Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liefde en logica (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liefde en logica
Afbeelding van Liefde en logicaToon afbeelding van titelpagina van Liefde en logica

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.57 MB)

Scans (13.93 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liefde en logica

(1952)–Clare Lennart–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 198]
[p. 198]

Het verdwenen huisje

Het lag heel idyllisch aan de rand van het bos, met uitzicht op een weiland. Het landschap had dat wonderlijk gave en beslotene, dat je ook vindt op prentjes in middeleeuwse gebedenboeken en op de achtergronden van oude schilderijen. Het leek nooit helemaal reëel, zo volkomen liefelijk met dat heel groene weitje in een rand van bos, waar heel precies en erg wit de berkestammetjes in getekend stonden. Er graasden in dat weitje enkele koeien en een paard. De koeien kwamen vaak bij het hek staan en keken dan vol aandacht naar wat wij deden. Voor het paard brachten we suikerklontjes mee, die het verrukt smakkend opat.

We wisten dat het huisje toebehoorde aan een notaris uit de stad, maar hij kwam er, geloof ik, nooit. In ieder geval, we hebben hem nooit aangetroffen als wij er kwamen. Wel woonden er in de zomermaanden soms families met kinderen. Personeel van de notaris, dat er zijn vacantie mocht doorbrengen, vertelde men ons in het landelijk café verderop. Als deze mensen er waren, keken wij alleen uit de verte naar het huisje. Maar het grootste deel van het jaar stond het leeg en dan brachten we zo nu en dan een dag door in de min er omheen. De brede dubbele deur aan de voorkant en de groene luiken waren dan gesloten. We konden zelfs niet naar binnen kijken. Het was een huisje alleen voor de zomermaanden, maar toch tamelijk solide gebouwd met een ondermuurtje van steen en een rood pannen dak.

Zodra je het hek met ‘Verboden toegang’ achter je gesloten had, omving je die sfeer van harmonie, van innige blijmoedigheid. Iets als een zachte, even nevelige, heel lichtblauwe lentedag. We waren vast overtuigd dat eenmaal in dit huisje mensen gewoond hadden, die het zeer lief hadden en die er heel gelukkig waren geweest. Misschien die notaris, die er nu nooit meer kwam. Wie zal het zeggen?

Was het dit aroom van vervlogen geluk, dat het huisje op zo

[pagina 199]
[p. 199]

wonderlijke wijze isoleerde van de rest der wereld? Je kon toch, als je goed luisterde, de auto's op de grote verkeersweg voorbij horen suizen. Het lag helemaal niet wérkelijk ver weg van die wereld vol herrie en haast en benzinestank. En toch lag het daar zo sereen en onaantastbaar, een uit de tijd gelicht klein paradijs.

De tuin was precies zoals wij een tuin gemaakt zouden hebben. Een stuk bos, hier en daar gedund, met dennen en berken en lijsterbes en krenteboompjes en larixen en een enkele donkere spar. En er stond een prunus, waarvan de rose bloesem in het voorjaar het paradijselijke nog accentueerde. Ook een boom met witte bloemen, misschien een wilde peer, en een enkele rhododendronstruik. Maar alles was ijl en licht. Geen bloedende kleurvlekken, geen zwaar geboomte. Op de open plekken bloeiden in het voorjaar narcissen en scylla's en die scylla's waren zo blauw, dat ze je een gevoel van oneindige diepte gaven. Als je ze zag, dacht je aan blauwe zuidelijke zeeën, aan bergmeren. Later in het jaar vonden we er lupine en vingerhoedskruid en teunisbloemen, waarvan de knoppen pas in de avond opengaan. Ook waren er hele kussens van driekleurige viooltjes. En veel bijen en vlinders natuurlijk en een eindeloos getureluur van vogels.

In onze dromen hebben we ons dat huisje toegeëigend. We leefden er een tweede leven in het verlengde van ons leven op een stadsétage. Natuurlijk was dat een vlucht uit de werkelijkheid van die stadsétage. Maar waarom zou een mens bij wijze van spel niet zo nu en dan de werkelijkheid ontvluchten? Het is nooit goed te lang achtereen te vertoeven in een bar klimaat.

Als we 's zomersavonds op ons plat zaten, omringd door hoge muren, zagen we in de tuin van ‘ons’ huisje de teunisbloemen opengaan. Lichtgeel en heel gaaf bloeiden ze in de avond. We hoorden de koeien het gras afrukken, een monotoon, slaapwekkend geluid. Een uil vloog geruisloos voorbij. We spraken erover, dat het aardig zou zijn het volgend jaar Maartse viooltjes te planten onder de meidoornheg. En bosanemonen en primula's. En we waren in tweestrijd of we de poesen mee zouden nemen. Als het tijd werd om naar bed te gaan, kibbelden we een beetje. Want ik wou de deuren open laten, in de hoop als ik wakker werd een

[pagina 200]
[p. 200]

konijntje of een eekhoorn te zien. Maar Rob, opgegroeid in een stad en minder dan ik met het buitenleven vertrouwd, was bang dat er ratten zouden binnenkomen.

‘Stel je voor, ratten!’ zei ik verachtelijk. En dan lachten we, want we záten tenslotte nog altijd op het plat van onze stadsétage.

Toch, op deze stadsétage beleefden we lente, zomer, herfst en winter in het huisje. De narcissen, de scylla's en de geur van pas ontloken berkengroen in de lente en het glanzend gezang van de merel, hoog in een boomtop. Het zwaardere groen in de zomer, de koeien, die loom herkauwend in de schaduw lagen, de lange lichte avonden. Het klein gerucht van vallende bladeren in de herfst, de plof van een kastanje of een eikel en de eekhoorn, zo bedrijvig als een vrouw in schoonmaaktijd. En's winters de rode zonsondergangen en de sporen van vogelpootjes in de sneeuw.

 

Op die eerste mooie lentedag van het jaar besloten we naar het huisje te fietsen. We sloegen de brede zandweg in, toen het smallere paadje met de bremstruiken aan weerszij. We openden het hek met ‘Verboden toegang’.

En toen zei Rob: ‘Ik geloof dat het huisje er niet meer staat.’

Er lag nog maar een ijl waas van groen over de struiken en het was waar, we moesten van deze plek af het huisje kunnen zien. We zagen niets.

‘Kunnen we een verkeerd pad genomen hebben?’ vroeg ik, maar terwijl ik het vroeg, wist ik dat het onmogelijk was. We zetten onze fietsen tegen een boom en volgden het smalle tuinpad. Geen spoor van een huisje! Kon het zijn dat we droomden? Of was het mogelijk dat we altijd gedroomd hadden? Of hadden we nu eindelijk de drempel overschreden en waren we het sprookje binnen gegaan? Met tovenaars, boze en goede, en kabouters en elfen en huisjes, die zo maar verdwijnen konden?

Waar ons huisje eenmaal gestaan had, was nog een langwerpige kale plek wit zand. Verder niets... niets! Geen plank, geen scherf, zelfs de regenton en het kleine W.C.-hokje verderop in het struikgewas... weg! Maar de narcissen bloeiden en de blauwe scylla's waren weer zo peilloos diep blauw en het weiland hg al

[pagina 201]
[p. 201]

groen in de omlijsting van bos. Heel wit tekenden de berkenstammetjes zich af, alsof Onze Lieve Heer er extra zijn best op had gedaan. En de vogels tureluurden onvermoeid.

Onder de bloeiende prunus aten we onze boterhammen. De merel zong en het vogeltje, dat ‘Peter, Peter, Peter!’ roept, op zijn Engels uitgesproken en het vogeltje, dat roept: ‘Verdriet, verdriet, verdriet!’ Vlak bij ons sprong de eekhoorn omlaag uit een donkere spar en bleef verwonderd naar ons zitten kijken.

Alles als altijd... en toch, nu het huisje verdwenen was, lag over deze plek, waar een zo zachte blijmoedigheid had geheerst opeens de melancholie van een verlaten oord. Alsof de vogels zongen in mineur en de bloemen bleker bloeiden. En de koeien keken ons weemoedig aan en het paard at zijn suikerklontje gelaten en peinzend op. Zo kwam het ons tenminste voor.

En toen we weer thuis waren, ontdekten we dat het niet zo gemakkelijk was ons spel nog te spelen. We konden niet dromen dat we woonden in een huisje, dat niet bestond. Alsof onze fantasie toch iets van werkelijkheid had nodig gehad om zich aan vast te houden, zoals een klimplant een stevige muur of een boom moet hebben om te kunnen klimmen.

En daarom notaris of tovenaar of wie verantwoordelijk mag zijn voor dit vreemd verdwijnen, zet alstublieft het huisje weer terug waar het hoort. Want we willen zo graag dit ernstige spel nog een tijd lang spelen.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken