Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Iets over citaten (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Iets over citaten
Afbeelding van Iets over citatenToon afbeelding van titelpagina van Iets over citaten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (5.42 MB)

ebook (3.18 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
taalkunde/taalbeheersing


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Iets over citaten

(1871)–Jacob van Lennep–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

I.
Is, in 't algemeen het doen van citaten goed- of af te keuren?

‘Neen,’ zeggen sommigen: citaten zijn geleende waar! de beleenbank van hen, die arm van vinding zijn en niet kunnen betalen dan met het geld van anderen; 't is, in een woord, het vernuft van wie vernuft ontbeert.’

Hiermede niet te vrede, en zonder te overwegen, dat zij zich zelven schuldig maken aan het vergrijp, 'twelk zij bij anderen afkeuren, gaan zij uit het arsenaal der citaten wapenen halen om er de citaten mede te bestrijden, en brengen zij tal van anecdoten en plaatsen uit oude en nieuwe schrijvers te berde, waarin het citeeren in een belachlijk daglicht wordt gesteld. Vooral schermen zij met het geestige gezegde van Bayle, die van een boek dat doorspekt was met den geest van anderen, zeide: ‘dat boek is zoo vol citaten, dat de arbeid van den schrijver er geheel door overdolven en onzichtbaar gemaakt is. Zij zeggen

[pagina 8]
[p. 8]

er echter niet bij, dat Bayle hier zelf citeerde, althans een variant gaf op de oude aardigheid: ‘de boomen beletten het bosch te zien.’

Voorts nog haalt men ik weet niet welke plaats uit La Bruyère aan - want met citaten alleen kan men het belachlijke der citaten bewijzen - waarin hij de advokaten bespot, wier geheugen sterker is dan hun welsprekendheid, en die in hun pleidooien Ovidius en Catullus nevens de Pandekten tot den bijstand inroepen van weduwen en veezen; of wel, wat Pater Bouhours gezegd heeft tegen de pedanten, die alleen citeeren om hun geleerdheid te luchten; - of de verwenschingen, door St. Evremond geüit tegen hen, die voor den dag komen met aanhalingen uit een taal, die twee derden van de aanwezigen niet verstaan; - of eindelijk de woorden, waar Ninon de l'Enclos iemand meê troostte, die zich bij haar over het slechte geheugen zijner dochter beklaagde: ‘des te beter, dan is er geen gevaar, dat zij ons met citaten aan boord komt.’ Men lette wel, dat dit gezegd werd in tegenwoordigheid van een tal van geleerden en fraaie vernuften, die hun hof aan de beroemde schoone maakten.

En willen wij nu de gevoelens, door al de bovengenoemde autoriteiten geüit, met dat van Montaigne versterken? Deze - de ondankbare! hij smeet modder over zijn eigen schatten - zegt ergens, van citaten gewagende:

‘Ces pastissages de lieux communs, de quoy tant de gens mesnagent leur estude, ne servent guères qu'à subjets communs, et servent à nous monstrer, non à nous conduire.

[pagina 9]
[p. 9]

En toch, in weérwil van al wat er tegen is ingebracht, en behoudens den eerbied voor de beroemde personaadjen, door wie zulks gedaan is, neem ik de citaten in mijn bescherming - op drie voorwaarden: dat zij niet misbruikt, dat zij niet verminkt worden en dat zij van pas worden aangebracht.

't Spreekt van zelf, dat, zoo min bij het ongunstig oordeel, dat in de hierboven vermelde gezegden over de citaten is geveld, als in mijn geheel volgend betoog, eenige sprake kan zijn van zoodanige citaten als tot bewijsgronden of ter bevestiging eener zaak worden gebezigd, van welken aard b.v. zijn de plaatsen uit de profeeten, waarop gewezen wordt in de boeken van het Nieuwe Verbond, de teksten, die een leeraar, of de wetsartikelen, die een pleiter aanhaalt. Van deze allen toch is het nog niemand in 't hoofd gekomen, met afkeuring te spreken. Neen, wij bedoelen natuurlijk alleen die citaten, welke met geen ander doel worden gebruikt, dan om een denkbeeld te formuleeren, een waarheid kort en krachtig uit te drukken, aan een meening klem, of aan den zin op bevallige en onverwachte wijze eenigen zwier bij te zetten.

Mij dunkt, waar citaten de hier door mij aangewezen strekking hebben, dat zij uit den aard der zake reeds hare rechtvaardiging met zich brengen. Niemand toch zal ontkennen, dat wie zich bedient van de gedachte, aan een vreemde ontleend, doch die met juistheid is uitgedrukt, altijd beter verstaan zal worden dan hij, die zijn gedachte op eigen, doch min duidelijke of gelukkige wijze openbaart: ja diezelfde Bayle, van wien wij zoo even een zijdelingschen schimpscheut

[pagina 10]
[p. 10]

aan 't adres der citaten hebben vernomen, laat zich elders nog krachtiger uit, dan ik hier doe, en beweert, dat er niet minder verdienste gelegen is in het gelukkig te pas brengen van een gedachte, die men in een boek heeft gevonden, dan in het voortbrengen dier gedachte. Een ander schrijver (Naudé) gaat nog verder, en zegt, dat alleen zij niemand citeeren, die wanhopen, immer geciteerd te worden.

En zeker was het niet zonder opzet, dat de Grieken aan de Muzen Mnemozyne (het Geheugen) tot moeder gaven: ook zij zelven spraken gaarne met de woorden van Homerus of andere dichters; ja, de wijze Sokrates vergeleek zich bij een beker, die zich ten dienste zijner toehoorders vulde met wateren, aan verschillende bronnen ontsprongen. Komen wij bij de Latijnen, dan zien wij, hoe Cicero, wien het toch waarlijk noch aan juiste denkbeelden ontbrak, noch aan de noodige bekwaamheid om ze uit te drukken, geheel niet bevreesd was om zich van citaten te bedienen. En begeven wij ons verder op, naar het Oosten, ook daar zijn de citaten van ouds al in eere geweest, ja als specerij beschouwd waarmede al wat men schreef of sprak gekruid moest worden, en zoo worden Sadi, Pilpay, en wie niet al meer, in de werken als in de gesprekken der Oosterlingen gedurig aangehaald. En de apostel Paulus, hij, de Hebreeër, achtte zich onbezwaard, zijn betoog te versterken door citaten, niet slechts uit zijn moedertaal of uit het Hebreeuwsch, maar ook uit het Grieksch; - misschien ook uit het Latijn; immers die treffende en aandoenlijke plaats bij hem: ‘het goede dat ik wil, dat doe ik niet, en

[pagina 11]
[p. 11]

het kwaad dat ik niet wil, dat doe ik,’ geeft zij niet volkomen het gezegde van Medea bij Ovidius (Metam. VII) terug:

 
Video meliora proboque -
 
Deteriora sequor.

Men geve acht, dat de woorden van Paulus voorkomen in zijn brief aan de Romeinen, en dat die treffende plaats, uit een populair werk, zeer algemeen was opgemerkt en in 't geheugen bewaard.

En waar wij zoo vele en doorluchte voorbeelden hebben, zullen wij daar schroomen, de citaten als hulptroepen te bezigen? wij, die nog zoo veel beter dan onze voorgangers uit de oudheid daartoe in de gelegenheid zijn; daar wij, behalve de doode talen, nog een aantal levende tot onze beschikking hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken