Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.39 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Uit den Nederlandschen Spectator.

[pagina 3]
[p. 3]

Uit den Nederlandschen Spectator.

Eene taalkundige les.

Ik heb een kleinzoon, een jongen van zoowat zeven jaren, die 's avonds dikwijls op mijne kamer komt en zijn werk voor den ‘meester’ zit te maken en mij in de war brengt met allerlei taalkundige vragen, die ik zeer moeielijk vind te beantwoorden. Daar ik het echter niet geraden acht mijne onkunde te bekennen, zoek ik ze op dezelfde wijze als de meeste menschen dat doen te verbloemen, en ik begin onuitputtelijk als een advocaat te worden in het opwerpen van allerlei excepties, en in het bedenken van allerlei uitvluchten, om mij voor het oogenblik te redden. Er is echter één groot verschil tusschen mij en een rechtsgeleerde, en dat is, dat deze door zijn praten meestal andere menschen, terwijl ik door mijn babbelen gewoonlijk mij zelven in de war breng, - en gisterenavond vooral heb ik mij zóó tot over de ooren er in gewerkt, dat ik nu een beroep doe op alle geleerden en ongeleerden in Nederland om mij er uit te helpen.

‘Grootva,’ zei de kleine jongen, met de pen in de hand, bezig met iets dat ‘eene taalkundige ontleding’ heet, - ‘is het waar, dat “men” een onbepaald voornaamwoord is?’

Toen ik van de courant opkeek om hem te antwoorden, was ik geneigd om ‘ja’ te zeggen; eene plotselinge gedachte, welke bij mij opkwam, gaf mij lust mijn ‘ja’ in ‘neen’ te veranderen. Daar ik echter een diplomatieken middelweg zoeken wilde, zeide ik:

‘Gij drukt u verkeerd uit, kindlief; “men” is geen “onbepaald voornaamwoord,” maar wel, zeer bepaald, een voornaam woord in onze maatschappelijke taal.’

‘Hoe zoo, grootva?’ vroeg het kind.

‘“Men” is eigenlijk nog meer,’ hernam ik; ‘“men” is de naam van een grooten, ondeugenden reus in de fatsoenlijke wereld, van wien iedereen op zijn tijd veel uit te staan heeft.’

‘Maar hoe ziet hij er uit?’ vroeg de jongen, de pen neerleg-

[pagina 4]
[p. 4]

gende en plaats nemende tusschen mijn knieën, terwijl hij mij met groote nieuwsgierige oogen aankeek.

‘Hoe hij er uitziet? - Wel, kind, - wie zal u dat zeggen. “Men” is juist wellicht daardoor zoo sterk en gevaarlijk, omdat niemand hem tot dusver gezien heeft of zich een denkbeeld van zijn uiterlijk maken kan.’

‘Maar waar woont hij dan?’

‘Zijn hoofdkwartier is in de hoogst fatsoenlijke kringen, kindlief, waartoe wij de eer hebben te behooren; hij woont er meestal evenals de kiespijn, in den mond der menschen.’

De jongen proestte van lachen. ‘He, wat een gekke reus!’

‘Geloof me, jongen, hij is lang niet gek. Het is de slimste vent dien ik ken.’

‘Dan heeft grootva den reus wel gezien.’

‘Dat niet; maar ik heb wel, evenals de meeste menschen, zijne macht ondervonden. “Men” heeft mij al veel doen uitstaan en mij veel laten zien, dat ik nooit vergeten kan.’

‘Toe, grootva, vertel maar iets van “men!”’

‘Och, Klaasje, dat is niet noodig; - als gij zoo oud zijt geworden als neef Piet, komt gij in de wereld -’

‘Ik ben er al!’ meende de jongen trotsch.

‘Ik bedoel niet juist die wereld, waarin de ooievaar u gebracht heeft, Klaasje! maar de “wereld”, welke de menschen voor u gemaakt hebben, en waarvoor gij opgevoed wordt, - de “wereld” jongen, die in mooie huizen woont, en voor welke de arme lui den hoed afnemen; - de “wereld”, waarin tante en al onze familie en vrienden tehuis behooren.’

‘En Piet, de knecht ook?’ vroeg het kind, dat verzot is op Piet.

‘Volstrekt niet, jongenlief!’

‘En waarom?’

‘Omdat “men” het niet hebben wil!’

‘Dan wil ik ook niets met “men” te maken hebben!’

‘Dat zeggen de meeste menschen in hunne jeugd, mannetje; maar dat wordt hun op den duur heel anders geleerd. Gij moet het diepste ontzag hebben voor alles wat “men” van u vergt. Gij moet luisteren naar den goeden raad, welken “men” u geeft; - en vooral niets doen wat “men” ook niet doet!’

‘Maar, grootva, als “men” altijd goeden raad geeft, is hij zoo kwaad niet.’

‘Het ongeluk wil, kindlief, dat “men's” woorden en “men's” daden zeer dikwijls in strijd met elkaar zijn, en soms lijnrecht tegenover elkaar staan, en dat hij anderen dwingt om juist dat wat “men” hemelhoog geprezen heeft, te verzuimen en zelfs te helpen ondermijnen.

“Men”, mijn jongen, is een listige, gevaarlijke reus; “men” is begonnen, toen ik in de wereld trad, met mij te verzekeren, “dat

[pagina 5]
[p. 5]

het geld niet gelukkig maakt” en “men” is door zijne handelwijze mijn geheele leven lang bezig geweest, met mij en anderen te bewijzen, dat het hoofddoel van ons streven geld moet zijn. “Men” verkondigde mij overal, dat “de eerlijke armoede” niet onteerend is; maar “men” fluisterde mij daarbij in het oor, dat ik mij schamen moest, met een vriend in een kalen rok over straat te gaan en dat ik vooral zelf zorg behoorde te dragen om den schijn van alles wat op armoede geleek te vermijden. “Men” veroordeelde alle wereldsche dingen, en moedigde mij aan om alleen “de deugd” op prijs te stellen, en “men” wierp zich op de knieën voor duizenderlei nietigheden, welke geene grootere waarde hadden, dan uw gebroken speelgoed. “Men” vertelde mij overal, met een uitgestreken gelaat, en met de hand op het hart, dat “alle menschen broederen” waren; maar “men” toonde zooveel minachting voor allen, die aan stand of geld niet zijns gelijken waren, en was zoo onderdanig en kruipend voor al zijn meerderen, dat ik spoedig begreep dat de bloedverwantschap niet veel te beteekenen had. “Men” roemde zeer de onafhankelijkheid en de zelfstandigheid in den mensch; maar “men” sloeg iedereen onbarmhartig dood, die het waagde iets te doen, dat tegen zijn zin was.’

‘Heeft de reus al vele menschen doodgeslagen?’

‘Zedelijk, ja! En hun ontzielde lichamen waren nog in de “wereld” rond, als dienaren van “men” en helpen hem vlijtig om ook anderen te gronde te richten.’

‘Grootva,’ riep de jongen ernstig; ‘ik wil wezenlijk nooit iets met “men” te maken hebben!’

‘Kind!’ antwoordde ik plechtig, ‘ik herhaal het: gij kunt niet anders; uw grootste ongeluk in de fatsoenlijke “wereld” zou zijn, als “men” voornaam de schouders ophaalde bij het hooren van uw naam en u “niet kende!”’

‘Daar versta ik niets van!’ riep het kind.

‘Maak u daaromtrent niet ongerust, jongen, er zijn nog vele kinderen, die reeds hoog bejaard zijn, en het nog niet goed begrijpen, maar toch bekennen moeten, dat het zoo is. - Ten einde u echter de zaak eenigszins duidelijker te maken, zal ik u eenige nadere omstandigheden opgeven van hetgeen “men,” zooals ik zelf gezien heb, soms gedaan heeft.’

‘Toe grootva!’

‘Ik heb gehoord hoe “men” de eenvoudigheid en de ongegeneerdheid en de gemeenzaamheid onder vrienden aanprees en echter niet toeliet, dat men elkaar zelfs “familiaar” in de wereld zag, zonder bespottelijke onkosten te maken voor toilet en uitgezochte spijzen en wijnen. Ik heb gezien hoe “men” elken schotel, alsof het eene levensquaestie geweest ware, wikte en woog en het hoofd schudde als de wijn te warm of te koud was, en zich diep ongelukkig gevoelde als de getruffeerde kalkoen niet in alle opzichten

[pagina 6]
[p. 6]

voldeed, - en in denzelfden adem eene bijtende satire uitsprak over gulzigheid en weelde en verkwisting. Ik heb gezien hoe “men” mede aan tafel zat en het vermogen van een armen man heeft opgegeten, die uit vrees, dat men hem voor “onfatsoenlijk” mocht houden, zich door prachtige tegenpartijen te geven, te gronde richtte, en ik heb gehoord hoe “men” hem naderhand uitlachte en voor een zwakhoofdigen dwaas uitmaakte. “Men” verleidt den een en ander op deze wijze, om ten zijnen behoeve allerlei schulden te maken, en “men” is de eerste om zoo iets overluid af te keuren. “Men” betuigt overal met den meesten eerbied voor de “kunsten” bezield te zijn, en “men” behandelt den kunstenaar, tenzij hij een buitenlandsche zanger is, of in de gestalte van eene geliefkoosde danseuse optreedt, in de wereld met de meeste minachting. “Men” huldigt in woorden de “wetenschappen,” welke hij zoo ver mogelijk van zijne haardstede en van den huiselijken omgang verwijderd houdt. - “Men” predikt op eene stichtelijke wijze de “verdraagzaamheid in gewetenszaken” en “men” trekt met ontembare woede tegen “andersdenkenden” te velde. “Men” is een nijdige, spijtige reus, die niet verdragen kan, dat het iemand goed in de wereld gaat. Ik heb een vriend gehad, die algemeen, en te recht, bemind en geacht was; “men” wist ook niets tegen hem in te brengen; maar “men” zeide, zoo heel in stilte, dat niet alles goud is dat blinkt; “men” had wel eens hooren zeggen, - - o, “men” wilde wel gelooven, dat het niet waar was; maar “men” schudde het hoofd, en “men” liet zich zulke belangrijke geheimzinnige wenken ontvallen, en “men” begon mijn vriend zoo koel te behandelen, dat hij zich genoodzaakt zag, zich te weer te stellen. Maar mijn jongen, - en dit is een der ergste karaktertrekken van den reus “men,” - zoodra hij bemerkte, dat mijn vriend hem aan het lijf wilde, was hij nergens te vinden. Iedereen wist dat “men” een lasteraar was, en met zijn lasteringen voortging, maar niemand kon “men” met den vinger aanwijzen, en in zijn onzichtbare gestalte fluisterde en praatte hij altijd door, totdat de menschen bijna eenparig geloofden, dat er iets waars moet zijn van al hetgeen “men” zoo onvermoeid verspreidde.

“Men” verheft luid de stem en legt de meest deugdzame verontwaardiging aan den dag over alles wat op “kwakzalverij” gelijkt, - en “men” vertelt u te gelijk zoo heel in vertrouwen, dat zonder een beetje “kwakzalverij” men toch in niets kan slagen, en “men” slikt daarom doozen vol Holloway-pillen en voedt zich met Revalenta Arabica; en draagt een Goldbergschen ketting om den hals en een Goldbergschen ring aan den pink, en schrijft, met eene galvanische pen, kwakzalvers advertentiën in alle dagbladen. “Men” bekent heden openhartig niets van deze of gene zaak te weten, en velt er morgen stoutweg zijn oordeel over. - “Men” heeft zelf nooit een boek geschreven, maar “men” recenseert onbarm-

[pagina 7]
[p. 7]

hartig in “veelgelezen” tijdschriften de werken van anderen. - Iedereen stemt toe, dat “men” alles voor een ander over moet hebben! en “men” is de grootste egoïst, die rondloopt, en er steeds op uit is alleen voor zijn eigen belangen te zorgen. “Men” is dus ook altijd gereed om iedereen met woorden te ondersteunen en daar “men” in de wereld verklaart niet veel om bloote woorden te geven, vergt hij daarentegen “daden” van allen, die hem helpen kunnen.

Het is ook eene heele moeielijke zaak te ontdekken wat de groote “men” eigenlijk wil of wenscht, als de mensch eenmaal tot verstand gekomen is, en zich voorneemt, zooals het behoort, zich blindelings aan hem te onderwerpen.

“Men” keurt heden iets goed, waarover “men” morgen den meesten afschuw aan den legt, en “men” verguist heden den held, dien “men” vóór acht dagen aanbad. “Men” is echter zoo slim, dat hij altijd de opgaande zon aanbidt, en “men” is zoo helderziend, dat geen mensch zich ooit in eenig vak onderscheidt, zonder dat “men” reeds lang voorspeld heeft, dat het eens gebeuren zou. Op dezelfde wijze is “men” al lang bedacht geweest op het ongeluk, dat iedereen treft, en “men” heeft al lang geweten, dat het “eindelijk” zoo ver komen moest.

“Men” is ook vooral een groote voorstander, in woorden, van al wat “vooruitgang” en hervorming van allerlei misbruiken bevorderen kan, op welk gebied van de maatschappelijke wereld men die ook vinde; maar “men” houdt zich met hand en tand aan aloude dwaasheden vast, en schreeuwt, tot hij heesch wordt, tegen de zotte vooroordeelen der menschen, en verzet zich daarop met de meeste hevigheid tegen “de kracht der gewoonte,” waaronder “men” zelf toch altijd zoo geduldig gebukt gaat. Tevens is de ongerijmde reus een machtige beschermer van al wat “nieuw” en in het oogvallend is. “Men” koestert volgens zijn eigen woorden eene aangeboren liefde voor al wat oud en eerbiedwaardig is, en is te gelijk onvermoeid in het opsporen van het nieuwe. “Men” is zoo verzot op nieuwen kost, dat hij zich soms een geheelen tijd met “iets heel nieuws” voeden kan, en naar niets anders vraagt. Iemand dus, die hem iets nieuws aanbiedt, kan verzekerd zijn, dat “men” hem voor een genie zal houden, en “men” heeft er eene zoo groote behoefte aan, dat hij steeds bezig is met hetgeen wezenlijk oud en versleten is, onder de eene of andere vermomming, voor nieuw te willen laten doorgaan.

“Men” is ook buitengewoon ingenomen met zijn eigen vaderland, en betuigt een ijverig patriot te zijn; - maar “men” stelt er ook vooral hoogen prijs op, om alles wat vreemd en uitheemsch is te begunstigen, en al wat niet anders is dan Nederlandsch, als “ouderwetsch” en “bekrompen” voor te stellen, en “men” vertrouwt vooral de eerste opvoeding zijner kinderen aan Zwitsers

[pagina 8]
[p. 8]

en Belgen toe, terwijl “men” hardop verkondigt, dat hij de meeste minachting voor alle vreemde “poespassen” koestert.

“Men” gaf mij ook te kennen, toen ik in de wereld optrad, dat het bespottelijk was zijn tijd met beuzelachtige, nietsbeteekenende vermakelijkheden te verspillen; maar “men” ging dagelijks uit dineeren en soupeeren en partijtjes maken en sprak niets dan onzin den geheelen avond, en “men” ging naar de komedie wegens het ballet, en “men” ging naar een concert, omdat het gegeven werd door een vreemden artiste, en “men” maakte digestie-visites en contra-visites en condoleance-visites, en “men” pousseerde kaartjes en schreef Fransche invitaties zonder einde, en “men” vond mij zulk een lompen, onbehouwen vlegel, toen ik tegen het een en ander protesteerde, dat ik niets beter wist dan mij te onderwerpen.

“Men” hield mij onophoudelijk, als handelaar, voor oogen: dat “eerlijk duurt het langst,” en “men” noodigde mij dagelijks uit, om deel te nemen aan allerlei windhandel, en liet mij niet onduidelijk zien, dat als ik een schurk wilde wezen, ik spoedig rijk kon worden, terwijl het tien tegen één was, dat ik als stipt eerlijk man ooit “vooruit zou komen” in de maatschappelijke wereld. “Men” vond mij een bekrompen, eenzijdig mensch, als ik mij met niets dan mijn kantoor wilde bemoeien, en voorspelde te gelijk, dat het met mij “twaalf ambachten en dertien ongelukken” zou zijn, als ik mij met iets anders wilde bezighouden. “Men” prees mij altijd de oprechtheid en de openhartigheid in alles aan; maar “men” heeft het mij soms geweldig kwalijk genomen, dat ik zijn raad volgde en de dingen bij hun naam noemde, in plaats van ze in conventioneele, beleefde vormen te verbloemen, en -’

‘Wezenlijk, grootva, dat is mij alles te hoog,’ zei het kind; ‘ik krijg ook zoo'n slaap!’

‘Best, mijn jongen, dat zal “men” u niet kwalijk nemen; - ga nu naar bed!’

Heden is hij van school te huis gekomen met eene afkeuring, omdat hij in zijne ontleding ‘men’ niet als een ‘onbepalend voornaamwoord,’ maar op raad van grootva, ‘men’ ‘bepaald een zeer voornaam woord,’ genoemd had; - wat volgens de verklaring van den ondermeester ‘onzin’ is.

Ik echter blijf daarbij!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken