Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1 (1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.18 MB)

ebook (3.20 MB)

XML (1.01 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1

(1882)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XV.
Een concertstuk.

Men verbeelde zich niet dat ik over de muziek ga spreken; - wel neen! - Als men van een concert spreekt, behoeft men dat evenmin te doen, als wezenlijk van godsdienst te spreken, wanneer men over theologie schrijft, of door vaderlandsliefde bezield te zijn, als men gewichtige staatkundige vragen behandelt, of menschenliefde te bedoelen, als men veel ophef van de philanthropie maakt, of geleerdheid en wijsheid voor tweelingzusters te houden, - of, in één woord, den schijn, waar die ook te vinden zij, met de zaak zelve te verwarren.

Overigens, men verbeelde zich ook niet, dat ik deze dingen noodeloos er bij gesleept heb: ze behooren alle in zoover bij de muziek, dat al die lange woorden, vooral die op ‘ie’, meestal louter klanken zijn, - en anders niets, - ten minste zooals ze heden ten dage door onze zeer beschaafde tijdgenooten gebruikt worden.

Als ik dus over een concert schrijf, zal men het mij niet euvel duiden, dat ik voornamelijk van de menschen spreek, die er heen gaan, - en dat zal men mij te eerder vergeven, daar de concerten, die ik ‘frequenteer,’ gewoonlijk zoo druk bezocht zijn, dat de zaal stampvol is, en er dus weinig ruimte voor de muziek overblijft.

En toch zijn er nog stervelingen, die dwaas genoeg zijn, zich te verbeelden, dat men er komt om muziek te hooren! - en ik kan er mij op verheugen die onnoozele halzen straks uit den droom te helpen.

[pagina 98]
[p. 98]

Maar wij zijn reeds aan den ingang van de concertzaal; treed met mij binnen, waarde lezer; ik kan u introduceeren; - ik zal u eene beste plaats bezorgen, vlak bij de deur, waar gij niets van de muziek kunt hooren; maar waar gij iedereen kunt zien inen uitgaan. Het is de moeite waard!

Er heerscht eene plechtige stilte in de zaal: wees er niet over verwonderd, vriend; de muziek is nog niet begonnen; iedereen is bezig met iedereen op te nemen. - Zoodra de eerste tonen gehoord worden, zal het gefluister ook een aanvang nemen.

‘Och, wat houd ik veel van eene lange symphonie van Beethoven!’ - Dat is een echte liefhebber, die naast u zit, en dit tot zijne buurvrouw zegt. - ‘Men kan er zoo pleizierig onder praten!’ voegt hij er bij.

‘Wat ben je van avond weer satiriek, ondeugd!’ zegt de buurvrouw.

‘Ondeugd,’ die het ernstig gemeend had, ziet haar aan, met een gezicht waarop juist zooveel uitdrukking ligt als op een soepbord; maar hij herinnert zich plotseling, dat het een compliment is, voor satiriek gehouden te worden, en lacht verlegen, ‘Hi! hi!’

De symphonie begint met accompagnement van het ‘kunstminnend publiek.’ - ‘Mooi weer vandaag.’ - ‘Zeer bezet!’ - ‘Drukkend warm!’ - ‘Wie zit daar?’ - ‘O!’ - ‘Waar is toch uw man gebleven?’ - ‘Het zal laat worden.’ - ‘Vindt u?’ - ‘Wat?’ - ‘Niets!’ - ‘Vraag excuus!’ - ‘Ik heb niet gehoord?’ - ‘Ik zei niets!’ -

De dames knikken elkander toe; de heeren kijken rond. Het orkest fiedelt stevig door. - Plotselinge stilte!

‘Is het gedaan?’ - ‘Och wat; wij moeten nog het allegro of de finale hebben,’ zegt een kenner, die niet vast weet, wat het eerst moet komen. Het publiek zwijgt; als gij echter gelooft, dat de menschen uitgepraat zijn, dan vergist gij u zeer; dat zult gij vernemen zoodra de obligaten beginnen!

Inmiddels gaat men met de symphonie voort; de dames geven door pantomimen te kennen, dat het zeer warm is; dat zij zich doodelijk vervelen; geborduurde zakdoeken en flacons worden druk gebruikt. De heeren gapen, fixeeren de dames, gapen weer, en gebruiken bevallig hun lorgnets. - De muziek bruist steeds voort.

Duo, onder het publiek, tusschen freule B ..., de kleindochter van een suikerbakker, en den heer jonkheer van C ..., die in loodrechte lijn van een tinnegieter afstamt, en eenige passen verwijderd, tegen den muur leunt.

De freule is met ‘pa’ te laat gekomen, en zit op de bank naast de dikke vrouw van den deurwaarder, die wel heeft willen ‘opschuiven,’ om plaats voor haar te maken.

Freule: andante, zoo ver mogelijk van de dikke vrouw wegschuivende. Recitatief, met de oogen, de schouders, en den zakdoek; waardoor zij het gebeurde te kennen geeft.

[pagina 99]
[p. 99]

Jonkheer: (met gevoel), snuit den neus; - gaapt; - ziet amoroso eerst naar de freule, dan naar de punten zijner verlakte laarzen. Hij werpt minachtende blikken op de deurwaardersvrouw. ‘Hoe komt zulk volk hier!’

Te zamen: con furore, drukken door allerlei gebaren en blikken wanhoop en verontwaardiging uit.

Finale: Een dikke majoor treedt tusschenbeide; de jonkheer wordt geheel geëclipseerd.

Maar ook de symphonie is gedaan; het publiek wordt oplettend. Gropte verwarring en geschommel op het orkest. De meeste muzikanten bergen hun instrumenten; gaan zooveel mogelijk op hun gemak zitten en gapen het publiek aan.

‘Mag ik uw programma zien, als het u belieft?’ -

‘O; - groote variatiën op de Turksche trom, - thema “het Slaaplied” uit de Muette! - En voorgedragen door Signor Doremi! Zeer verplicht!’

Geweldig applaudissement! Waarom? Wel ziet gij niet? De Signor treedt op; hij buigt diep, dieper, en zeer diep! - Hij legt een eleganten zakdoek naast zich op een stoel neder, en veegt zich de handen af op zijn rokspanden, - of elders.

Hij begint - en het publiek begint ook weer. Luister eens! - ‘Hij ziet er waarachtig nog al fatsoenlijk uit!’ - ‘Wat een sprekend gelaat!’ Terloops gezegd, gelijkt de maestro op een zwarten bok, met een kalen schedel.

‘Wat een mooie baard!’ - ‘Wat is dat voor een lintje in zijn knoopsgat?’ - ‘Dien ring, aan zijn pink, heeft hij van den Keizer van China gekregen.’ - ‘Het is een zeer interessant mensch.’ - ‘O, kent gij hem?’ - ‘Vraag excuus, mevrouw; ik spreek geen Italiaansch, maar, -’ ‘O ja, men kan wel zien, dat hij, -’

‘Hij ziet er zoo beschaafd uit; heel anders als onze Hollandsche muzikanten!’ - ‘O ja, heel anders!’ ‘Bravo! bravo! bravo!’ -

De eerste variatie is gedaan: - de tweede begint. Daarin speelt de kunstenaar achtmaal zooveel noten in een kwart van den tijd af; anders is het zoo wat hetzelfde als var. no. 1.

‘Wat hoort men toch het thema er lief door!’ - ‘Hoe eenvoudig!’ - ‘Ja, maar nog al kras!’ - ‘Wel zeker!’ - ‘'t Is ijselijk lief: als men niet zag, dat hij op de trom speelde, zou men zich kunnen verbeelden, dat het een doedelzak was!’

Bim, bim; bim, bim, - bom - bommmm - bom! - 't Is gedaan! - Onder daverend gejuich veegt de kunstenaar weer de handen af; hij buigt weer ter aarde; neemt den zakdoek weer op, en verdwijnt, blijkbaar uitgeput, achter op het orkest.

De pauze is begonnen. - Laten wij ook een oogenblikje uitblazen. - Algemeen geschommel met stoelen en voeten. De meeste heeren snuiten den neus. De meeste dames zijn opgestaan; eenige heeren zijn voor het eerst gaan zitten. De belangwekkendste

[pagina 100]
[p. 100]

gesprekken worden weder gevoerd. Wij zullen er naar luisteren.

‘Wat is het toch vervelend!’ zegt die lange heer tot zijn buurman. ‘Ik wou dat het gedaan was?’ - ‘Wat, de pauze?’ - ‘Neen het geheel. Ik moet nog mevrouw - hoe heet ze toch? - aanspreken; ik heb er verleden week gedineerd. - - Mevrouw, het is mij een onverwacht genoegen, -’ (herinner u, vriend, dat sedert den beginne van het concert, die heer vlak naast die dame gestaan heeft, zonder te doen alsof hij haar ooit te voren gezien had.) - ‘Mijnheer!’ - (eene diepe buiging.) - Eene korte stilte. Mevrouw ziet mijnheer aan; mijnheer ziet mevrouw aan. Geen van beiden, evenmin als de Fransche Wetgevende Kamer, kan het initiatief nemen. Eindelijk, na een verlegen hoesten van weerskanten, begint mijnheer: - ‘Is u nog al voldaan, mevrouw, over de muziek?’ - ‘O ja, zeer!’ - Tweede stilte. - ‘Zei u iets, mevrouw?’ - ‘Neen, - maar mevrouw B... zegt, dat het warm is.’ - ‘Zeer warm, mevrouw, zeer!’ - De heer veegt zich het voorhoofd met den zakdoek af. De dame biedt hem haar flacon aan. ‘Mag ik u -’ ‘O, mevrouw, als ik u -’ ‘O, volstrekt niet!’ Derde stilte. - Na eene groote inspanning van den geest vraagt de heer, blijkbaar verlicht: ‘En hoe maken het de kleintjes, mevrouw?’ - ‘O, best, dank u; daar zitten er vier van achter mij, met de gouvernante.’ - ‘O, ja, - hm! lieve gezichtjes; een aardig avondje voor ze, o ja, hm! - het doet mij pleizier ze hier te zien; - mevrouw, ik heb de eer!’ - ‘Mijnheer!’ - en hij trekt zich terug.

‘Ik wou dat ze ik weet niet waar zaten, met hun kinderen!’ -

Is het mogelijk? - Dezelfde stem, die pas zoo honigzoet met de mama heeft gesproken, raast die nu zoo tegen de kleintjes! - Ja, waarde vriend, het is zoo; maar bedenk, dat de man niet heel ongelijk heeft. Den geheelen avond heeft hij moeten staan, om plaats te maken voor die lieve kleintjes, die als ‘dames’ geïntroduceerd zijn. Het is wel wat erg! Willen wij nu naar huis gaan! - Neen, wij zullen het einde afwachten; het duurt niet lang meer; daar zijn weer de muzikanten.

Het stemmen der instrumenten en het weer plaats nemen van het publiek zijn gelijktijdig. - Enkele, slechts enkele heeren, die eventjes in de pauze ‘er uit geloopen’ zijn, treden weer in de zaal, vergezeld door eene sterke lucht van punch en sigaren. Zij blijven een oogenblik in de deur staan, zetten de kuiven weer op, en slenteren rond, totdat zij op de oude staan- of zitplaatsen terechtkomen.

De muziek en de verveling zijn weer aan den gang.

Madame Solfarini zal eene groote bravour aria uit I Puritani zingen. Daar deze prima donna echter, evenals vele andere donna's, die niet zingen, grillen heeft, draagt zij in plaats van de aria op het programma, eene lange Duitsche romance, met Fransche woorden en trillers voor.

[pagina 101]
[p. 101]

‘Goddelijk, heerlijk, bravo! da capo? Die Italiaansche muziek is toch eenig!’ roept een onzer buren. ‘Ik herinner mij, toen Catalani die aria zong!’

De kunstenaar, die nu na de beroemde vreemdelingen optreedt en die noch knevels noch verlakte laarzen draagt, is een Hollander, vriend, - en het is zeer vreemd, dat een Hollandsche toonkunstenaar een Nederlander van geboorte zou zijn; - maar hij kent toch het instrument, dat hij bespeelt; hij is man van smaak en beschaving: wellicht geen groot genie, maar toch wat men ‘een zeer verdienstelijk mensch’ noemt.

Als hij optreedt, applaudisseert men niet; maar zoodra hij begint te spelen, begint het babbelen en wordt hoe langer hoe harder, en voor die eenvoudige halzen, welke gaarne naar muziek luisteren, hetzij door een vreemdeling of een landsman voorgedragen, hoe langer hoe onverdraaglijker.

Wat dunkt u van dat spektakel? - Het bevalt u niet; gij schudt het hoofd. - Wil ik u zeggen, wat ik er van denk? - Zie, men wordt verondersteld op een concert te komen, om den wille van de muziek. - Men veronderstelt zelfs, dat elk kunstenaar zijn best doet om het publiek te behagen; dikwijls met eene zwakke, maar eenigszins vergeeflijke opoffering van zijne eigen overtuiging. - Men weet, als men verkiest er over na te denken, dat niets grievender voor hem kan zijn dan zelfs de schijn van minachting; - en wie zal loochenen, dat niets krenkender kan wezen voor den kunstenaar, dan terwijl hij de vruchten van zijne studie voordraagt, in het rond onverschilligheid en achteloosheid op te merken, en door geluiden onder zijn spel gestoord te worden, die even vervelend als onbeleefd zijn? - Dat het voornaam heet, onder zekere halfbeschaafde klasse, om zich hieraan niet te storen, mag waar zijn, - dat dit alles echter zoo inhumaan en bespottelijk mogelijk is, hetzij men naar een beroemden vreemdeling, of slechts naar een onbekenden landsman luistert, behoef ik, - -’

Eene stem, uit de verte, forte: ‘Het rijtuig van den ouden Heer Smits!’

Tweede stem, iets dichter bij, fortissimo: ‘Het rijtuig van den ouden Heer Mits!’

Derde stem, aan de deur van de zaal, con furore: ‘Het rijtuig van den ouden Heer Its!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken