Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.42 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (1.10 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III.

- Ik ben nog acht dagen na het diné bij Schraap, Grijp en Co. in Amsterdam gebleven. Die acht dagen behooren tot de gelukkigste van mijn leven; - hoewel ze niet geheel van zorgen ontbloot waren. Maar het waren zorgen van een anderen en meestal aangenamer aard, dan ik tot dusver gekend had.

[pagina 343]
[p. 343]

Ten eerste moest ik alles aanschaffen, wat mij in mijn nieuwen stand betaamde, waaronder natuurlijk een knecht in livrei, - met equipage wilde ik wachten tot ik mijne woning in Amsterdam in orde had, en mijn zaken in Den Haag geregeld waren, en mijn vermogen behoorlijk belegd was.

Die zaken in Den Haag baarden me de meeste zorg: ik moest daarheen gaan en mijn boeltje pakken en mijne kamerhuur betalen; - de meeste dingen, die mij dáár toebehoorden, hadden weinig waarde; maar er was nog een zwarte silhouette mijner moeder, - die wilde ik absoluut hebben, en in eene prachtige gouden lijst laten zetten en op mijne slaapkamer hangen, - en daar waren nog een paar bretels, door Dora geborduurd, - die zou ik nog bewaren, als een herinnering aan haar, tusschen wie en mij de Voorzienigheid nu zulk een kloof geopend had, dat ik den moed niet had er over heen te springen.

Dat was eigenlijk de zaak, die mij het meest hinderde - voor haar, natuurlijk; - want sedert ik in de groote wereld was gekomen bij Schraap, en zijne dochter ontmoet had, en andere echte dames, - was mij de onmogelijkheid duidelijk geworden van ooit in het huwelijk te treden met iemand uit Dora's stand. Dat zou ook niet wenschelijk zijn voor haar; daarvan was ik overtuigd. Zij zou er zich niet in schikken kunnen. Hoe zou zij den heelen dag op een canapé kunnen zitten, met een borduurwerkje, of een Fransch boek (zij kende niet eens een woord Fransch!) zooals alle dames doen! Hoe zou zij er toe komen haar gemeene broertjes en zusjes niet meer te wasschen en te kammen en hun kousen te mazen, - en voor den pot te zorgen en de bedden op te maken - en met één woord alles in huis te doen? En - al kon zij zich schikken in de veranderde omstandigheden, mocht ik dan egoïst wezen en de arme ouders van hun grootsten steun, de uitnemende dochter (want uitnemend is zij) berooven? Zou ik hun de scheiding van haar met geld kunnen vergoeden? Neen, dat zeker niet! ‘Dora is een schat ui huis!’ zeide dikwijls hare moeder, - en Dora had steeds plechtig beloofd, als wij ooit trouwden, toch altijd hare moeder in de huishouding te komen helpen, tot hare zuster Anna Maria groot genoeg zou zijn haar te vervangen. - En Anna Maria was nu acht jaren oud! - Wel, als ik me boven alle wereldsche beschouwingen wilde verheffen, (wat ik echter niet mocht doen!) dan zou ik moeten beginnen met Dora tot eene meineedige te maken; - en ik wilde me liever zelven opofferen dan dit doen! Want dat zij, eenmaal de weledelgeborene mevrouw Snor geworden, ooit er aan denken kon die lage, diep verachtelijke diensten bij haar ouders te verrichten, was onmogelijk. Zij moest, volgens den plicht eener vrouw, en de voorschriften onzer gewijzigde grondwet, haar man volgen: - ik kon haar wel tot mij opheffen; de natuurwetten verboden, dat ik tot haar nederdaalde! Zij zou van hare familie

[pagina 344]
[p. 344]

gescheiden worden, niet slechts door den afstand tusschen Den Haag en Amsterdam, maar door den oneindig grooteren afstand der wederzijdsche positie in de maatschappij. Hoe zou ik ooit mijn schoonvader, den ivoordraaier (met zijn zwarte handen) aan mijn feestelijken disch kunnen noodigen? Zou Dora zelve geheel met hare familie willen breken? Aangenomen, dat ik arm gebleven ware, en dat ik gezegd had: ‘Dora, ik wil niets meer van uwe geachte familie weten!’ dan zou Dora me zeker bedankt hebben. En als zij nu hare toestemming tot zoo iets gaf, - dan zou ik haar omgekocht hebben, - en daar bedankte ik voor! Neen! om mij zelven wilde ik bemind worden, - door een meisje - dat - - - maar Dora zou zich niet laten omkoopen, dit wist ik ook wel, en ik was het aan mijzelven verschuldigd mij niet aan de vernedering van eene weigering te onderwerpen. Ja! een mensch, zooals ik nu geworden was, heeft ook plichten tegenover zichzelven en de maatschappij; - ik moest ze vervullen, hoe pijnlijk me dat ook viel, - en haar, hoe eerder hoe liever doen weten, dat ik haar, welke opoffering het mij ook kostte, hare vrijheid wedergaf, alsmede de vijf gulden mij door haar geleend. De bretels wilde ik tot een aandenken houden. Dat was nu beslist.

De menschen praten er van, dat het dikwerf zoo heel moeielijk is tot een besluit te komen. De meeste menschen echter zijn spoediger dan zij bekennen willen tot iets besloten; - maar het moeielijke is het eenmaal beslotene ten uitvoer te brengen; - en omdat men dat zelf gevoelt, en wel wetende wat men te doen heeft, er toch niet toe komen kan, verkiest men liever daaromtrent nog eene onzekerheid voor te wenden, die eigenlijk foppage is. Deze opmerking heb ik weder aan het tooneel te danken! Als de held een monoloog houdt van een half uur lang, - dan weten we best, waarop dat uitloopen zal! Hij verpraat maar den tijd, tot de omstandigheden hem dwingen, - of de gelegenheid gunstig is, - om te handelen. Dat is precies de rol van de menschen in de wereld ook!

En ik beken, dat ik die rol ook volle acht dagen tegenover mij zelven speelde! Ik zei tot mij zelven, dat ik tot geen besluit komen kon, omdat ik aarzelde hoe mijn besluit uit te voeren! Dat heb ik later ingezien.

Eindelijk echter moest het zoover komen. De 15de van de maand was haast daar, en als ik mijne kamer in Den Haag niet vóór dien dag opzeide, zou ik ze nog een maand moeten inhuren, en dat behoefde toch niet, - en er moest ook een einde aan de zaak komen; - dan kon ik naar Amsterdam terugkeeren - en verder, zonder ééne zorg in de wereld, het leven genieten!

Ik beval dus mijn knecht dadelijk na het ontbijt drie koffers met kleeren in te pakken, daar ik voor twee dagen naar Den Haag ging, en reed naar het station met Bram op den bok. Het spreekt

[pagina 345]
[p. 345]

vanzelf dat ik hem medenam: ik eerste, hij derde klasse, met order om bij elk station aan het portier te komen vragen, of ik iets van hem noodig had.

Wij kwamen te 's Hage aan, waar ik met hartkloppingen uit den trein steeg. Ik wenschte niet door vroegere kennissen overvallen te worden: ik wilde niemand onbeleefd behandelen; zoo iets ligt niet in mijn aard; - maar ik kon niet meer met de pauke intiem zijn: - mijne gemeenschap met de Turksche trom was uit: - die vent was me nog drie kwartjes schuldig: die zou ik hem schenken - en daarmede basta! De zorg die ik genomen had, om niet herkend te worden, was echter overbodig: ik keek benauwd rond door het dubbele lorgnon, dat ik op mijn neus geknepen hield, ik streek mijn aankomenden blonden knevel op; - er was geen mensch te zien, die mij kende: ik was in één oogenblik omgeven door gedienstige kruiers, die voor mijn bagage zorgden - en mij in eene vigilante werpende, reed ik rechtstreeks naar het Hôtel Paulez.

Dit was niet voorzichtig! Het was te dicht bij de opera. Ik liep gevaar van telkens als ik de deur uit- of inging, den een of ander mijner vroegere medewerkers in het orkest tegen het lijf te loopen; - en ik besloot dus, mij tot den avond schuil te houden. Als men speelde, was ik tamelijk veilig! - Ik wierp me dus op eene canapé op mijne kamer, hield me alsof ik zeer vermoeid was, en vroeg den knecht wat men dien avond in de opera gaf. Martha. Daar speelde ook Dora in: als Engelsche boerin, met een rood keurslijfje en een heel coquet boezelaartje! Ik zou haar niet zien; - wie blies nu 2de klarinet? Waagde die vent het ooit naar haar te kijken? Als hij dat deed - Bah! Daar moest een einde aan komen. Ik zou haar schrijven en daarmede uit!

Dat was een lastig werk! Het kostte me al den tijd, behalve het anderhalf uur dat ik noodig had om toilet te maken voor de table d'hôte, tusschen halféén en halfvijf uur. Maar in dien tijd was de brief klaar en op de post gedaan; - franco. - Ik had er eerst aan gedacht hem door Bram, in zijne livrei, te laten bezorgen; - maar vond, bij nader overleg, beter dat niet te doen. Die ivoordraaier en zijne vrouw zouden hem wellicht alles verteld hebben! En hoewel ik me voor niets behoefde te schamen - verkoos ik dit precies niet!

Nu dan, ik schreef den brief - met behulp van het nuttige werk van Claudius, de Brievensteller, of zoo iets, dat ik me reeds in Amsterdam aangeschaft had, om hulp bij de hand te hebben bij iedere gelegenheid, en uit de volzinnen hier en daar uit dat boek geput, schreef ik als volgt:

‘Mejuffrouw en zeer geachte Vriendin!

Onveranderlijk blijven de gevoelens van diepen eerbied en

[pagina 346]
[p. 346]

volmaakte onderscheiding waarmede het u behaagd heeft mij te bezielen, en die ik tot in het graf (met de hoop op een beter leven hiernamaals), mede zal nemen als de dierbaarste herinneringen aan dit ondermaansche zoo zorgrijke leven.’ (In het boek stond ‘kommervol’; maar boven kommer was ik nu verheven, en waar wilde ik vooral blijven.) ‘Deze regels zijn dienende om u op eene zeer gewichtige en voor mij hoogst aangename tijding voor te bereiden. Gelieve aan dezelve uwe meest vereerende attentie te schenken, als per ommezijde.
Ik heb namelijk, mejuffrouw, zeer geachte vriendin, mij altijd tot iets beters geboren gevoeld dan tot 2de klarinet in het orkest, en mijne door UEd. zoo dikwerf nooit volprezene schranderheid heeft mij eindelijk eene positie in de maatschappij verschaft, waarover gij u evenzeer verheugen zult als ik, daar ze met ruimte van wereldsche middelen gezegend is, waardoor ik niet meer 2de klarinet blijf, maar een ander mensch ben geworden, - wezenlijke bezitter van een vermogen, zooals men slechts zelden elders dan op het tooneel ziet.
Het zou mijn geluk volmaken als ik UEd. vragen durfde, mijn naam te dragen en mijn vermogen met mij te deelen; - maar ik mag dat niet meer van u vergen. Ik ken uwe belangeloosheid: gij zoudt het versmaden de echtgenoot van een man te worden, die niet meer in den kring der uwen te huis behoort, - die gewichtige plichten tegenover de maatschappij te vervullen heeft, en die, - permitteer me, zeer geachte mejuffrouw en vriendin, het woord, - te hoogmoedig is, en boven de behoefte verheven, om eenig offer van wien ook te vergen.
Het gevoel van mijn plicht te hebben gedaan, en eene buitenlandsche of andere reis, zal me troosten voor de onverbiddelijke scheiding van u, mejuffrouw, van wie en van derzelver geachte ouders, ik de eer heb te zijn met de meeste onderscheiding, de onveranderlijke vriend,

Janus Snor.

‘P.S. Ingesloten de geringe kleinigheid, UEd. van mij nog toekomende, ter liquideering onzer nog loopende rekening.’ (Ik legde een briefje van tien gulden in den brief.) ‘De bretels zal ik altijd blijven dragen! Draag ook, lieve Dora,’ (ik had dat lieve Dora willen vermijden; maar 't was me zoo uit de pen gevloeid, - en doorhalen wilde ik 't niet) ‘de oorbellen, die ik u morgen toezenden zal, steeds ter herinnering aan

Uw gewezen

Janus.’

Zal ik bekennen, dat ik dien brief met een bloedend hart weg-

[pagina 347]
[p. 347]

zond? Waarom niet? Ja! Het deed me leed van haar te scheiden. Toen de brief op de post was, gevoelde ik me, in plaats van verlicht, zeer bezwaard en ongelukkig. In weerwil van al mijn geld, was ik heel alleen in de wereld, - dat is, in Den Haag; - ik dacht aan Amsterdam - aan de familie Schraap en dit gaf me eenigen troost: in den vader en den zoon had ik een paar trouwe vrienden; - in de moeder eene wijze raadgeefster, - in de dochter? Ja! Hoe die over me dacht, wist ik niet! Ik wist eigenlijk voor het oogenblik niet, hoe ik over haar dacht. Als Dora Adèle geheeten had, en de dochter was geweest van een makelaar in plaats van het kind te zijn van een gemeenen ivoordraaier!! Ja dan! Maar niets is volmaakt in de wereld! Niets! En in deze droefgeestige stemming ging ik aan tafel. Ja, ik, Janus Snor, bezitter van meer dan anderhalve ton, was droefgeestig en diep ongelukkig, - reeds eer de maand om was!

Aan tafel bestelde ik eene flesch van den duursten wijn op de kaart. Ik dronk glas op glas, zonder vroolijker te worden: - ik at de kostbare spijzen zonder ze te proeven. Ik maakte deel uit van het fatsoenlijkste personeel, dat men verlangen kon; ik werd op mijne wenken bediend, - en toch - het was me alsof ik in iederen blinkenden lepel Dora's bedroefd gezichtje zag, - alsof de dampende droppels, die aan de deksels der schotels kleefden, tranen uit hare blauwe oogen waren, - alsof de vruchten op het plateau in het midden van de tafel met bloemen versierd waren van den krans, ontroofd aan hare bruine lokken, - alsof het haar hartje was, dat ik ongevoelig schilde, in plaats van een appel,.... ik ledigde de flesch en ging weg - alweer naar mijne kamer! Kon ik haar slechts nog eenmaal zien en haar zeggen - bah! Ik mocht niet zwak wezen. Ik schelde, liet me eene halve flesch Champagne geven, - dronk die leeg en ging toen, daar het donker was geworden, onbevreesd uit. Ik was me zelven weder in zoover meester, dat ik verlangde alles in Den Haag afgedaan te hebben en weer te vertrekken; - ja dadelijk, den volgenden avond, op zijn laatst!....

Ik haastte me naar mijne vorige woning. Ik sprak alleen voor zoover noodig was, tot de huisjuffrouw. Ik schonk haar mijne twee stoelen en de oude latafel en gaf Piet (boven en behalve den hem toegedachten daalder) al mijn oude kleeren en het linnengoed. Die menschen waren dankbaar! Dat deed me goed! Ik stak het portret mijner moeder (waarom leefde die goede vrouw niet meer?) op zak, en had de zwakheid meer dan een half uur het beeldje van Dora te staan aangapen en daarbij als een gek te mijmeren, - en half angstig half berouwvol aan mijn pas afgezonden brief te denken. Het was halfnegen toen ik voorgoed het huis verliet..... Ik slenterde weder doelloos over straat, - en een verlangen, dat ik niet overwinnen kon, om Dora nog éénmaal te zien, maakte

[pagina 348]
[p. 348]

zich van mij meester. Zij behoefde me niet te herkennen! De wijn gaf me moed. Zonder me een oogenblik te bedenken, liep ik naar het logement, hulde mij in een mantel, liet Bram vragen, of de loge grillé - links, - onbezet was, - betaalde, ik weet niet meer hoeveel om ze voor dien avond alleen te hebben, en ging, met den hoed diep in de oogen, in den hoek zitten, van waar ik haar zien kon zonder zelf ontdekt te worden. - Dat was een domme, zeer domme streek van me! - ik schaam me niet dat te bekennen! Ik werd er ook behoorlijk voor gestraft!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken