Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De taal van Stijn Streuvels. Deel 1. Het woord bij Streuvels (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De taal van Stijn Streuvels. Deel 1. Het woord bij Streuvels
Afbeelding van De taal van Stijn Streuvels. Deel 1. Het woord bij StreuvelsToon afbeelding van titelpagina van De taal van Stijn Streuvels. Deel 1. Het woord bij Streuvels

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.44 MB)

Scans (16.28 MB)

XML (1.02 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

proefschrift


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De taal van Stijn Streuvels. Deel 1. Het woord bij Streuvels

(1970)–Hubert Lemeire–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 231]
[p. 231]

§ 1. Vorming van substantieven.

A. Samenstelling.

Het aantal samengestelde naamwoorden in Streusels' taal is buitengewoon groot.

 

De stilistische functie van deze composita is veelvoudig en niet altijd te achterhalen.

 

Dat de composita niet altijd bepaald kunnen worden zonder lange en benaderende omschrijving, verklaart hun vage en suggestieve kracht waarmee Streuvels in veel gevallen atmosfeer wil scheppen. ‘Stijlverdichting of -comprimering werkt suggestief en atmosferisch verdiepend’Ga naar voetnoot(1).

 

In andere gevallen schijnt Streuvels de verschillende nuances in één woord te willen vatten en weergeven daar waar ze door ontleding verloren zouden kunnen gaan.

 

Soms werkt de samenstelling ook verduidelijkend door de toevoeging van een soortaanduidend woord, maar vaak is het effect verzwarend en lichtjes retorisch en verraadt het een neiging naar gezwollen zegging.

 

Op het onderscheid tussen copulatieve, appositionele of bepalende samenstellingen gaan we niet verder in, maar we zullen veeleer trachten de eigen betekenis en functie van het compositum aan te duiden.

[pagina 232]
[p. 232]

I. Het eerste lid is een substantief

Dit is het geval bij de overgrote meerderheid van de samengestelde substantieven.

 

De bepalende samenstellingen worden gevormd met of zonder bindingsklank (-s, -e, -er, -en)

 

In deze rubriek gaat onze aandacht in de eerste plaats naar de verhouding der beide leden van de samenstelling, en dan wordt een van de meest frequente formaties behandeld. Nadien volgt een nadere bespreking van enkele merkwaardige samenstellingen.

1. Verhouding van de beide delen van de samenstelling

a) Het compositum is in de meeste gevallen de korte vorm van een genitivus explicativus of bepaling met ‘van’ van gelijke kracht. Het eerste lid vervangt die genitief of die bepaling.

 

Hier zou een zeer lange lijst kunnen volgen van formaties van dit type. We beperken ons tot enkele gevallen die het talrijkst zijn en in alle werken voorkomen.

 

Voorbeelden:

 

ademgang, -snoffel, -snok, ...
akkerbreedte, -schelle, -schrode.
belleklank, belklepel
bladerrank, -tros, -vracht.
bloemenkroon, -lucht, -schoonheid, -stof, -weefsel.
boerenaard, -kneep, -kop, -woonst.
bomendrom, -lijn, -stapel.
dagdood, -einde, -hitte, -klaarte, dagenreeks.
dalruimte.
[pagina 233]
[p. 233]
dorpskom, -beeld, -boer, -bouwtrant.
droombedrog, -ding, -gedaantes, -schoonheid.
hemelgloed, -koepel.
heuvelkimme, -hoogte, -neg, -voet.
gelukstraan, -tijd.
huiskave, huizengroep.
hofgat, -hek, -keuken, -klok,...
jeugddrift, -makker,...
kindergestel, -gramte, -klank, -verbeelding,...
kleurbrok, kleurenbord, -luister, -praal, kleurglans, -mengsel,
lachgeluid, -geweld,...
landbedrijf, -oever,...
levensbedrijf, -blijkheid, -bloei, -eenvoud, -gang,...
lichtbaan, -bad, -bal, -spaander, -sprankel,...
liefdekoorts, -kreet, -lust,...
lommerdak, -frisheid, -gewelf, -zwaarte,...
loofrank, -sieraad, -tros, lovertak, -tros,...
luchtgesteltenis, -geweld, -gewelf,...
noodbuur, -hulp, -vriend,...
regengeut, -gulp, -lijn, -plassel,...
rouwgevoel, -maand, -mare,...
schaduwdeel, -holte, -koelte, -lap, -massa,...
schrikhuiver, -koorts,...
sneeuwdeken, -dons, -poeder, -schuim,...
vlashekken, -herel, -kouter, -pluis,...
vreugdegenot, -roep, -rumoer,...
vuurgenster, -glans, -gulp, -klonter, -schijn,...
waterbal, -schaarsheid, -wervel, -brobbel,...
weeldebewustzijn, -gevoel, -roes, -teken,...
werkalm, -daad,...
windadem, -geweld, -ruk,...
wolkenbed, -brokkel, -pracht, -spel, -vaart,...
zonglinster, zonnebeeld, -brok, -dans, -draai, -gang, -genster,
[pagina 234]
[p. 234]

b) De verhouding van het bepalende deel tat het hoofddeel is niet beperkt tot een loutere genitief-verhouding.

 

Een afdoende of bevredigende groepering is wellicht onmogelijkGa naar voetnoot(1).

 

Wij beperken ons tot de bij Streuvels meest voorkomende composita.

 

Het eerste deel van de samenstelling bepaalt:

 

1) de stof:

 

De voornaamste zijn:

eerdebane, -bonk, -straat, -streep,...
steenbalk, -bank, -bodem, -dam, -dorpel,...
zandaarde, -kasteel, -straat, -streep,...

 

De talrijke samenstellingen met goud- en zilver- als eerste lid:

goudgruis, -klontering, -kogel, -munt, -omvatting, -pulver, -schilfer,...
zilverbal, -beier, -glinster, -parel, -penning, -schilfer,

 

kunnen even goed ondergebracht worden bij d) op p. 248.

 

2) de plaats:

 

De samenstellingen met bos-, woud- en dorps- als eerste lid komen het meest voor.

 

Enkele voorbeelden:

bosboom, -deemstering, -plein, -stilte,...
wouddreef, -laan, -schoonheid, -stilte, -weg,...
dorpsberoerte, -boer, -gebeurtenis, -kom, -klooster, -midden
[pagina 235]
[p. 235]

verder: landbedrijf, hoflinde

 

3) de tijd:

 

Uiteraard duiden deze composita de perioden aan van de dag en de jaargetijden.

 

Opvallend hierbij is dat Streuvels aan ‘noen’ en ‘uchtend’ de voorkeur geeft boven ‘middag’ en ‘morgen’, en dat er bijna geen samenstellingen zijn met herfst- als eerste lid. Streuvels verkiest najaars-Ga naar voetnoot(1)

 

Voorbeelden:

 

Avondasem, -deemster, -frisheid, -kalmte, -land,...
morgenbrood, -goed, -klaarte,...
uchtendbezigheid, -brood, -nersheid, -hemel, -schemer, -smoor,...
noendrukte, noenedommel, -dutje, -klokje, -kost, -stemming, -stilte,...
middagbrood, -pint, -staminee, -stilte, -tijd,
nachtgewemel, ijlte, -keuken, -kilte, -lawaai,...
daggerucht, -hitte, -klaarte, -leven,...
lentebloesem, -luwte, -tuin,...
herfstdos, -getij, -land.
zomeradem, -bezigheid, -droogte, -groei, -mist,...
winterbedrijf, -doening, -dricht, -kwaal, -labeur,...

 

In Streuvels' taal krijgen deze composita in veel gevallen een andere schakering: b.v.: avondland: het landschap zoals het zich 's avonds voordoet; verder: avondstraat, zomergeluk, zomerlach, nachtbal,...

 

Ze dienen dan om de atmosfeer te scheppen.

[pagina 236]
[p. 236]

4) een volledige of gedeeltelijke vergelijking:

 

Ook van deze formatie zijn de voorbeelden zeer talrijk en ze liggen over alle werken van Streuvels verspreid.

 

Enkele voorbeelden:

 

armkraak
bel(le)stem
bloedschijn, -wolk
haakscheur
klauwhand, -poot, -vuist
klokstem
reuzenkerel
slangkrul
slingerbocht, -kronkel,...

 

Vaak heeft een substantief dezelfde vorm als de stam van het verwante werkwoord, en dan is het niet altijd uit te maken of het eerste lid van een samenstelling een substantief of een werkwoordelijke stam is. Het is dus mogelijk de samenstellingen met slinger onder te brengen bij de rubriek in: composita met een verbaal stam als eerste lidGa naar voetnoot(1).

Uit de meeste formaties blijkt immers dat slinger- de verkorte vorm is van slingerend, en vooral de samenstelling ‘slingerslinger’ steunt ons in deze opvatting.

 

Opmerkelijk zijn de samenstellingen waarvan het tweede lid de vergelijking bevat: boomburg, boomhalle, -kasteel, -reus: een boom als een burg, halle, kasteel, reus.

[pagina 237]
[p. 237]

5) de bestemming of de functie:

 

Hier zijn de voorbeelden niet zo talrijk:

 

bloemvaas
werkalm
slaappolder, -sirope.

 

6) het middel of instrument:

 

Van deze formatie vinden we veel voorbeelden, maar aangezien het tweede lid in de meeste gevallen een verbaalsubstantief is, worden ze in rubriek 2 besproken, op p. 238

 

Het gaat om samenstellingen als:

 

armgreep, -trek
kloefslag,
...

2. Een van de meest frequente vormen van samenstelling is de formatie waarvan het tweede lid een verbaalsubstantief is.

a) Het tweede lid van de verbinding is een verbaalsubstantiefGa naar voetnoot(1)

Hierbij kan het eerste lid fungeren als instrumentale bepaling of als subject van de handeling. (zie in dit verband ook p. 237 bij 6)

[pagina 238]
[p. 238]

Voorbeelden:

 

a) met gemeenschappelijk eerste lid:

 

ademblaas, -gang, -greep, -haal, -stoot, -tocht, -trek, -veeg
bliksemslag, -zwong
baarslag, -wentel, barengang
dagendans, -gang
lippendraai, -plooi
windruk, -trek, -zweep
zomerdans, -gang
zonnedraai, -gangs, -laai, -zang

 

b) met gemeenschappelijk tweede lid: (bewegingschildering)

-dans: dagen-, zomer-
-draai: hoofd-, ogen-, lippen-, zonne-
-gang: adem-, baren-, bede-, dagen-, doods-, doop-, kermis-, kerst-, kruis-, levens-, lijk-, rol-, sleur-, slier-, sliffer-, voet-, zomer-, zonne-
-loop: uchtendloop
-slag: baar-, belle-, bliksem-, galm-, kloef-.
-trek: adem-, wind-
-zwaai hoed-, levens-, rok-

 

c) andere gevallen:

 

donderkraak
goudgloei

 

Hieruit blijkt eens te meer Streuvels' voorliefde voor de substantivische vorm.

 

Zie verder nog (p. 267 ) een nadere bespreking van gevallen als bliksemkronkel.

[pagina 239]
[p. 239]

b) Het tweede lid wordt gevormd door een, al of niet denominatief, verbaal substantief op -ing, met de diverse functies welke aan het genoemde suffix eigen zijn. (Zie ook bij de afleiding op -ing)Ga naar voetnoot(1).

 

Ook hier spreekt in het algemeen dus weer de voorkeur voor de substantivische vorm.

 

Enkele voorbeelden uit de zeer vele.p

 

1. Het talrijkst zijn de bewegingschilderende woorden:

 

-davering: angst-
-flikkering: lijn-, striem-
-golving: bodem-, land-
-heuveling: golf-
-huivering: angst-, gruw-, schrik-
-klontering: goud-
-krieuweling: lust-
-kroezeling: haar-
-planting: boom-, paal-
-poeiering: goud-
-rilling: angst-, koorts-
-roering: beelden-
-sparkeling: vuur-
-sparteling: vuur-
-storting: sneeuw-
-wemeling: blader-
-wenteling: baren-
-woeling: feest-

 

2. Frequent zijn ook de aanduidingen van lichtindrukken:

-deemstering: zonne-
-maling: bloemen-
[pagina 240]
[p. 240]
-pinkeling: zonne-
-schatering: kleur-Ga naar voetnoot(1),
-scheiering: licht-
-schemering: licht-
-schittering: hitte-, kleur(en)-, licht-, zon-
-speiering: kleuren-, licht-Ga naar voetnoot(2)
-spettering: kleur-
-spiegeling: licht-
-spikkeling: bloemen-
-straling: lucht-

 

3. Klankaanduidingen:

-rammeling: slot-
-rinkeling: belle-
-ruising: regen-
-schatering: vreugde-
-tinkeling: belle-

 

c) Het tweede lid is een verbaalsubstantief met het prefix ge-. Opnieuw blijkt uit de talrijkheid van deze formaties de drang naar substantivering in Streuvels' (impressionistische) taal.

 

Deze composita geven op een genuanceerde manier een geheel van handelingen weer, een collectief gebeuren of duiden een herhaalde, voortdurende handeling aan.

 

a) alfabetisch naar het eerste lid:

 

belgerinkel
bladergeprevel, -geritsel
bromgeronk
hoorngetoeter
[pagina 241]
[p. 241]
jeudgejubel
joelgeschreeuw
jubelgeroep
kanongedommel, -geschot
kindergekerm, -geprazel, -gestamel
klokgebengel, -geklop, -geklep
minnegefluister
spotgemompel
stemgekletter, -gegalm
vogelgekwetter, -geschal, -geschater, -geschuifel
vreugdegeklets, -geschal, -geschetter
windgesuizel

 

b) alfabetisch naar het tweede lid (waarbij Streuvels' rijke synonymiek duidelijk wordt)

 

- gebengel (klok-)
-gefluister (minne-)
-gegalm (stem-)
-gejubel (jeugd-)
-gekerm (kinder-)
-geklep (klok-)
-geklets (vreugde-)
-gekletter (stem-)
-geklop (klok-)
-gekwetter (vogel-)
-gemompel (spot-)
-geprazel (kinder-)
-geprevel (blader-)
-gerinkel (bel-)
-geritsel (blader-)
-geroep (jubel-)
-geronk (brom-)
-geschal (vogel-, vreugde-)
-geschater (vogel-)
[pagina 242]
[p. 242]
-geschreeuw (joel -)
-geschuifel (vogel-)
-gestamel (kinder-)
-gesuizel (wind-)
-getoeter (hoorn-)

 

2. Andere aanduidingen zijn:

 

a) beweging

 

-gegolf (baren-)
-gekrawoel (bijen-)
-gehuiver (blader-)
-gepoender (dorps-)
-gewoel (feest-)
-gelijn (golf-)
-gekluts (golf- lippen-)
-gewapper (vaantjes-)
-geklepper (vlerk-, wiek-)

 

b) licht en kleur

 

-geflonker (vuur-)
-gekertel (zon-)
-gekletter (zon-)
-geschater (kleur-)
-geschitter (licht-)
-gespeier (kleur-)
-gestoot (straal-)

 

c) verder

 

egengelonk,
zonnegelonk,
minnegelonk.
[pagina 243]
[p. 243]

3. Enkele stamenstellingen bestaande uit twee substantieven verdi enen een nadere bespreking.

a) een der samenstellingsleden is, of ook wel beide zijn een gedurfde metafoor of synesthesie

 

Wij laten hier enkele voorbeelden volgen:

 

bladergewaad
goudregen
hitteregen, -schittering
kleurenbrand, -geschater, -jubel, -schatering, -spettering, -zang
manewezen
zonnewezen
zonnegelonk, -schreeuw, -zang
zongekletter

 

Dezelfde synesthesie vinden we terug in de beeldspraak: geregeld vergelijkt Streuvels het licht met een spuitende fontein, gebruikt hij klank-woorden voor het licht en voor de kleur.

 

Enkele voorbeelden:

 

‘Verre over 't water en hoge in de lucht schetterden de leeuwerken en 't schuifelzingen regende in een schelle orgeling van tonen wijds en zijds naar beneden’ (Bloemlezing, 161)
‘Maar Broer gebaart zich dood - de jubelzang van den dageraad wil hij niet horen’ (Morgenstond, 166)
‘Broer kan 't geluid van het licht niet langer weerstaan, het heeft in hem de vreugde doen ontwaken en meteen is zijn slaaplust uit’ (ibid., 167)
‘Zie het licht dat lijkt op een geluid dat onzichtbaar nog
[pagina 244]
[p. 244]
van heel verre nadert, en te raden is in zijne komst door de schemering die groeit’ (Avonden, 429)
‘Over heel de dubbele glooiing der scheldevallei blaaiert in een schonen galmzang van kleurschakering, het duizendmalig groen der verschillende zomervruchten’ (Vlaschaard, 114)
‘De zonnestraal zelf is als een geweldige levenwekker; hij is als het blinkend koperen klaroen, dat met schetterstoot en jubelkreet verkondigen komt de glorie van den nieuwen dag’ (Morgenstond 165)
‘De lichtplas op 't tapijt is uitgewijd en vreet al verder 't bloedend rood der bloemen en 't rauwe groen der lovers’ (Morgenstond, 165)
‘In de algehele stilte zwiepte 't geluid op, en als een windtrek die voorbijvaart, met één zwong, doofde 't uit en keerde bij beurten weer, als een draaiende lichtstraal door de ruimte’ (Vlaschaard 199)
‘En toen, onverwachts als een wonder, uit het stervende gezinder van het rustend metaal, breekt als een vloed het geklank dat opborrelt uit de toren die staat als een fontein hoog en slank in de lucht - een fontein die klanken opspruit in de avondlucht en luide de stralen uittrippelt van een blijde, zilveren zang’ (Geurts I, 100)

 

b) Verwant met de copulatieve samenstellingen, maar toch enigszins anders van aard, zijn de tautologische samenstellingenGa naar voetnoot(1)

 

Andere (appositionele) samenstellingen kunnen we verduidelijkende samenstellingen noemen.

[pagina 245]
[p. 245]

In dit verband kunnen we er nu reeds op wijzen dat Streuvels' taal een sterk emfatisch karakter heeft. Hij houdt van opstapelingen van woorden en zinnen, van binaire verbindingen van (semi-) synoniemen, van variërende herhalingen. Dit zal ten overvloede blijken uit het vijfde hoofdstuk.

 

Op deze plaats zien we de invloed van dit verschijnsel op de woordvorming.

 

Van deze samenstellingen zijn de voorbeelden weer zeer talrijk en we vinden die in elk werk geregeld terug.

 

Enkele voorbeelden:

 

akkerkouter, -veld
aarsgat
bochtkraak
berghoop
cijfernummer
dommeldoezeling
flikkersprong
foremarkt
golfbaar
hoftuin
keerbocht, -draai, -kromte
kelderput
kerfstreep
klankgalm
kletsslag
kletsknal
knechtejongen
kouterland, -stuk
[pagina 246]
[p. 246]
mistsmoor,
muurwand
nevelsmoor,
paalstaak,
plofbons,
ruksnok, snokruk
reirang,
rimpelreef,
schotsstaaf,
schreeuwgil, -kreet, -schruwel,
smoordamp,
spookschim,
spothoon,
spotvlek,
straatbaan,
wenteldraai,
werkbezigheid,
wipsprong.
[pagina 247]
[p. 247]

c) Composita als bliksemkronkel verdienen onze aandacht. Het voor de bliksem vanzelfsprekende kenmerk wordt nadrukkelijk genoemd (het emfatisch karakter van Streuvels' taal en stijl werd reeds aangestipt in de rubriek over de tautologische samenstellingen) opdat de lezer voorstellingen zou opnemen en geen begrippen. Dezelfde bekommernis om de plastische kracht zullen we bij de samengestelde werkwoorden aantreffen.

 

Hier volgen nog enkele andere voorbeelden:

 

bliksemlans, -lijn
hemelkappe
hemelkoepel, lommer-, lover-, lucht-
heuvelbuik, bult-
luchtgebouw, loof-
luchtgewelf, wolken-
loofverhemelte
regenlijn
straatlint
vlamtong, -toren

d) Van veel samenstellingen, waarbij zonder verbinding met het voegwoord en of zonder bindingsklank twee substantieven tot een samenstelling worden verbonden, kan men het eerste lid door een van dit substantief afgeleid of door een hetzelfde begrip uitdrukkende adjectief vervangen.

 

Dit is een geliefkoosde verbinding bij Streuvels. Dat hij de voorkeur geeft aan de additieve samenstelling bewijst dat hij de betekenis ervan anders ziet dan de som der elementen of dan de verbinding adjectief en substantief.

 

Hieruit kunnen we ook zijn voorliefde voor het substantief afleiden.

 

Ook hier zijn de voorbeelden zeer talrijk en in alle werken worden ze veelvuldig aangetroffen:

 

angstgedachte, -stemming, -vraag
deemsterlaan, -licht, -lucht, -ruimte
gloriekoepel, -schijn, -sleep, -zang, -zon (zie ook p. 249)
spookglans
weeldebed, -zicht
[pagina 248]
[p. 248]

Het talrijkst zijn de composita met pracht-, wonder-, tover-, goud-, zilver-, als eerste lidGa naar voetnoot(1)

 

Het zijn vooral deze composita die Streuvels gebruikt om aan zijn stijl een atmosferische suggestiviteit en verdieping te schenken.

 

Samen met woorden als: toveren, waas, onwezenlijk, te raden liggen, aetherisch, enz.

 

Voorbeelden:

prachtgang, -merel, -meubel, -pijp, -paard,....
Dit is kennelijk de verkorte vorm van: een pracht van een...
toverdans, -oord, -pracht, -schijnsel, -stilte, -tooi, -waas, -wonder,...
wonderbloem, -ding, -lucht, -sneeuw, -tafereel, -vogel, -zang..
goudgloei, -licht, -schijn, -strostaal, -tint,...
zilverbaan, -glinster, -mist, -schijn, -waas,...Ga naar voetnoot(2)

 

Deze samenstellingen zullen we ook bespreken bij de rubriek op p. 249.

[pagina 249]
[p. 249]

e) bij veel samenstellingen zien we het eerste lid verbleken zodat het als een versterkend prefix kan beschouwd worden. De grens tussen samenstelling (twee substantieven) en afleiding (door prefixen uit verbleekte substantieven ontstaan) is hier vervloeiendGa naar voetnoot(1)Ga naar voetnoot(2)

 

De bepalende functie van het eerste lid van een compositum is on echter zo vertrouwd, dat we ook hier nog steeds geneigd zijn met die mogelijkheid rekening te houden.

 

Toch menen wij het eerste lid als een verbleekt substantief en als een versterkend prefix te mogen interpreteren en dit op grond van andere formaties (van adjectieven) die bij Streuvels zeer vaak voorkommen.

 

Dit is vooral het geval bij de samenstelling met als eerste lid:Ga naar voetnoot(3)

droom-: droomoord, -schoonheid, -stad, -uchtend, -verrukking, -vertoon, -vlakte, -waas, -wieg, -wolk, -zang.
  In al deze gevallen betekent droom: zeer mooi, prachtig, heerlijk.
  De omschrijving: schoonheid als in een droom lijkt ons minder voor de hand liggend.
glorie: gloriegang, -koepel, -poort, -schijn, -stad -zang, -zon.
wonder-: wonderbloem, -ding, -lucht, -nacht, -sneeuw, -tafereel, -zang.

[pagina 250]
[p. 250]

tover-: toverdroom, -dans, -meer, -oord, -pracht, -schijnsel, -stilte, -tooi, -waas, -weelde, -zicht

Opmerkelijk is de frequentie dezer composita in al de werken van Streuvels: met deze samenstellingen wil hij het mysterieuze, het wondere, het heerlijke, het onbepaalbare dat hij in de natuur of achter de dingen waarneemt of vermoedt, weergeven.

 

Het gebruik van het samengestelde naamwoord in de lyriek van Karel Van de Woestijne wordt door J. Aerts eveneens verklaard ‘als middel tot subtiele atmosfeer-schepping’Ga naar voetnoot(1), ‘vaak bewerkt deze samentrekking immers ook een vervaging in de stijl: zij drukt een vage onbegrensde levensaanvoeling uit, zij reveleert een duistere gevoelsruimte van de oneindige ziel’Ga naar voetnoot(2)

 

Andere voorbeelden waar we de verschuiving van substantief naar prefix kunnen merken, zijn:

 

peerdepijne: zeer grote pijn
luisterlaken, -schemer: zeer mooi, heerlijk
weeldekleur, -praal
zomerpaleis, -blijheid, -lach, -praal, -pracht, -schoonheid, -vallei, -zang
zonnedroom, -feest, -mond, -prinses, -zang
[pagina 251]
[p. 251]

II. Het eerste lid is een adjectief.

Een typisch impressionistisch stijlmiddel wordt gevormd door de samensmelting van een onverbogen adjectief en een substantief, al of niet gescheiden door een koppelteken.Ga naar voetnoot(1)

 

Deze twee-eenheid suggereert een inniger verbondenheid van eigenschap en voorwerp dan door de syntactische groep van adjectief en substantief kan worden uitgedrukt.

 

Zulke formaties komen ook in het Nederlands voor, b.v. met dubbel- en klein- als eerste lid. Hierbij worden woorden als hoogspanning door sommigen nog als germanismen beschouwd. Volgens C.G.N. De Vooys zijn deze samenstellingen ‘door invloed van naburige talen sterk vermeerderd’Ga naar voetnoot(2) Bij Streuvels is het procédé vrij produktief.

 

Ze komen vooral in de eerste werken voor, tot 1909Ga naar voetnoot(3), in zijn autobiografische werkenGa naar voetnoot(4), en bewerkingen en vertalingen, vooral in ‘Genoveva van Brabant’ en de ‘Rampzalige Kaproen’, waarschijnlijk onder invloed van de Duitse tekst. Ook in drie voorname werken uit de laatste periode duiken ze weer op: De Teleurgang van den Waterhoek, Alma met de vlassen Haren en Levensbloesem.

 

Voorbeelden:

 

diepgrond, -hoek, -wand, -water, -zicht
dubbelburg, -gedaante, -gevel, -wand, -slangs, -laan, -galg, -gang
edeldochter, -gewaad, -gezel, -hoeve, -hof,...
[pagina 252]
[p. 252]

De voorbeelden met edel- als eerste lid zijn de talrijkste, ze komen bijna alle uit ‘Genoveva van Brabant’.

 

grootspels, -volk, -broer
helderschijn
hoogkant, -kouter, -kamer, -weide, -zate, -zetel
kleingoed, -hout, -volk, -man
langbalk, -schedel, -wand, -zweerd
logreus
rijkman,
rondvorm, -zicht
[pagina 253]
[p. 253]

III. Het eerste lid is een werkwoordstam

De verbaal stam is een eigenschap van het substantief en zou als adjectief of als tegenwoordig deelwoord naast het naamwoord geplaatst kunnen worden. In plaats daarvan wordt het eerste lid, onverbogen en afgeknot, aan het substantief toegevoegd. Het samengesteld woord vat dus ineens alle zintuiglijke nuances in één woord. Dit procédé treffen we ook aan bij Karel Van de WoestijneGa naar voetnoot(1) en in het proza van L. Van DeysselGa naar voetnoot(2)

 

Deze formaties zijn dus de korte vorm van een bijvoeglijk naamwoord of tegenwoordig deelwoord en een (soms verbaal) substantief. Gewoonlijk drukt het eerste lid geen blijvende eigenschap uit, maar een kortstondige waardoor het (typisch impressionistische) momentopnamen zijn.

 

De verhouding van beide delen is niet altijd in één soort van omschrijving te vatten of weer te geven.

 

Streuvels maakt van deze samenstellingen een zeer groot gebruik. In al zijn werken en in zijn ganse oeuvre liggen de voorbeelden voor het grijpen.

 

Voorbeelden:

 

a) bewegingschildering

dretsgang
dribbelstap
flikkerbeen, -krul, -sprong, -straal
[pagina 254]
[p. 254]
schijverdans
kabbelkring
kronkelbedde, -bloem, -letter, -slang, -voor, -wegel
kruldraad, -hoef, -lijst, -lip, -pezel, -slang, -slinger
grijphand
sidderlicht
sleepgang, -gerucht, -slag, -sleur, -stap, -trek, -zang
sliergang, -lijn
slingerbel, -bocht, -krans, -kronkel, -krul, -lijn en
lijnslinger, -slinger, -lint, -rank, -reek, -siersel, -slang, -steen, -streep, -wegGa naar voetnoot(1)
streelhand
spartelgat, -pert
stronkelstap
tastterd
tergreden, -spreuk
vliemleed
vloeigoud
wankelgang
wentelkring, -krinkel
wiegeldans
zwemelstap (zwemelen: waggelen, wankelen)
loeroog
trakelgang, -stap
keerglans, -licht, -schijn(sel), -wervel

 

b) klankaanduidingen

 

brulstem
bromgeluid, bromtoon
blafhond
dreunslag
fletsgeluid
[pagina 255]
[p. 255]
fluisterdeun, -woord
groldreun
jammerschreeuw
jankgil
juichzang
klaagdeun, -redenGa naar voetnoot(1), -roep, -schreeuw
ronkslag
schettergeweld, -stoot
schuifelgil, -kreet, -schreeuw, -smeet
trilgeluid

 

c) lichtindrukken

 

blinklicht
flonkerstraal
glimschemer
glinsterdruppel, -kristal, -schilfer
schittergoud, -kleur, -licht, -oog, -schicht, -schijn, -spiegel, -stippel, -straal, -waaier, -witGa naar voetnoot(2)
laaivlam, -vuur
schemerduisternis, -damp, -lucht, -mist, -smoor

 

d) andere

 

dreig-, smeek-, vleigebaar
drens-, druppelregen
monkelplooi
smeulhoop
spotgelaat
tergreden
[pagina 256]
[p. 256]

IV. Het eerste lid is een telwoord.

Van deze formatie zijn de voorbeelden niet zo talrijk. De meeste ervan komen uit het dialect:

 

eenbalg, -gang, -klank
tweeboek, -bok, -jok, -tander, -trap, -woonst, -zak
driebeukj, -draad, -klank, -zang
vierklauw, -tand
achtkanter, -stik(ske)
dertiendag
achttienmaander
dertigmaander
veelzang
[pagina 257]
[p. 257]

B. Afleiding

I. Met prefixen.

1. Met het prefix ge-:

a) De zeer talrijke substantieven met het voorvoegsel ge- zijn afleidingen van één of meer werkwoorden. Soms zijn die werkwoorden nieuw gevormde denominatieven.

 

De normale functie is die van een herhaalde of duratieve handeling.

 

Het talrijkst zijn de verbaal-abstracta die een klank of beweging aanduiden.

 

Deze afleidingen vertolken suggestief en op genuanceerde wijze de veelvuldige en herhaalde beweging en geluid.

 

Voorbeelden:

1.beweging:
geaai, geblaas, gedraaf, gedraai, gedrom, gedroom gedrum, gelits, gefoezel, gegroei, gekoester, geloop, gemin, gemoos, gepikkel, gepink, gepinkel, gepoender, gepoer, gepeuter, geribbel, geschitter, geschaaier, geschorm, geschudder, gesleep, gesleur, geslof, gesnoek, gestippel, gestraal, gesubbel, getreuzel, gewaai, gewandel, gewimpel, gezever, gezinder.
2.klank:
gebabbel, gebeurel, gebleet, geboemel, gebrom, gebronk, gedaver, gedokker, gedommel, gedruis, gefazel
[pagina 258]
[p. 258]
gegalm, gegek, gegiegel, gegorgel, gegrol, geklep, geklets, gekletter, gekleun, geklir, gekraai, gekraak, gekriep, gelamenteer, gelach, gelierlauw, gelutter, gemeumel, genei, gepiep, geprazel, gerakerooi, gerinkel, geronk, gerul, geschreep, geschuifel, gesnatel, gesnebber, gespokker, getamp, getink, getierp, getjink, getuit, gevezel, gewier, gezaag, gezeur.

 

Opmerkelijk zijn de gevallen waarbij geen sprake is van een duratieve of frequentatieve handeling, maar waar de betekenis collectief is:

 

gedoe, gedoen, gemeubel, gestruik, getuig, gewaai

 

In het vijfde hoofdstuk wordt aangetoond dat de binaire verbindingen met woorden met ge- geprefigeerd een geliefkoosd en veelvuldig gebruikt stijlmiddel is bij Streuvels: p.

 

b) met prefix ge- en het suffix -te:

 

Op deze manier worden verzamelnamen gevormd.

 

Voorbeelden: gebloemte, geboerte, gebuurte, gedoente, geluchte, gerooite, gewolkte

 

c) met het prefix ge- en het suffix -sel:

 

De aldus gevormde woorden zijn eveneens collectiva.

 

Voorbeelden: gedroomsel, getintsel, geweefsel, gewroetsel, gezaaisel, gezaansel, gezegsel.

[pagina 259]
[p. 259]

2. Met het prefix on-

met ontkennende of pejoratieve betekenis:

 

ondienst, ondiet, ongedaante, ongeduur, ongehier, ongenot, ongevoeg, ongeweer(te), ongroei, onverschil, onbekommernis

3. Met het prefix ont-

met de betekenis van verwijdering: ontbolstering, ontdubbeling, ontgroening, ontkerstening

[pagina 260]
[p. 260]

II. Met suffixen

1. Met het suffix -aard

Met dit suffix worden vooral mannelijke persoonsnamen gevormd.

 

In het Zuid-Nederlands en dus ook in de streektaal van Streuvels zijn de afleidingen van dit type zeer talrijk.

 

Vooral bij de adjectieven op -ig is deze afleiding produktief.

 

Sommige ervan hebben een ongunstige betekenis.

 

Hier volgen de voornaamste:

 

aardigaard
boosaard
droevaard, druistigaard
eigenzinnigaard, ellendigaard
fijnaard
geweldigaard
hoveerdigaard
jaloersaard
katijvigaard
kluchtigaard
koppigaard
lelijkaard
luizigaard
lustigaard
nieuwsgierigaard
nijdigaard en nijdaard
ongelovigaard
[pagina 261]
[p. 261]
ongelukkigaard
ongewilligaard
onnuttigaard
onverschilligaard
rampzaligaard
schempigaard
schijnheiligaard
schutigaard
schurdigaard
schurftigaard
slobbigaard
weeldigaard
weerwijsaard
wijsaard
zoetaard

 

Afleiding van een werkwoordsstam: truntaard

 

Twee gevallen waar een zaak wordt aangeduid:

 

ruisaard en waaiaard

2. Met het suffix- (e)nis

De afleidingen van dit type zijn niet zo talrijk maar komen toch geregeld terug.

 

Het suffix wordt gevoegd bij adjectieven en substantieven en ook bij verbale stammen.

 

De voornaamste zijn:

 

begankenis, bedenkenis, bediedenis (naast: bediedsel),
bespaarnis, beternis, betreurnis, betuigenis, bewaarnis
erkentenis
gedenkenis, gevarenis, gruwenis
[pagina 262]
[p. 262]
langenis, lichtnis, lijdenis, luchtgesteltenis
moeienis
onbekommernis

 

Uit de voorbeelden blijkt dat de betekenis vooral is: toestanden en werkingen; in enkele gevallen ook wel een resultaat of een concrete voorstelling

3. Met het suffix -er

Met dit suffix worden nomina agentis gevormd.

 

Voorbeelden van deze afleiding zijn vrij talrijk en komen geregeld in alle werken voor.

 

Enkele voorbeelden:

 

a) van een verbaal stam afgeleid:

 

1) simplex:

baleier
ganger
krotter, krutter
laaier
muiker
muizeneerder
ruiser
verlover
wallebakker

 

2) composita

 

a) met een bijwoord geprefigeerd:

 

aanbrenger, -komer, -zitter
achterkomer
bijkomer, -treder
binnentreder
insteller
medekamper
tegenrijder
[pagina 263]
[p. 263]

b) nomen + verbaal stam (het eerste lid is het object der handeling)

 

-bewerker: vellen-
-bidder: geluks-
-ganger: bede-
-geefster: toon-
-houder: land-, leven-
-lapper: karre-
-legger: kassei-
-maker: blagaai-, beslag-, hage-, klakken-
-schikker: toneel-
-verwerker: kleuren-
-vlechter: schild-
-voerder: bier-, ijzer-
-vuller: balgvuller
-wenser: geluk

 

c) adjectief/bijwoord + verbaal stam:

 

doodbijter, -doener
grootziener
kortwoner, kortwoonder
leegganger
vasthouder

 

b) afgeleid van een naamwoord:

 

kruistochter
(vak)politieker
vagelander
veldtochter
verbonder
wijgkamper
[pagina 264]
[p. 264]

4. Met het suffix -erij

Afleidingen van werkwoordstammen met dit suffix zijn vrij talrijk en betekenenGa naar voetnoot(1):

 

a)de plaats waar het bedrijf uitgeoefend wordt: sprotdrogerij
b)toestanden en werkingen:
doenderijp, pezeweverij, tergernije, titserij, trunterij, woekerij, moorderij, moosserij, opruierij, opzetterij, opwinderij, minnekozerij, plaagsteerterij, schavuiterij, nekkebrekerij, mutsemalerij
We kunnen ze ook beschouwen als verzamelnamen die de synthese uitdrukken van een herhaalde werking.
c)collectieven:
beesterij, koterij, koekerij.
In het dialect zeer gebruikelijk.
d)hoedanigheid:
aankleverij, hoogdraverij, zwartkijkerij, verzwijgerij, raardoenerij, dibberij, nijdasserij, vasthouderij

 

Vaak hebben de afleidingen op -erij een pejoratieve betekenis, (zoals in het Nederlands): bureelratterij, schoolmeesterij.

[pagina 265]
[p. 265]

5. Met het suffix -erik.

Afleidingen van dit type, ter aanduiding van mannelijke persoonsnamen, zijn in de streektalen van West-Vlaanderen zeer talrijk. Ook Streuvels maakt er in al zijn werken gebruik van.

 

Voorbeelden:

 

bedeesderik, beschaamderik, bloderik, blonderik, blozerik, botterik
doenderik, drogerik
onvervaarderik
taaierik
wijzerik, woesterik
zoeterik

 

Lichtjes pejoratief, ook als scheldwoord gebruikelijk:

 

benauwderik, dwazerik, slechterik, snotterik, stijverik, trunterik, zatterik, zotterik

 

Eén geval waar een zaak wordt aangeduid: dieperik

 

Meervoudsvorming: zie p. 46 en 94.

6. Met het suffix -heid.

Dit suffix bezit voor Streuvels een zeer grote bekoring. De produktiviteit ervan is in al zijn werken zeer groot!

 

Het hoofdstuk over het woordgebruik dat over de ontelbare combinaties van de nomina op -heid met een genitivus ex-

[pagina 266]
[p. 266]

plicativus, en in voorzetselbepalingen handelt, zal dit duidelijk aantonenGa naar voetnoot(1).

 

In het werk van Streuvels stelden we ook een steeds groter aantal abstracta vast. Hierbij neemt hij vooral zijn toevlucht tot naamwoorden op -heidGa naar voetnoot(2)

 

Deze nomina duiden een zinnelijke of geestelijke kwaliteit aan die door Streuvels' denkende en abstraherende geest uit het geheel van de zintuiglijke ervaring a.h.w. wordt geïsoleerdGa naar voetnoot(2)

 

Voorbeelden: meestal bestaat ook het adjectief.

 

aafsheid, aamloosheid, aarzelachtigheid, allenigheid,
aperigheid, balorigheid, bedektheid, bedriegelijkheid,
bedronkenheid, bedutsheid, bejaagdheid, beklemdheid, bekneldheid,
benauwelijkheid, beslaafdheid, beslapenheid,
bewetenheid, bijblijvendheid
dagduidelijkheid, dankelijkheid
gedragenheid
inwendigheid
schattigheid
uitgeholenheid
verbluftheid, verdrietigheid, verdutsheid, vereendheid, verkeptheid,
verlaanheid, vermijdheid, versletenheid, verstrooidheid
wrangheid, wonderheid
[pagina 267]
[p. 267]

In bepaalde gevallen concurreert -heid met -ing:

 

aanhechtigheid - aanhechting
verbauwereerdheid -verbauwering

 

Opmerkelijk zijn de gevallen waar -heid aan een verleden deelwoord wordt toegevoegd: gedragenheid, uitgeholenheid, verkeptheid, enz.

 

In veel gevallen zien we Streuvels' duidelijke voorkeur voor de vorm op -heid:

 

aandachtigheid
afgunstigheid
angstigheid naast: angst
armoedigheid
eendrachtigheid
ernstigheid
geduldigheid
haastigheid
nijdigheid
roofzuchtigheid
rustigheid
slaaplustigheid
spijtigheid
wantrouwigheid

 

Hier vertrekt hij duidelijk van het adjectief op -ig.

 

Andere gevallen:

 

trotsheid
verledenheid
[pagina 268]
[p. 268]

7. Met het suffix -ing.

De bijzonder talrijke substantieven eindigend op het suffix -ing, worden meestal afgeleid van werkwoorden, dikwijls van denominatieven, en fungeren dan ook gewoonlijk als nomina actionis.

 

1. Klankaanduiding.

 

babbeling, bauwing, beureling, bingeling, bommeling
dondering
frazeling
hommeling
kwettering, kakeling, kreveling, keuveling
leutering, lundering, luttering
orgeling
preveling, prutteling
rommeling, ruising
schuifeling, snebbering
tatering

 

2. Bewegingschilderend.

 

dribbeling
floddering
kreveling, kroezeling, klatering
miereling, moossing
prieming
roefeling
schijvering, schoffeling, schorming, schrabbeling, stroeling
trappeling
wieging, wabbering
[pagina 269]
[p. 269]

3. Lichtindrukken.

laaiing
pinkeling
schaaiering, speiering
tinteling

 

4. Andere.

 

djoezeling, druiling
krasseling
slijting
verdoezeling, vergruwing

 

Zoals uit de voorbeelden blijkt, gaat het hier in de meeste gevallen om klank- en bewegingschilderende woorden, met iteratieve of duratieve betekenis.

8. Met het suffix -selGa naar voetnoot(1)

Deze vormingen zijn in het werk van Streuvels vrij talrijk, Meestal bestaan ze, zoals in het algemeen Nederlands uit verbale stammen + sel.

 

Doorgaans missen deze afleidingen de bekende kleinerende gevoelswaarde. De betekenis ervan is: de naam van een voorwerp of stof, het produkt van een handeling; enkele hebben ook abstracte betekenisGa naar voetnoot(2).

 

Sommige woorden op -sel concurreren met woorden op -heid en -ing.

[pagina 270]
[p. 270]

Nu laten we de voornaamste voorbeelden volgen:

 

aaneenrijgsel, aanlengsel, aanstooksel, afleidsel afprentsel,
afspoelsel, afsluitsel, afzetsel
bandsiersel, bauwsel (naast: bauwing), bediedsel (naast:
bedied, bediedenis), bedrichtsel, bedriegsel, behangsel,
beraadsel, beschiksel, bindsel
draaisel, droomsel, dunsel
langsel
miauwsel, misleidsel, mismaaksel
naaisel, nestmaaksel
pezeweefsel (naast: pezeweverij)
roersel
scheidsel, schichtsel, schiksel, schutsel
taansel, tintsel, treksel
uitbeeldsel, -langsel, -vluchtsel, -zoeksel
verwijtsel, vulsel, vuurmaaksel
zaansel, zitsel

9. Met het suffix-te.

a) met een adjectief tot grondwoord.

 

Het adjectief wordt substantief.

 

Deze afleidingen omschrijven een eigenschap of toestand, en vertonen dus grote overeenkomst in functie met de substantieven op -heid.

 

De voorbeelden zijn niet talrijk, maar komen wel frequent voor.

 

ijlte, grauwte, lamte, loomte, lommerdonkerte, groente, rankte, rapte, schamelte, schemervaagte, schemerblauwte, veite, volte, wakte, zekerte.

[pagina 271]
[p. 271]

b) van substantieven en verbaalstammen afgeleide substantieven op -te hebben de functie van een verzamelnaam of voorwerpsnaam.

 

Het aantal voorbeelden is vrij beperkt, maar hun gebruik is frequent.

 

groeite, leefteGa naar voetnoot(1), schauwte, waste, zaaite, zwelte, zeverte, zomergroeite, zomerzaaite.

10. De verkleinwoordenGa naar voetnoot(2)

Het hedendaagse Nederlands kent twee suffixen bij verkleinwoorden: -je (-tje, -etje, -pje, -kje) en -ke (ske)Ga naar voetnoot(3)

 

Streuvels gebruikt in de meeste gevallen de suffixen die hij in zijn spreektaal hoort.

 

Vormen:

a) het meest gebruikt bij het suffix -ke en de varianten: -ken, -eke(n) en -ske(n).

1) -ke(n):

 

aapke, asemke
beenderke, bloemke
eike
keerske, kopke
lampke, (oor)lapke
meerselke, meiske
panneke, pluimke
ringelke
straalke
[pagina 272]
[p. 272]
tafelke
wegelke (naast: wegeltje)
zielke
bosselken
deurken, dutsken
franjelken
spreikern, stapken
vuurken

 

2) -eke(n):

beddeke
gebedeke, bierglazeke
hoofdeke, huizeke
kalveke, koordeke, kozeke
lijveke
pijleke, potteke
tijdeke
vlammeke
wezeke, wijveke

 

3) -ske(n):

bekske, buikske
dingske, doeningske, drankske
jongske
koninkske
lochtingske
omhalingske, oogske
plekske
sprongske
vertellingske, vlerkske
wandelingske
zwelgske
[pagina 273]
[p. 273]
broeksken, buiksken
hoeksken
sloksken
teugsken, tikkelingsken

 

Uit de voorbeelden blijkt dat:

1)Streuvels het diminutiefsuffix -ke(n) vaker zónder dan mét n schrijft.
Hierbij volgt hij geen bepaalde regels.
2)beide vormen in bepaalde gevallen concurreren:
Voorbeelden:
gebedeke(n)
huizeke(n)
kalveke(n)
wegelke(n)
3)-ske(n) vooral gebruikt wordt na[ŋk] en [ŋ].
Dit -ske(n) -suffix is in West-Vlaanderen zeer gebruikelijk.

 

b) -je en de varianten -jen, -tje(n), -etje(n), -sje en -pje.

 

1) -je komt vooral voor na [ŋ] en dentalen

 

Voorbeelden:

bekje, bendje, bladje, boodje, borelingje
doeningje
gezichtje
kettingje
[pagina 274]
[p. 274]
lochtingje
openingje
peerdje, penningje
spinnerlingje, snoeitangje, sprietelingje stippelingje, streepje
tangje, tijdje, tintelingje, tuitelingje
wandelingje, woningje

 

De bedoeling van Streuvels is blijkbaar bij woorden op [ŋ] door de spelling -je de uitspraak [ŋ∫ə] te suggereren die hij in zijn streek hoort.

 

Vandaar dat-je en -ske(n) in bepaalde gevallen en concurreren:

 

doeningje - doeningske
lochtingje - lochtingske
wandelingje - wandelingske

 

In kettinkje wordt de eind-g gewijzigd onder invloed ook van de uitspraak: [ŋk∫ə].

 

2) -jen:

staartjen
vestjen

 

3) -tje(n):

plasseltje
wegeltje (naast: wegelke(n) )
orgeldeuntjen

 

4) -etje:

beeldetje
gebedetje, glazetje
hovetje, dorpshuizetje
jongetje
kribbetje, kruidetje
lijvetje
maagdetje
(kronkel)wegetje, woordetje
[pagina 275]
[p. 275]

5) -sje:

lochtingsje
zilverlingsje (naast: lochtingje, lochtingske)

 

Onder invloed van de Westvlaamse uitspraak is de s toegevoegd.

 

6) -pje: adempje

 

Uit de voorbeelden in a) en b) blijkt ook de concurrentie tussen -etje en -eke(n):

beeldetje - beeldeken
gebedetje - gebedeke(n)
glazetje - glazeke
huizetje - huizeke(n)
lijvetje - lijveken

 

c) Op zichzelf staand is: leeksen, diminutief van leek (= drop, lik).

Ook hier is de spelling te verklaren door de Westvlaamse uitspraak: [lεk∫ən].

voetnoot(1)
J. AERTS, Stijlgeheimen van Karel Van de Woestijne, Leuven, 1956, p. 50-51.

voetnoot(1)
C.G.N. DE VOOYS, O.C., p. 182-183
voetnoot(1)
Merkwaardig is dat in geen enkel werk het woord herfst in de titel voorkomt. Er is wel een: Lenteleven, Zomerland, en... Najaar (1909)
voetnoot(1)
p. 253.

voetnoot(1)
Voor de samenstellingen met een gesubstantiveerde infinitief als tweede lid, zie hoofdstuk IV, p. 479
voetnoot(1)
zie p. 268.
voetnoot(1)
klassieke synesthesie bij Streuvels: kleur en klank
voetnoot(2)
speieren, speiering: zeer veel gebruikt voor licht- en kleuraanduiding.

voetnoot(1)
C.G.N. DE VOOYS, o.c., p. 180
voetnoot(1)
zie p. 236.
voetnoot(2)
zeer geliefd woord, vooral bij de beschrijving van morgenen avondstemming, mist,....
voetnoot(1)
C.G.N. DE VOOYS, o.c., p. 242
voetnoot(2)
zie ook p. 325.
voetnoot(3)
zie p. 248.
voetnoot(1)
J. AERTS, o.c. p. 58
voetnoot(2)
ID., o.c. p. 59

voetnoot(1)
zie p. 27.
voetnoot(2)
C.G.N. DE VOOYS, o.c., p. 185
voetnoot(3)
Zomerland, Zonnetij, Dagen, Dorpsgeheimen I en II, Stille Avonden, De Vlaschaard
voetnoot(4)
Land en Leven in Vlaanderen, Herinneringen uit het Verleden Ingoyghem II, Heule

voetnoot(1)
J. AERTS, o.c., p. 57-58.
voetnoot(2)
F. JANSONIUS, Over woord en zin in het proza van L. Van Deyssel, Assen, 1942, p. 12
voetnoot(1)
zie ook p. 236
voetnoot(1)
wordt in samenstellingen als tweede lid veel gebruikt in de plaats van ‘woord’: zie: tergreden, vleireden, e.a.
voetnoot(2)
voor de ‘lichtgevoelige’ Streuvels is het licht, de zon... bijna altijd ‘schitterend’. Geliefkoosd en veel voorkomend compositum

voetnoot(1)
C.G.N. DE VOOYS, o.c., p. 220

voetnoot(1)
p. 405, p. 389, p. 397.
voetnoot(2)
Uit de studie van de thema's zou ook duidelijk worden hoe Streuvels zijn beschrijving en personages voortdurend aan de tijd en de ruimte onttrekt en a.h.w. ‘universaliseert’.
voetnoot(2)
Uit de studie van de thema's zou ook duidelijk worden hoe Streuvels zijn beschrijving en personages voortdurend aan de tijd en de ruimte onttrekt en a.h.w. ‘universaliseert’.

voetnoot(1)
zie ook p. 258 afleidingen met prefix ge- en suffix -sel.
voetnoot(2)
C.G.N. DE VOOYS, o.c., p. 213.

voetnoot(1)
bijna altijd gebruikt voor ‘levensonderhoud’.

voetnoot(2)
A. COHEN, Het Nederlands diminutiefsuffix: een morfonologische proeve.
In: J. BERITS, Woorden over Woorden, Groningen, 1964, p. 65-71.
voetnoot(3)
C.G. DE VOOYS, o.c. p. 200

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken