Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst. Deel 1. Alwart. Brinio (1838)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst. Deel 1. Alwart. Brinio
Afbeelding van Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst. Deel 1. Alwart. BrinioToon afbeelding van titelpagina van Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst. Deel 1. Alwart. Brinio

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.78 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.67 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst. Deel 1. Alwart. Brinio

(1838)–Jacob van Lennep–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 457]
[p. 457]

Aanteekeningen.

Bladz. 57. Het is moeilijk, dat een tijtel iedereen te vrede stelle: en velen zullen wellicht van oordeel zijn dat ik kwalijk gehandeld heb, den naam van Brinio bij voorkeur te plaatsen aan het hoofd van een verhaal, waarin hij wel eene voorname, maar toch niet de hoofdrol speelt. Ik zal mij hier alleen verdedigen met te zeggen, dat ik als tijtel zoude verkozen hebben: de Caninefaten; hetwelk ik nagelaten heb, omdat wij reeds eene schets onder dien tijtel in het enkelvoud bezitten van wijlen den voortreffelijken drost, die, zoo hij geleefd had, mijn arbeid onnoodig had gemaakt. Dat meesterstuk van stijl en verhaaltrant, te vinden in zijne Schetsen en Verhalen, Amsterdam bij Beijerinck, 1835, beveel ik elk ter lezing aan. Het kan tot een overgang strekken tusschen de twee verhalen in dit deel vervat.

Bladz. 59. Reg. 3. Zie over dezen heirweg de uitmuntende verhandeling van wijlen den Heer n. westendorp, te vinden in den Vriend des Vaderlands, XI. no 9-10.

Bladz. 63. Reg. 3. Fletio: de Vliet: - waarschijnlijk Utrecht.

[pagina 458]
[p. 458]

Bladz. 72. Reg. 16. Hygieia, de Godin der gezondheid.

Bladz. 73. Ik acht het overtollig, aanteekeningen te voegen bij hetgeen ik hier, en wijders in den loop van dit verhaal, omtrent de zeden en gebruiken der Caninefaten heb te boek gesteld. Het werk van Tacitus over de zeden der Germanen, de Avondstonden van Van Wijn, de Vaderlandsche Historie van Wagenaar, en dergelijke werken, welke mij daartoe de bouwstoffen geleverd hebben, zijn in ieders handen of behooren het te zijn. Wie dus verlangt te weten, wat ik in mijne beschrijvingen van hen ontleend heb en wat ik genoodzaakt ben geweest, uit eigen brein, aantevullen, moge het door de vergelijking van mijn werk met die der zoo even genoemde schrijvers opmaken: - zij, die mijn verhaal alleen beschouwen als een roman, ter uitspanning nedergeschreven, zullen wel die moeite niet nemen; doch voor de zoodanigen zijn ook alle aanteekeningen overbodig.

Bladz. 98. Reg. 1. en volg. De recepten, welke Coponius hier en elders aan Ada geeft, heb ik grootendeels ontleend aan de beschrijving van het gastmaal van Trimalchio, te vinden bij Petronius, wiens tafereel juist geen gunstig denkbeeld oplevert van de Romeinsche zeden in zijn tijd.

Bladz. 121. Reg. 25.

 
Naevia sex cyathis, septem Justina bibatur,
 
Quinque Lycas, Lyde quatuor, Ida tribus.
 
Martialis Epigr.

Bladz. 158. Reg. 27. De rechte ligging van Niger Pullus is even onbekend als die van Albiniana, Matilo en de meesten der in dit verhaal genoemde plaatsen. Men beschouwe dus ook het bijgevoegde kaartje meer

[pagina 459]
[p. 459]

als bestemd om den lezer de tochten en wandelingen der handelende personen, door eene sedert geheel veranderde landstreek, te doen volgen, dan als eene voorstelling van den waren toenmaligen toestand dier landstreek, waaromtrent ik mij zelfs ter naauwernood gissingen zoude durven veroorloven.

Bladz. 170. Reg. 1. Ten einde men zich de verwondering van Massa, (dat een Patriciër als Aquilius slechts den rang van Primipilus bekleedde,) en zijne vraag op Bladz. 181, reg. 15 verklare, moet ik den lezer verzoeken, in 't oog te houden, dat de Patricii, zelfs de andere fatsoenlijke Romeinen in 't algemeen, het Centurionaat verre beneden zich zouden geächt hebben. Hun census equester gaf hun eene plaats onder de equites (ridders of ruiters) of deed hen bij het voetvolk den rang van tribunus militum bekleeden. Dit bewijst het voorbeeld van Scipio; zelfs dat van Horatius; hoewel deze de zoon eens vrijgelatene was; maar hij had eene beschaafde opvoeding ontfangen en zijn vader was niet onbemiddeld. In tijden echter van woeling: en tweespalt, en onder de regeering van dwingelanden als Caligula en Nero, toen al de banden der maatschappij verbroken en de voorvaderlijke instellingen veracht en omgekeerd werden, had het echter meermalen plaats, dat jongelingen van eene goede, zelfs van eene edele geboorte, van hun eigendom en aanzien beroofd, den census equester niet bezaten en, wilden zij zich in de krijgsdienst begeven, een geringen rang voor lief moesten nemen.

Dat Aquilius overigens Primipilus ware, kon ook bovendien om zijne jonge jaren verwondering wekken. De Primipilus toch was niet slechts de eerste, maar ook de oudste der Centurionen, die, van trap tot trap

[pagina 460]
[p. 460]

opgeklommen, dien rang dikwijls eerst met zijn zestigste jaar bereikte.

 
Dum locupletem aquilam tibi sexagesimus annus
 
Afferat

zegt Juvenalis. Ook deze zwarigheid heldert Aquilius op, door het vermelden der vriendschap, welke Hordeonius hem toedroeg en door het afsterven van oudere Hoplieden.

Het Primipilaat blijkt wijders, uit de aangehaalde plaats van Juvenalis, een goed baantje te zijn geweest. Vandaar, dat Aquilius in mijn verhaal geen geldgebrek schijnt te hebben.

Bladz. 187. Reg, 19. de Adjudant. Dit is eene misstelling. Lees hier: de Centurio Vulpes.

Bladz. 266. Reg. 14. Het volkrijke Lugdunum, waarvan hier ter plaatse en elders wordt gewach gemaakt, moet door niemand met Leyden worden verward, maar was stellig nader aan zee gelegen en de echte plaats waar het zich bevond, is niet meer te bepalen. Overigens is die naam van Leyden, Leyduin, Lugdunum, 't welk alles laag duin beteekent, aan verschillende plaatsen gegeven geweest.

Bladz. 268. Reg. 2. De schandelijke wijze, waarop door de Romeinsche wervers in deze landen gehandeld werd, wordt door Tacitus Histor. lib. IV. aldus verhaald: Jussu Vitellii Batavorum juventus ad delectum vocabatur; quem suapte natura gravem onerabant ministri avaritia ac luxu, senes aut invalidos conquirendo, quos pretio dimitterent; rursus inpubes, sed forma conspicui (et est plerisque procera pueritia) ad struprum trahebantur. Men ziet, dat ik uit welvoegelijkheid de gepleegde schenddaden nog verzacht heb.

Bladz. 364. Reg. 17. Deze, gelijk de vroeger voor-

[pagina 461]
[p. 461]

komende regels van Horatius zijn aan de voortreffelijke vertaling van P. van Winter, N.S. z. ontleend.

Bladz. 403. Reg. 12. Het bereiden van zoogenaamde liefdedranken (philtra) was in die eeuw onder de Romeinen eene zeer gewone zaak, waarop meermalen door de schrijvers van dien tijd gedoeld wordt. Ook heden schijnt men het geheim daarvan te Rome nog niet vergeten te zijn: althands men vindt aldaar nog lieden, die ze aan den lichtgeloovigen tegen hoogen prijs verkoopen. Gelukkig, indien zij even onschadelijk zijn als het philtre in het Zangspel van auber, hetwelk dien naam draagt.

Bladz. 447. Reg. 21. Tacitus zegt van hem Lib. V. cap. 21: Subitus consiliis, sed eventu clarus. Aderat fortuna, etiam ubi artes defuissent.

Bladz. 448. Reg. 25. De plaats waar, en de wijze hoe dit mondgesprek tusschen de beide Veldheeren gehouden werd, zijn moeilijk te bepalen. Scinditur Nabaliae fluminis pons zegt Tacitus. Sommigen hebben dit willen vertalen met: de brug over de rivier wordt te Nabalia gebroken; - mij komt echter de gewone vertaling, de brug over den vloed Nabalia verkieslijker voor. Of nu door dit Nabalia naauwe Waal, of nach Waal, dan wel iets anders verstaan moet worden, zal wel altijd onzeker blijven.

Bladz. 453. Reg. 12. Het huwelijk tusschen een Romein en eene vrouw uit een vreemd land werd schandelijk geoordeeld, ja kon den man zijn burgerrecht doen verliezen.

 
Milesne Crassi conjuge barbara
 
Turpis maritus vixit?

zegt Horatius.

[pagina *3]
[p. *3]


illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst (5 delen)