Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het vaderlandsch gevoel (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het vaderlandsch gevoel
Afbeelding van Het vaderlandsch gevoelToon afbeelding van titelpagina van Het vaderlandsch gevoel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.35 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het vaderlandsch gevoel

(1978)–S.H. Levie–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis


Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Voorwoord

Het initiatief tot de tentoonstelling ‘Het Vaderlandsch Gevoel - Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis’ is uitgegaan van een doctoraal-werkgroep van studenten van het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam. In september 1975 was deze groep van start gegaan met een onderzoek over de Nederlandse historieschilderkunst in de negentiende eeuw. Enige tijd daarna ontvingen wij het verzoek of wij bereid waren een tentoonstelling over dit onderwerp samen te stellen, waarbij wij uiteraard op de hulp van de werkgroep zouden mogen rekenen.

Het Rijksmuseum is na een aantal inleidende besprekingen op dat verzoek ingegaan. In de eerste plaats omdat er sinds geruime tijd belangstelling voor dit onderwerp in het museum leefde. In de tweede plaats omdat wij niet alleen samenwerking met de universiteit op prijs stellen, maar bovendien de overtuiging zijn toegedaan, dat zulk een samenwerking de partners in beide instellingen te stade komt. Daar komt nog bij dat de meeste afdelingen van dit museum te weinig wetenschappelijke medewerkers tellen om zelf arbeidsintensief onderzoek te kunnen plegen, laat staan een nog niet of nauwelijks ontgonnen gebied, zoals hier het geval is, ter hand nemen. ‘Lering en Vermaak’ is een recent voorbeeld van een tentoonstelling die tot stand kwam in samenwerking met het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit van Utrecht en die het resultaat laat zien van een jarenlange studie van stafleden en studenten van een universitair instituut. De Nederlandse historieschilderkunst is, zoals gezegd, een geheel nieuw onderzoeksterrein, dat voor het eerst door deze werkgroep werd verkend. De samenwerkingsvorm tussen universiteit en museum wijkt bovendien bij deze tentoonstelling af van die bij de zojuist genoemde expositie. Daar was aan de kant van het instituut een staflid dat als coördinator optrad, hier werd van de kant van de studenten, die tezamen de doctoraalwerkgroep vormden, van het begin af aan gesteld dat zij samen als groep optraden en dat er geen begeleiding vanuit het Kunsthistorisch Instituut zou plaats vinden.

De aanpak van de doctoraalwerkgroep was aanvankelijk vooral theoretisch gericht. Zij vroeg zich af welke functie de historieschilderkunst in onze toenmalige samenleving vervulde en aan welke criteria onderwerp en uitvoering ervan moesten voldoen. Ook stelde zij een onderzoek in naar de waardering die de historieschilderkunst in de negentiende eeuw genoot en naar de wijzigingen die hierbij in de loop van de eeuw optraden. Daarnaast werd aan de hand van catalogi

illustratie

[pagina 8]
[p. 8]

van de algemene tentoonstellingen van Nederlandse levende meesters, die sedert 1808 werden gehouden, nagegaan hoeveel schilderijen met historische onderwerpen tentoongesteld waren geweest en welke onderwerpen waren uitgebeeld. Met deze zeer bruikbare en vruchtbare uitgangspunten werd het verschijnsel Nederlandse historieschilderkunst in de negentiende eeuw in zijn historische context geplaatst.

Toen het plan tot het houden van de tentoonstelling vaste vorm begon aan te nemen is globaal nagegaan welke uit de bronnen bekende schilderijen bewaard bleven, hetzij in openbare verzamelingen in binnen- en buitenland, hetzij bij particulieren. Vergelijkt men deze twee inventarisaties dan komt men tot de sombere slotsom dat heel veel schilderijen - vooralsnog - spoorloos zijn. Dat betekent ook dat de ideale tentoonstelling, zoals die aan de hand van de negentiende eeuwse gegevens op papier samengesteld werd, in werkelijkheid niet gerealiseerd kon worden. Bovendien bleek dat bij de musea de historiestukken meestal een verborgen bestaan in depots lijden, een constatering die aanleiding gaf tot de ondertitel van de tentoonstelling ‘Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis’.

Verder dient hier vermeld te worden dat de Nederlandse geschiedenis is opgevat als de geschiedenis van de Noordelijke Nederlanden. Bovendien is in hoofdzaak werk van Noordnederlandse schilders - althans van schilders die in de Noordelijke Nederlanden hebben gewerkt - in de tentoonstelling opgenomen.

In den beginne is wel overwogen om de historieschilderkunst van de Zuidelijke Nederlanden bij de tentoonstelling te betrekken. Dit bleek evenwel niet mogelijk en bij nader inzien ook niet wenselijk: in letterlijke en figuurlijke zin bleek haar formaat te groot.

Wellicht wekt het besluit om de interne en externe decoratie van het Rijksmuseum zelf bij deze tentoonstelling buiten beschouwing te laten enige verbazing. De belangrijkste reden hiervan is dat weliswaar de onderwerpen van de decoratie aan de Noordnederlandse geschiedenis zijn ontleend, maar dat deze door buitenlandse kunstenaars in beeld werden gebracht. Daarbij komt dat de schilderingen die in het interieur werden aangebracht zich niet meer ter plaatse bevinden en alleen ten koste van zeer ingrijpende maatregelen en grote financiële offers tijdelijk weer aangebracht zouden hebben kunnen worden. Tenslotte speelt bij het besluit de overweging een rol dat het Rijksmuseum in 1985 zijn honderdjarig bestaan hoopt te vieren en dat er dan een gerede aanleiding zal bestaan om, in welke vorm dan ook, aandacht te besteden aan het in- en uitwendige decoratieprogramma van het gebouw.

 

Mevrouw Mieke van der Wal en de heren Ad van der Blom, Bert Gerlagh, Tim Graas, Jan Jaap Heij en Marijn Schapelhouman, studenten in de kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, alsmede de student in de geschiedenis, nu drs. Peter Janzen, hebben, gewapend met het materiaal dat zij te samen met hun medestudenten mevrouw Tonny Claassen en Peter Don als doctoraalwerkgroep onder leiding van drs. Frank Gribling hadden verzameld, de tentoonstellingswerkgroep gevormd. Daarbij sloot zich aan mevrouw Veronica Veen, studente in de kunstgeschiedenis te Utrecht, wier belangstelling voor de waardering van de kunstenaar en voor zijn maatschappelijke positie in de negentiende eeuw resulteerde in haar bijdrage aan de catalogus. Met het oog op hun specialistische kennis werd voorts de medewerking verzocht van mevrouw drs. Marita Mathijsen-Verkooijen, verbonden aan het Instituut voor Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam, op wier inzicht op het terrein van de letterkunde in de negentiende eeuw een beroep kon worden gedaan, en van mevrouw drs. Elise Schipper-van Weering, die haar studie in de kunstgeschiedenis te Groningen besloot met een scriptie over de Historische Galerij De Vos en aan de behandeling van dit onderwerp in onze tentoonstelling haar bijdrage leverde.

Van de zijde van het Rijksmuseum hebben de heren drs. W.H. Vroom, hoofd van de afdeling Nederlandse Geschiedenis en mr. C.J. de Bruyn Kops, wetenschappelijk medewerker van de afdeling Schilderijen, afgezien van hun aandeel in het beschrijven van de getoonde objecten, de werkzaamheden geleid en gecoördineerd, terwijl dr. P.J.J. van Thiel, directeur van de afdeling Schilderijen, deelnam aan de besprekingen en de eindredactie van de inleidingen van de catalogus op zich heeft genomen. Mevrouw drs. D. de Hoop Scheffer, conservator van de afdeling prenten van het Rijksprentenkabinet was behulpzaam bij het uitzoeken van historieprenten voor de tentoonstelling, terwijl de heer C.A. Burgers, hoofdassistent van de afdeling Beeldhouwkunst en Kunstnijverheid de samenstellers van de expositie op het bestaan van de maskeradecostuums heeft gewezen en waardevolle gegevens daarover heeft verstrekt. Het Theater-museum te Amsterdam heeft de poppen ter beschikking gesteld om de costuums de vereiste body te geven en, gezien

[pagina 9]
[p. 9]

zijn grote ervaring op dit gebied, ook de opstelling ervan verzorgd. Ik ben de directie van dit museum zeer erkentelijk voor haar collegiale hulp. Mevrouw drs. A. Visser en de heer drs. R. Vos van de Educatieve Dienst hadden de niet eenvoudige taak om het nog weinig bekende gebied dat deze tentoonstelling bestrijkt voor een breed publiek toegankelijk te maken. De heer W. Hijmans en mejuffrouw J. Asselman, respectievelijk hoofd, en medewerkster van de afdeling Voorlichting en Informatie hebben zich ingezet om de tentoonstelling een zo groot mogelijke bekendheid te geven. Het waarnemend hoofd Algemene Zaken, de heer R. van Eijle en zijn medewerkers hebben gezorgd voor een goed verloop van zaken binnen het museum. De zo belangrijke financiële begeleiding van de tentoonstelling was toevertrouwd aan het hoofd van de afdeling Financiën en Comptabiliteit, de heer J.A. de Ruijter en zijn medewerkers. Veel werk is verzet door mejuffrouw B. Stokhuyzen, hoofd van de Fotodienst en de heer Bernard Bijl en zijn medewerkers van het Fotoatelier. De heer L. Kuiper, hoofdrestaurator van de afdeling Schilderijen en zijn medewerkers hebben met toewijding een aantal schilderijen behandeld, die anders voor expositie ongeschikt zouden zijn geweest. Het restauratie-atelier van het Rijksprentenkabinet onder de leiding van de heer W.P. van Oort heeft een aantal tekeningen en prenten voor expositie gereed gemaakt. Het plan voor de inrichting van de tentoonstelling werd aan de hand van de uitgangspunten die de werkgroep formuleerde ontworpen door de heer A. Janssen, hoofd van de afdeling Inrichting; bij de beteksting werd hij daarin bijgestaan door de heer J.C. Veenendaal, medewerker aan zijn afdeling. De omvangrijke secretariaatswerkzaamheden, die de voorbereidingen van deze tentoonstelling vergden, lagen in de handen van mevrouw J.A. Patijn-Bijl de Vroe, verbonden aan het Secretariaat, en van mejuffrouw F.A. Koens, die de catalogusteksten persklaar heeft gemaakt. Met de heer W.J. Bos aan het stuur werd menige autotocht ondernomen om studenten en stafleden in de gelegenheid te stellen schilderijen in den lande te bekijken. De heer Alje Olthof verzorgde de vormgeving van de catalogus en het affiche, alsmede de basis-lay-out van de teksten in de tentoonstelling.

Gaarne zeg ik allen, ook hen wier namen hier niet genoemd worden, die aan het tot stand komen van de tentoonstelling hebben bijgedragen, daarvoor hartelijk dank, in het bijzonder de leden van de werkgroep van studenten. Zij immers waren het die het idee van deze tentoonstelling opperden, zij ook verzorgden de inleidingen en het leeuwedeel van de catalogusteksten. Zij namen een zware taak op zich, waarvan zij de consequenties in het begin niet geheel hebben kunnen overzien en zij hebben, met veel doorzettingsvermogen, de vaak gecompliceerde en aan een termijn gebonden werkzaamheden in goed overleg met de betrokken stafleden van het museum op tijd weten te volbrengen.

Tevergeefs zult u zoeken naar de ondertekening van inleidingen en catalogusteksten. De catalogus wordt hier gepresenteerd als een collectief werkstuk: een werkstuk van enthousiaste studenten met een coördinerende inbreng van museumzijde, die uit de aard der zaak en zeker bij zoveel verschillende auteurs noodzakelijk was, maar waarbij de geest van ieders bijdrage werd gerespecteerd.

Het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk ben ik erkentelijk voor het ter beschikking stellen van enige materiële vergoeding voor het drietal studenten, te weten mevrouw Van der Wal en de heren Graas en Heij, dat als kerngroep heeft gefunctioneerd.

Met zeer veel genoegen mag ik vermelden dat de catalogus mede dank zij een subsidie van het Prins Bernhard Fonds tot stand kwam.

Last but not least gaat mijn dank uit naar de vele bruikleengevers. Zonder hun medewerking had de tentoonstelling niet verwezenlijkt kunnen worden. Het vervoer van de twee ‘machines’, de gigantische schilderijen van E.Ch.G. baron Wappers, De Zelfopoffering van Burgemeester Van der Werff en van B. Wijnveld en J.H. Egenberger, Kenau op de wallen van Haarlem, heeft heel wat voeten in de aarde gehad. Bij de musea deed zich vaak de omstandigheid voor dat vele van de in bruikleen gevraagde schilderijen zich in depot bevonden en dat deze, alvorens te kunnen worden geëxposeerd, eerst schoongemaakt of gerestaureerd dienden te worden. Dat deze opknapbeurten ondanks overvolle restauratieprogramma's toch tijdig gerealiseerd konden worden stemt tot dankbaarheid.

 

Dr. S.H. Levie Hoofddirecteur van het Rijksmuseum


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken