Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Poëtische werken. Deel 3. Nederlandsche legenden. Deel 5 en 6 (1860)

Informatie terzijde

Titelpagina van Poëtische werken. Deel 3. Nederlandsche legenden. Deel 5 en 6
Afbeelding van Poëtische werken. Deel 3. Nederlandsche legenden. Deel 5 en 6Toon afbeelding van titelpagina van Poëtische werken. Deel 3. Nederlandsche legenden. Deel 5 en 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.04 MB)

Scans (2.81 MB)

ebook (3.19 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Poëtische werken. Deel 3. Nederlandsche legenden. Deel 5 en 6

(1860)–Jacob van Lennep–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 74]
[p. 74]

Inleiding tot den tweeden zang.

Den Heere Mr. J. van 's Gravenweert.
Amsterdam
,
Februarij 1831.
 
Oost west, t'huis best.
 
Gy, die aan zocler zuiderboord
 
Den zilv'ren Tyber murm'len hoort,
 
En ronddoolt in de aeloude stad,
 
Die eens de heerschappij bezat,
 
Of 't Paradijs van weelde en lust
 
Doorkruist aan Napels groene kust,
 
Of wel, den lusthof van Meceen
 
In zoete mijm'ring rondgetreên,
 
In vroeger tijden u hervindt,
 
't Is my bewust, volwaarde vrind!
 
Schoon 't stormgeweld van 't gure noord
 
Niet rondgiert in dat lachend oord,
 
Schoon u de lente reeds begroet,
 
En bloemen tieren voor uw voet;
 
Schoon welig loof en jeugdig kruid
[pagina 75]
[p. 75]
 
Alom uit rijken bodem spruit;
 
Al hoort gy daaglijks haar alleen,
 
Die taal, zoo vol van lieflijkheên,
 
Die taal, die oor en harten boeit,
 
Wier tooverklank als honig vloeit,
 
Die u Petrarchaas melody
 
En Tassoos teed're poëzy
 
In d' echten tongval hooren laat;
 
Al treft u, waar gy toeft of gaat,
 
By elken blik, dien ge om u slaat,
 
By bouwval, heuvel, bosch of steen,
 
't Herdenken aan een grootsch verleên;
 
Nochthands, 't is aan mijn hart bewust,
 
O! gy vergeet, aan zoeler kust,
 
In meer gezegend luchtgebied,
 
Uw Holland en uw vrienden niet:
 
En als door 't eeuwig frisch geboomt
 
De balsemgeur u tegenstroomt
 
En koelte schenkt by zonnebrand,
 
Dan denkt gy aan uw vaderland,
 
Waar nog de barre wintervorst
 
Het naakte veld met ijs omkorst:
 
Een bange zucht ontglipt uw mond
 
Voor 't lot van uw geboortegrond:
 
Gy wenscht, dat ras een blij bericht
 
Uw kommervollen geest verlicht,
[pagina 76]
[p. 76]
 
En u vermelde of Neêrlands macht
 
Zich handhaaft met dezelfde kracht;
 
En of der Belgen naam eerlang
 
Zal prijken in der volken rang,
 
En of Europaas Mogendheên
 
Nog hun verbond met voeten treên.
 
Dan denkt gy aan uw vriendenry: -
 
En, om Itaaljes harmony
 
Versmaadt gy dan ook 't needrig lied
 
Des Nederlandschen zangers niet,
 
En luistert naar 't eenvoudig dicht,
 
In stroever taal tot u gericht.
 
O! wat u 't lieflijk zuiden bied',
 
Gewis, een schouwspel schenkt het niet,
 
Zoo hartverheffend, edel, schoon,
 
Als 't geen ons Holland spreidt ten toon:
 
Een schouwspel, dat ons 't echte bloed
 
Met trots in de aad'ren zwellen doet.
 
Gelijk de knaap, die, ongewend
 
Aan twist, zijn kracht niet heeft gekend,
 
En stil, geduldig, lang genoeg,
 
De terging van zijn makker droeg,
 
Maar tot het uiterst nu gebracht,
 
Ten leste rijst met mannenkracht,
 
En op zijn beurt doet rugwaart treên,
 
Die nooit hem had gevreesd voorheen,
[pagina 77]
[p. 77]
 
Zoo heeft zich ook, te lang gehoond,
 
Ons edelaardig volk vertoond.
 
De Koning riep: en wijd en zijd
 
Vloog 't, als een enkel man, ten strijd.
 
't Is één gevoel, dat allen drijft:
 
Geen enkle, die terugge blijft.
 
En kind en grijzaart wordt een held,
 
Waar 't de eer van 't dierbaar Neêrland geldt.
 
En wie in 't veld als oorlogsman
 
Zijn broeders niet verzellen kan,
 
Legt op 't altaar van 't vaderland
 
Zijn giften neêr met milde hand,
 
Of grijpt de welgesnaarde lier
 
En doet, in klanken, grootsch en fier,
 
Den wapenkreet met luid geschal
 
Weêrgalmen over veld en dal.
 
De leus van Sparta voeren wy:
 
Een uitgebreider heerschappy,
 
Vermeerdering van grondgebied
 
Begeert de Nederlander niet;
 
Maar nimmer staat hy, vuig en laf,
 
Van d'ouden grond een handbreed af.
 
En, denk niet, nu de felle vlam
 
Des burgeroorlogs woeden kwam,
 
Nu de eêlste jeugd haar frissche kracht
 
Aan 't vaderland ten offer bracht,
[pagina 78]
[p. 78]
 
Dat droeve rouw om hun gemis
 
Op aller trekken leesbaar is,
 
Dat alles klaagt en mort en treurt,
 
Dat wanhoop elks gemoed verscheurt;
 
Neen! kalm en rustig wacht het al,
 
Hoe eenmaal de uitkomst wezen zal,
 
Gelaten en bedaard verricht
 
Elk in beroep en stand zijn plicht.
 
Gelijk uit zee de steile rots
 
De woede tart van 't golfgeklots,
 
Zoo houdt de roem van 't vaderland,
 
De beurs, zich onverzetlijk stand:
 
De hand'laar gaat zijn zaken na,
 
De kramer slaat zijn winkel gaê,
 
En ik, (zoo 't geen verwijt verdient,
 
Dat ik myzelf noem aan een vriend),
 
Zet even blij en ongestoord
 
Mijn zoeten letterarbeid voort,
 
En zing, den dollen Belg tot spijt,
 
Van vroeger glorie, vroeger strijd;
 
'k Verhef de krijgsdeugd van den Zeeuw,
 
Den zeetriomf van Hollands Leeuw,
 
En de eerlauwrier, die Haemsteê won,
 
Toen hy den Vlaming stuiten kon.
 
Voorheen heeft my uw mond verklaard,
 
Mijn zang, hoe kunstloos, was u waard:
[pagina 79]
[p. 79]
 
Hoor thands nog eenmaal naar het lied,
 
Dat u mijn Noordsche Muze biedt,
 
En luister, kunt gy, naar hetgeen
 
Mijn' pelgrim overkwam voorheen,
 
Die, zoo als gy, zijn vaderstad
 
En erf en land verlaten had;
 
Doch niet, als gy, uit lout're zucht
 
Tot zielsgenot in reiner lucht,
 
Neen, uit besef van bange schuld,
 
En met een hart van rouw vervuld.
 
Veel kusten had hy opgezocht,
 
En lang gedoold op verren tocht,
 
Eer hy in 't slechte kramers kleed
 
De reis als boetling huiswaart deed.
 
En ach, by zijn terugkomst, vond
 
Hy niet een hart, dat hem verstond,
 
En niet een vriend riep wel te moê
 
Hem 't welkom by de zijnen toe.
 
Maar anders zal uw t' huiskomst zijn,
 
Want menig hart, en ook het mijn,
 
Wenscht naar het uur, mijn 's gravenweert!
 
Dat ge in ons midden wederkeert.
 
En komt dat uur, o! menigeen
 
Zal u in blijdschap tegentreên,
 
En roepen u, verheugd te moê,
 
Het welkom, 't hartlijk welkom toe.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Nederlandsche legenden. Deel 5. De strijd met Vlaanderen. Deel 1


auteurs

  • over Jan van 's Gravenweert


datums

  • februari 1831