen van deze verlossing en ontnamen zo aan de heilsverwachting haar revolutionair karakter en haar radicale ongenoegen met het heden. Pas in de achttiende en negentiende eeuw wordt door onze cultuur gebroken ook met dit mythische herhalingsmoment in een overigens dynamische tijd. De idee van vooruitgang, de evolutiegedachte, het marxisme en andere sociale profetieën voltooien het dynamische tijdsbegrip van het christendom door het te profaniseren.

In zekere zin in deze uiteindelijke overwinning van de centrifugale geschiedenis op het laatste steunpunt van de mythische herhaling een triomf van de stad op het platteland. Het ontstaan van het historisch bewustzijn valt samen met de opkomst van de steden en is in het algemeen een functie van de verstedelijking van onze cultuur. De grote stad is een breuk met de agrarische leefwijze en daardoor met dat wat de hechte basis uitmaakte van de mythische herhaling: de parallellie tussen cultuur en natuur. Het leven van en in een stad was niet langer onderworpen aan dit neolithisch ritme en kon zich zo geleidelijk bevrijden van de macht van de herhaling en daarmee van de traditie. Het christendom verschijnt in die optiek als een in aanzet stedelijke religie die door het platteland te willen bekeren op haar beurt door dit land is bekeerd, doordat zij de agrarische structuur van herhaling heeft overgenomen waarvan zij zich door de incarnatie had weten e bevrijden De negentiende eeuw betekent dan de definitieve bevrijding van de stad van de

[pagina 171]
[p. 171]

agrarische tijdsstructuur, waaraan zij altijd nog door toedoen van een aan het platteland aangepast christendom gebonden was geweest. Maar het is ook diezelfde stad die het platteland als zodanig ontdekt en er op een verholen manier naar terugverlangt; de stad is behalve haar eigen bewustzijn ook het bewustzijn van het platteland. Zo is het de stad geworden, met haar uitvindingen van het individu, de geschiedenis, de wereldruimte, die historicus en geograaf wordt van zichzelf en van het land. Vreemde passies van de stedeling: hij die als eerste voor de vooruitgang geestdriftig is geworden, gaat ook op zoek naar de povere sporen van zijn eigen verleden en van zijn verleden als platteland. Zodra hij van de macht van de traditie is losgekomen, lijkt hij zijn bevrijding tevens in zijn hart te betreuren en zal hij op zoek gaan naar restanten van deze zelfde traditie waarvan hij zich had weten te emanciperen. Het historisch bewustzijn is een type bewustzijn dat pas mogelijk wordt als de mythische herhaling niet langer het menselijk handelen domineert; de geschiedenis - als feitelijk gebeuren en als wetenschap - is dan ook teken van de eindelijk op de blinde traditie verworven autonomie van de mens: de mens wordt autonoom in de tijd door zichzelf te herkennen als bewerker van zijn lot en de tijd als de ontwikkeling van de consequenties van zijn handelen.

Op zoek naar de oorsprong van nieuwe ideeën in het moderne Westen, of naar hun opbloei, komt men vaak terecht bij de romantiek. Niet alleen dat zij de ontwikkeling van de geografie een beslissende stoot heeft gegeven, door van haar een zakelijke verheldering te maken van een mystieke oneindigheidservaring (von Humboldt); ook de geschiedwetenschappen, die met de natuurwetenschappen het gezicht van de vorige eeuw zouden bepalen, zijn pas mogelijk geworden door dat syndroom van ideeën en gevoelens dat de romantiek heet.

In de verbeelding van de preromantiek treffen we al de beelden aan van een ontwakend historisch bewustzijn, waaruit later de positieve geschiedwetenschappen zullen ontstaan: de ruïne, het kerkhof, de oertijd, de Middeleeuwen. Vooral de ruïne ver-

[pagina 172]
[p. 172]

schijnt ons als het bevoorrechte beeld van de romantici, een van hun geliefkoosde plaatsen, archetype van hun tijdsbeleving. Het is zozeer een gezocht monument, dat de welgestelden die de geest van hun tijd verstonden, de ‘tand des tijds’ een handje hielpen door in hun tuinen complete alvast geruïneerde bouwvallen te laten neerzetten!

Hoe is die op het eerste gezicht vreemde voorkeur voor ruïnes te verklaren? Voorkeur die overigens minder vreemd is dan we denken, omdat we ze nog steeds (zoals zoveel overigens), zij het in wat gematigder vorm, met de romantici delen: wij modernen restaureren namelijk ruïnes en bezoeken ze als toerist. Wat is een ruïne in feite, dat ze zozeer in onze smaak blijkt te vallen?

‘Ruïne’ noemt men elk vroeger door mensen bewoond gebouw dat bezig is in te storten; het is daarmee menselijke bewoning of woonriumte die bezig is te verdwijnen, en dat wil in dit geval zeggen: terug te keren tot de natuur. Daardoor betekent de ruïne de aanwezigheid van de natuur in de cultuur; het is precies cultuur die naar de natuur, waartegen ze als bescherming was opgeworpen, terugkeert. De ruïne is in de cultuur marginaal; het is het herfsttij van een cultuur, restant van vroegere bewoning die ons toeroept dat cultuur tot ondergang in de natuur gedoemd is en dat menselijke monumenten slechts tijdelijk zijn. De ruïne is belichaming van de ‘tragedie van de cultuur’. Om die reden is de ruïne symbool van de romantische preoccupatie; de romanticus wandelt in de marge van de cultuur, in het raakvlak van cultuur en natuur, en daarom is hij ook de eerste cultuurfilosoof en cultuurcriticus: criticus van de cultuur in naam ven de natuur. Het bezoek dat de romanticus aan ruines brengt, is zo in wezen het bezoek dat de cultuur aflegt aan haar eigen vergankelijkheid; in de cultus van haar ruïnes brengt de cultuur voortdurend haar eigen kwetsbaarheid en nietswaardigheid onder haar aandacht. De romantiek is vol van doodsgedachten, en in het bezoek aan de tekens van zijn naderende ondergang, ruïnes en kerkhoven, ziet de mens zijn eigen mogelijke afwezigheid. Hij gedenkt zijn dreigende oplossing in

[pagina 173]
[p. 173]

de natuur; hij bezoekt de natuur en de overgangen van cultuur naar natuur omdat de natuur de waarheid over de cultuur bezit.

De ruïne opent de tijd, want als verlaten bewoning is zij tegelijk de aanwezigheid van het verleden in het heden en er de aanwijzing van dat ons eigen heden ooit tot het verleden zal behoren. De ruïne is daarmee verzameling van de tijdsdimensies, anticipatie van onze vergankelijkheid door belichaming van andermans verleden te zijn. Ruines staan ons, toeschouwers, toe om ons heden als toekomstig verleden te zien, en het is deze ervaring die de grondervaring is van de moderne tijd. Want wat de romantici in elementaire beelden hebben beleefd, is in feite de verschrikking van de moderne tijdservaring; de autonome mens van de geschiedenis is overgeleverd aan een onherhaalbare tijd die voortdurend vormen en wezens schept om ze vervolgens weer op te lossen en te verslinden. Hij die het waagt niet meer de vrome herhaler van een heilige traditie te zijn, levert zich, juist door onherhaalbaar individu te willen worden, uit aan de onbarmhartige nooit op zijn passen terugkerende tijd van ons moderne westerse bewustzijn.

In zekere zin zijn de romantische doodsgedachten de voortzetting van het middeleeuwse doodsbesef, het memento mori, het media vita in morte sumus, dat zich eerder levendig hield met behulp van doodschoofden, ziektes en lijken dan met ruiïnes zoals in de romantiek.

Deze ruïnes, waarmee het melancholisch Arcadië van de romantici vol stond, worden niet langer door levende mensen bewoond, maar des te meer door spoken! Het spook maakt de pure angst om de absolute tijd zichtbaar die de ruïne oproept, het geeft vorm aan de leegte en aan de verschrikking van de vergankelijkheid; over de huizen waarin mensen gestorven zijn, ontfermen zich de spoken. Ook het spook kent zo zijn (cultuur)geschiedenis, zijn opkomst en verval in de marge van de menselijke bewoning, zijn functie in het halfduister van de cultuur, zoals de vleermuizen om dezelfde ruïnes fladderen als afgezanten van de natuur aan de dood. Evenals het verlaten van

[pagina 174]
[p. 174]

een vertrouwde ruimte een beproeving is voor het bewustzijn, beproeving die gestalte aanneemt in de weerwolven die de reiziger kunnen bespringen, in het dwaallicht dat hem misleidt of de heksen die hij kan ontmoeten; zo ook is het zich wagen buiten de perken van de vertrouwde tijd van alledag, zoals dat gebeurt door het bezoeken van ruïnes, een verschrikking voor het bewustzijn. Deze angst voor de onvertrouwde, de nog ongetemde tijd wordt door het spook vertegenwoordigd. ‘Het spookt’ op sommige plaatsen: dat wil zeggen ons bewustzijn kan zich niet onttrekken aan de fascinatie van het verleden; de ruïne vervreemdt ons heden van zichzelf en doet ons huiveren voor een tijd die we niet hebben gekend en nooit zullen kennen. Dat onze ruïnes bezocht worden door spoken, betekent dat ons geheugen bezocht wordt door niet-bedwongen herinneringen. Het is alsof het romantische bewustzijn de ervaring van de volstrekte tijd en de volstrekte vergankelijkheid niet kon verdragen en liever in het lege gezicht van het spook keek dan in de absolute leegte van de tijd.

Het spook, de genius loci van de ruïne, verschijnt bij voorkeur om middernacht, de kritische tijd van de cultuur, als alle menselijke vestiging door het duister van de natuur wordt bedreigd. Hij is de vorm waarin vroegere bewoners terugkeren in het verontruste bewustzijn van hun tijdgenoten. Een filosofie van het wonen zou dan ook onvolledig zijn, wanneer zij geen aandacht zou schenken aan deze schimmige begeleiding van de mens al bewoner van zijn wereld. Sinds de mens zich voorgoed op een vaste plaats gevestigd heeft, is hij omgeven door spoken en schimmen; en heel deze schaduwwereld van de cultuur behoort evenzeer tot het neolithisch syndroom als de aanleg van akkers en het bouwen van huizen zelf. Kortom: het spookt in de periferie van de cultuur, daar waar de cultuur naar de natuur terugkeert, waar de cultuur haar zelfverzekerdheid verliest en huivert bij de gedachte van haar eigen afwezigheid. In deze marge van de cultuur, haar raakvlak met de natuur, moeten nu al die verschijnselen gelokaliseerd worden die door de prehistorie,

[pagina 175]
[p. 175]

de volkskunde en ook de toponymie bestudeerd worden. Want er resten in het huidige landschap niet allen ruïnes uit het verleden, door spoken bezocht; maar ook bergt de bodem sporen van vergeten nederzettingen en begraafplaatsen uit de prehistorie; dragen de plaatsen en waters namen die de huidige bewoners niet zelf hebben gemaakt en die ze soms nadenkend uitspreken om er hun ware betekenis in te laten doorklinken; en zijn er talrijke punten in het landschap die een bijzondere betekenis hebben, omdat er kabouters heten te huizen, heksen vergaderen, elfen dansen, dwaallichtjes dwalen, weerwolven wachten enz.

Al deze kleurrijke figuren zijn vormen waarin het verleden in het hedendaagse, onmiddellijk waargenomen landschap aanwezig is, gestalten waarin een vroegere cultuur haar toevlucht heeft gezocht in de marge van de tegenwoordige.

Zijn zijn als het ware mythische resten in onze rationele cultuur; hen zoeken is zoeken naar de mythische schuilhoeken in de officiële geografie en de officiële geschiedenis. In de rest van dit hoofdstuk zal ik, in de marge van de officiële cultuur op zoek gaan naar deze verborgen dimensie van het westerse landschap.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken