Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.42 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (1.10 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XI.

Ik ben hedenavond bij den heer Furet geweest, heel onverwacht, omdat ik hem nog het een en ander over onze nieuwe onderneming wilde vragen. Hij woont natuurlijk in eene leelijke achterbuurt, drie trappen hoog, en ik schaamde mij toen ik mijn koetsier zijn adres gaf.

Het was dadelijk na tafel, om zeven uur. Ik strompelde de trap op, in het donker, tikte aan de deur en trad binnen.

Eene groote, kale kamer, met een verbleekt groen behangsel, eenige matten stoelen, eene dof brandende lamp op eene vierkante, lange tafel, waaraan ‘het Fretje’ en zijne vrouw en een viertal kinderen zaten, terwijl er nog één in eene wieg in den hoek der kamer sliep.

Tegen den wand hing een gebarsten spiegel, in eene oude vergulde lijst, en met eenige visitekaartjes in de hoeken gestoken.

Ik dacht bij mij zelven toen ik binnentrad, - dat de menschen vreeselijk verlegen zouden zijn; - maar zij waren het niet.

Fretje trok zijne kamerjapon wat dichter om de leden, - en stond van zijn schrijfwerk op; zijne vrouw legde haar breikous en het boekje, waaruit zij een der kinderen de les overhoorde, neder en beiden heetten mij, zoodra Fretje mij deftig aan zijne vrouw gepresenteerd had, heel ongedwongen welkom. Ik was minder op mijn gemak dan een van beiden.

[pagina 387]
[p. 387]

‘Neem plaats, mijnheer,’ zei Fretje, ‘en vertel me wat u gevoerd heeft uit de vergulde zalen van Plutus naar den kalen tempel van Apollo.’

‘Ik kom niet van Plutus,’ hernam ik, ‘ik ken hem niet eens; - ik kom zoo van tafel; - ik wilde u even spreken.’

‘Zijn er geheimen, - wilt gij mij alleen spreken, mijnheer?’ vroeg hij: ‘zoo dat het geval is, zullen wij ergens samen heengaan, want ik heb geene andere kamer beschikbaar.’

Zijn toon was heel anders, veel onafhankelijker dan gisteren; - ik begreep, dat hij zijn fatsoen wilde houden tegenover zijne eigene vrouw en kinderen. Er zijn vele mannen in de wereld van wie ik dit opgemerkt heb. Ik heb er wel eens met Kwik over gepraat. Ik hield hen voor huichelaren; maar hij zeide, dat er iets meer achter zat, en dat zulke menschen meestal goede vrouwen en een gelukkig tehuis hadden en daar prijs op stelden, en dat zij alleen huichelden in de wereld, als hun belang dit meebracht.

Daar was iets van waar ten opzichte van het Fretje.

Zijne echtgenoote was eene bleeke vrouw, van middelbaren leeftijd in een oud katoentje uitgedost, - zooals Dora er ook wel eens droeg, en dat nam mij voor haar in, en het zwarte theegoed, dat op de tafel stond, was precies van dezelfde soort als ik bij Dora's ouders gezien had, en terwijl ik een slap kopje mededronk, was ik verstrooid en hoorde maar half wat tegen mij gezegd werd.

Van mijn kant wilde ik niet gaarne over onze onderneming spreken in het bijzijn der familie, - en vond het toch moeielijk Fretje mede te nemen. Ik zeide dus, dat, daar wij nader in betrekking tot elkaar zouden komen, ik alleen de gelegenheid zocht om nadere kennis te maken en hem eene visite was komen brengen.

Wij praatten dan, terwijl zijne vrouw weer aan haar naaiwerk ging, een heelen tijd over allerlei van den dag en Fretje vertelde me zeer veel politiek nieuws, waarvan ik slechts de helft begreep. Onder andere was er sprake van eene verkiezing, ter voorziening van eene vacature in de Tweede Kamer en Fretje betreurde het, dat ik in de streek, waar het nieuwe lid gekozen moest worden, geen betrekkingen had en dat men daar al een candidaat gevonden had, die zeker slagen, zoude.

‘Maar,’ zeide hij, ‘zijt gij al boven de dertig jaren oud?’

Het was mij niet duidelijk, wat mijn leeftijd juist met die zaak gemeen had; maar Fretje legde het mij spoedig uit en hield toen eene zeer welsprekende lofrede op onze onvergelijkelijke kieswet, die ik trachten zal op te teekenen, om op de hoogte te blijven van die belangrijke quaestie.

‘Zie eens, mijnheer Snor,’ begon hij, ‘de kieswet is bij ons prachtig ingericht. Zij huldigt, dat kan ik u verzekeren, de zuiverste en meest practische grondbeginselen. Zij is zoo liberaal mogelijk. De menschen worden allen, zooals men familiaar zegt, “over één

[pagina 388]
[p. 388]

kam geschoren.” Tot maatstaf voor hunne geschiktheid om kiezer tezijn, heeft men noch hunne kennis noch hunne maatschappelijke positie genomen, maar alléén hun geld. Zij betalen hun plaats in de staats-burgerlijke wereld evenals in de komedie. Om in de galerij te zitten en een lid van den gemeenteraad te kiezen, betaalt men slechts eene heel kleine som. Om een lid van de Provinciale Staten of van de Tweede Kamer te mogen helpen benoemen, moet men in het parterre zitten. De heeren der Provinciale Staten zitten in de loges en pikken de leden der Eerste Kamer uit, en deze, die, zoo te zeggen, in 't Balcon zitten, of in de Stalles d'orchestre, betalen hunne plaatsen zeer duur. Ieder, van zijne eigene stand- of zitplaats, werpt een blik op het staatkundig tooneel en - al diegenen, die den prijs niet betalen kunnen, blijven op straat en hooren tusschenbeide wat van de politieke Turksche trom, als er heel hard op geslagen wordt, maar hebben het recht niet een enkel woord mede te spreken over de verdeeling der rollen onder de acteurs.’

Dit kwam mij zeer billijk voor, en ik vroeg hem, of ik niet beter zou doen met eene plaats te zoeken in de Eerste dan in de Tweede Kamer. Dat kwam mij fatsoenlijker en deftiger voor.

Fretje echter legde mij uit, dat dit voorshands moeielijker gaan zou, daar de heeren van de Provinciale Staten het liefst één uit hun eigen midden kozen, als zij maar konden, en hij ried mij welmeenend aan mij voorshands met de Tweede Kamer tevreden te stellen, als ik er maar in komen kon.

‘De kiezers,’ zeide hij, ‘voor dat lichaam zijn gemakkelijker te bewerken. Het is gemakkelijker de stemmen van de galerij te winnen dan die van de loges; dat ligt in den aard der zaak. Nu is het intelligente gedeelte der natie grootendeels zoogoed als uitgesloten van de stembus en dat wint veel moeite en spaart veel overtuigingskracht uit. Ziet u, mijnheer Snor, een rechtsgeleerde, die ongehuwd is, een officier die op kamers woont en telkens van garnizoen verandert, een ambtenaar, al is hij nog zoo knap, als hij geen goed traktement heeft, is geen kiezer; maar wel de bakker en de schoenmaker en de slager en de kruidenier, en de lieden, die niets hoegenaamd van het staatkundig tooneel verstaan. Dit maakt dat de verkiezingen bij ons altijd heel kalm afloopen. Die brave lieden stemmen voor wien hun gezegd wordt dat te doen, en begrijpen heel zelden waarom zij Piet en niet Klaas gekozen hebben. Dat zou niet meer het geval zijn, als allen, die van de zaken afweten, iets in te brengen hadden. Die zouden werkelijk eene keuze hebben, en dat zou heel lastig en onaangenaam zijn, in velerlei opzichten. Dat is altijd op die wijze onder ons in Nederland opgevat, en door de affiches van de staatkundige wereld (ik bedoel natuurlijk de dagbladen) aan een heel duur zegel te onderwerpen, heeft men weten te beletten, dat de kleine burgerman ze algemeen in handen

[pagina 389]
[p. 389]

krijgt en belang begint te stellen in dingen, waarmede hij niet noodig heeft - om aan den kost te komen.

‘Er is bovendien nog heel veel moois in de kieswet, dat iedereen erkent, en waarom men onwillig blijft er eenige verandering in te brengen. Zoo, onder andere, moet ik u opmerkzaam maken op de bepaling, dat men dertig jaren oud moet wezen om volgens de wet de vereischte wijsheid te bezitten om dwaasheden in de Kamers der Staten-Generaal te verkoopen. Jongelieden van beneden dien leeftijd, die geen kiezers en niet eens verkiesbaar zijn, worden op die practische wijze geheel van alle deelneming aan het staatkundige leven uitgesloten. Zij hebben dus tijd en gelegenheid om alles te worden, wat zij willen, behalve staatsburgers, in den eigenlijken zin des woords, en als zij boven de dertig zijn en een geregelden werkkring gevonden hebben, en bezigheden volop, als het knappe menschen zijn, dan hebben zij gewoonlijk tijd noch lust zich met de politiek al te veel te bemoeien, en laten dat over aan de anderen, die nog carrière maken moeten en het staatkundige leven als eene broodwinning beschouwen, en dus eigenbelang en eigene eerzucht steeds op den voorgrond plaatsen, - wat, natuurlijk, bijzonder voordeelig op den gang van zaken in ons vaderland werkt. Want, mijnheer, nu komen er niemand dan bezadigde, bedaarde mannen in de Kamers; - heethoofden heeft men er in 't geheel niet en iedereen is geheel onpartijdig en vecht alleen voor zichzelven en niet voor eene partij, of eene clique. Iedereen hoopt, of mag hopen, op zijne beurt minister te worden en een grootkruis en een klein pensioentje te verdienen - en ik geloof, dat als men thans het aantal gepensioneerde ministers tellen wilde, men zien zou, dat ten minste vijfentwintig percent van de leden der Kamer, zoo niet meer, dat ideaal van geluk bereikt hebben.’

Juist op dit oogenblik begon het kleine kind in de wieg te schreien en ons gesprek werd daardoor gestoord.

‘Wij hebben meer last van dit ééne kind,’ zei Fretje, ‘dan het ministerie van alle leden der Kamers bij elkaar. Maar heden is het juist jarig en moet zijn zin hebben.’

Ik echter had bij mij nog een zakje met sucre d'orge, dat ik tegen mijn verkoudheid had gekocht, en ik stopte er een bankje van ƒ 25 in en maakte dat ik wegkwam, hoe eerder hoe liever, om aan de bedankjes der ouders te ontsnappen en eene visite te maken bij mevrouw Neteldoek.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken