Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.42 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (1.10 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 415]
[p. 415]

XVIII. Vervolg en slot, door J. Snor Jr.

Tot zoover, mijnheer Smits, deel ik u het dagboek van wijlen mijn oom mede. Al hetgeen volgt, is zoo nietsbeteekenend en zoo slordig bijgehouden, dat ik het beter acht zelf hetgeen belangrijk is, mede te deelen. Hoe weinig ook met mij zelven ingenomen, durf ik gerust zeggen, dat het verhaal niet daarbij verliezen zal.

(Tot zijn leedwezen, ziet zich de oude heer Smits hier genoodzaakt eene zeer belangrijke dissertatie over den stijl weg te laten, om dadelijk tot de zaakte komen.)

- Omtrent hetgeen op den morgen van het tweegevecht voorgevallen is, vond ik weinig in het dagboek van mijn oom: een uitvoerig relaas daarvan heb ik gekregen van den weledelen heer Kwik, wiens woorden ik zoo nauwkeurig mogelijk wedergeef:

‘'s Morgens, om halfzeven, kwam ik uw oom afhalen. Hij was koortsig en gejaagd, en hoewel ik hem trachtte te overtuigen, dat Brom, als het er op aankwam, zich terugtrekken zoude, scheen hij dat niet te willen gelooven en ook niet te wenschen. Om zeven uur was de vigilante vóór, en ik nam de kist met pistolen onder den arm en stapte met uw oom er in. Onze tegenpartij zou door den dokter vergezeld zijn.

Op de plaats aangekomen, vonden wij Brom en zijn secondant, die ons beleefd groetten, terwijl uw oom weigerde den hoed af te nemen voor iemand, die zijn doodsvijand was, en mij zeide, dat hij met die soort van beleefdheden niet gediend was. Men kon elkaar doodschieten, meende hij, zonder complimenten.

Ik ging dadelijk op zijde met Brom's vriend, die, gelijk ik verwacht had, het betreurde dat de zaak zoover gekomen was, en mij de verzekering gaf, dat Brom niet bloeddorstig gestemd was, en zich tevreden zou stellen, zooals hij eerst zeide, met eene behoorlijke bekentenis van ongelijk door uw oom af te leggen, en toen ik ierin niet treden wilde, vergde hij slechts eenige betuiging van leedwezen over hetgeen gebeurd was.

Zij wilden maar, nu het bangmaken niet gelukt was, met goed fatsoen van de zaak af wezen. Ik meende ook, dat uw oom in het laatst verlangde kon toestemmen, en zoo ware dan de zaak afgeloopen; maar, tot mijn leedwezen, weigerde hij in zijne drift naar mij te luisteren. Brom was gekomen om hem dood te schieten, zeide hij, en hij verlangde nu absoluut doodgeschoten te worden. Hij was geen kind meer en het zich niet voor den gek houden,

[pagina 416]
[p. 416]

en stond er op, dat wij, zonder meer praatjes, een einde aan de zaak zouden maken.

‘Na een tijdlang tevergeefs met hem geredeneerd te hebben, moest ik hem zijn zin geven, ging dus weder bij Brom's secondant, nam hem weder ter zijde en vroeg hem vertrouwelijk, of hij er iets in zien zou, als wij beiden vergaten kogels in de pistolen te doen? Zijn gelaat helderde op bij dit voorstel. Hij was het met mij eens, ik stopte eene fiksche prop op het kruit en wilde nu de beide heeren opstellen. De zaak begon mij te vervelen, om nu de waarheid te zeggen; ik verlangde naar huis, waar ik druk werk had, en wij hadden reeds een half uur verspild met al dat gepraat.

De heeren plaatsten zich op twaalf passen afstands tegenover elkaar. Brom was doodsbleek en beefde als een riet. Uw oom was ook bleek, maar zeer kalm.

“Ik heb u nog één woord te zeggen,” fluisterde hij mij in het oor. “Als het eerste schot niet raak is, houd de pistolen gereed voor het tweede. En - - en vergeet niet den brief in mijne secretaire te bezorgen. Zeg haar dat ik haar vergeven heb op dit oogenblik.”

Wie zij echter was, wist ik niet.

Juist echter toen ik me van hem afwenden wilde, om terzijde te treden en het teeken te geven, verscheen in de volle vaart eene vigilante, op den bok waarvan iemand met een zakdoek zat te wuiven, en een man, dien ik als de Pauke herkende, sprong er af, liep op uw oom toe en rukte hem met geweld de pistool uit de hand. Ter zelfder tijd werd het portier opengerukt en een ander jongmensch greep hem bij den arm.

“'t Kan mij niet schelen!” riep de Pauke. “Ik kon het gisterenavond aan Dora's broeder niet verzwijgen toen hij kwam, en hij vertelde het haar, en zij zeide, wij mochten geen bloedvergieten toelaten, en wij zijn juist na uw vertrek aan uw huis geweest, - en de knecht had mijnheer hooren zeggen waarheen ge reedt, - en daar zijn we! En als gij, mijnheer Brom, vechten wilt, kijk eens hier! Snor is nog niet bij krachten, maar ik wel, en ik zal je een pak slaag toedienen, zooals ge nooit van uw leven gehad hebt!”

Inmiddels was uw oom begonnen te beven als een riet. Hij keek den jongen, die hem nog bij den arm hield, vragend en weifelend in het oog - en vroeg eindelijk met eene bevende stem:

“Waart gij 't gisterenavond?”

“Gisterenavond?” hernam de andere; “waar?”

“Hebt gij Dora naar huis gebracht uit de komedie?”

“Ja. Ik was pas met den trein gekomen.”

Toen uw oom dit hoorde, hief hij beide handen omhoog, riep: “Goddank!” en zakte ineen alsof hij doodgeschoten was.

[pagina 417]
[p. 417]

Op dat oogenblik hoorde ik een harden gil uit de vigilante, en een meisje vloog er uit en op uw bewusteloozen oom toe, over wien zij zich heenbukte.

't Was me een tooneel van belang!

Brom en zijn vriend stonden verstomd er bij te kijken.

“Gijlieden kunt gerust heengaan,” zeide ik. “De zaak kan nu geen voortgang hebben.” En zij vertrokken, naar het mij toescheen, eenigszins blijde er af te zijn.

“Die vent,” zei de jonge Tobbing, op Brom wijzende, “is me nog geld schuldig voor den paletot, dien hij daar aan heeft! Dat was een der eerste stukken, die ik hier leverde!”

Inmiddels waren de drie aangekomenen bezig met uw oom bij te staan, die weldra de oogen opende en tot bezinning kwam, waarop een tooneel volgde, dat ik u maar niet beschrijven zal. Het eindigde daarmede, dat ik met de ééne vigilante naar huis reed, terwijl uw oom met zijn vrienden naar de stad terugkeerde.’

Zoover het verhaal van den heer Kwik. Ik vernam verder het volgende:

Na deszelfs behouden terugkeer naar de stad, verwaarloosde mijn arme oom, met zijne gewone slordigheid, de belangen die hem huiswaarts riepen, om zich in het gezelschap van mejuffrouw Tobbing, van de Pauke en den jongen kleermaker verder te vermaken. Hij was zeer opgewonden en geheel in de strikken zijner Circé gevangen. Toen hij echter, laat in den namiddag, naar zijne woning terugkeerde, ondervond hij de straf zijner lichtzinnigheid. Het bleek namelijk, dat hij dien morgen, in zijne ontroering en onchristelijke stemming, de brandkist open had laten staan, en zijn Fransche kamerdienaar had van die gelegenheid gebruik gemaakt, om eene aanzienlijke som aan banknoten (welker nommers mijn oom steeds verzuimde op te teekenen), en aan baar geld te ontvreemden. De ijverige politie heeft dezelve, helaas, nooit kunnen opsporen! Inmiddels bleven de effecten dalen, en toen mijn oom eindelijk zijn kas opmaakte, was er van zijn eenmaal aanzienlijk vermogen, slechts een betrekkelijk gering gedeelte over. Het zou zelfs noodzakelijk zijn, dat hij zelf iets deed om tot de huishouding bij te dragen, welke hij nu onherroepelijk besloten had, met zijne beminde, meergemelde mejuffrouw Tobbing, op te richten, - vooral indien hij bij zijn voornemen bleef, mij niet te foppen en onbillijkerwijze mij te dwingen verder af te zien van de verhevene bestemming, waartoe hij mij het vooruitzicht geopend had. Had hij van zijne verbintenis met mejuffrouw Tobbing willen afzien, dan zou hij in meerdere weelde hebben kunnen leven, en ook mij ruimer met tijdelijke middelen kunnen voorzien! Daarvan was hij echter niet af te brengen en volhardde standvastig (ik wil niet zeggen stijfhoofdig), in zijn voornemen.

[pagina 418]
[p. 418]

Binnen korten tijd werd hij dus door de banden des huwelijks met haar verbonden, die ik, indachtig aan haar vorig beroep, steeds met tegenzin mijne tante moest noemen, en met dezelve trok hij zich naar het stadje terug, dat hij tot aan zijn dood bewoonde. Dáár vestigde hij zich als muziekmeester, en telkens als er vacantie was, ging ik een gedeelte van dien tijd bij hem doorbrengen.

Zijne echtgenoote scheen hem even blind te aanbidden als hij haar en hun beider afgod was een kleine jongen, die hun geschonken werd twee jaren na hun huwelijk. Het kostte mij telkens moeite het verblinde oudrenpaar niet op de vele gebreken van dat kind opmerkzaam te maken; - deszelfs treffende gelijkenis met zijne moeder, wier uiterlijk schoon hij geërfd had, deed hun de oogen sluiten, zelfs toen het kind reeds twee jaren oud was, voor zijn aanleg tot de zonde, die ons stervelingen allen eigen is.

Een paar jaar geleden overleed mijn oom, mij een klein legaat nalatende om mijn studiën te kunnen voleinden. Deszelfs kind is nu zijn erfgenaam geworden in mijne plaats, en zal, naar ik vrees, door en door bedorven worden door zijne moeder, die hem niet uit haar oogen laten wil.

Om den wille van dat kind, moet ik mij nu zeer behelpen, en verzoek u dus beleefdelijk, het honorarium, mij toekomende voor deze geringe lettervrucht, mij ten spoedigste toe te zenden.

Moogt gij, en mogen velen uwer lezers, door het treurige verhaal der rampen van mijn oom, veroorzaakt door diens gebrek aan nederigheid en door overmaat van weelde, worden gebaat!


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken