Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.39 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Iets over ‘niets.’

Variis modis .....fit.

‘De stijl is niets,’ hoort men honderdmaal in het jaar zeggen: ‘zoodra ik stof en denkbeelden heb, zal het met den stijl wel gelukken.’ En dat is toch, bepaaldelijk, eene grove vergissing.

[pagina 36]
[p. 36]

Want de meeste menschen, zij mogen het bekennen of niet, tobben erg met bezwaren van stijl en vorm, zoodra zij iets opstellen willen, en het duurt al heel lang eer de knapste van ons zoo ver is, dat hij zichzelven, mits hij eenig geweten heeft, - op dit punt voldoet. - Gelukkig echter is het publiek niet zoo moeielijk, en de erbarmelijke taal, waarin zoo vele officieele stukken, welke van onze ministeriën komen, opgesteld zijn, dient slechts om diegenen, welke ze onder de oogen krijgen, de overtuiging te geven, dat ook onze ambtenarenwereld te dien opzichte licht te bevredigen is.Ga naar voetnoot1) Iedereen echter die eenigen prijs stelt op eene sierlijke wijze van uitdrukking, en vooral hij, die wel beseft, dat het bij de meeste nieuwere schrijvers meer op de woorden dan op den inhoud van hun werken aankomt, begrijpt, dat, hoewel de ‘stijl niet meer de mensch’ zij, die toch dikwijls de hoofdzaak is bij het schrijven, en ten einde te bewijzen, hoeveel de schrijftrant wezenlijk tot de zaak zelve afdoet, laat ik hier volgen een kort staaltje in den stijl der meest gelezen hedendaagsche schrijvers, die allen verondersteld worden, hetzelfde onderwerp te behandelen, waarvan No. 1 het thema is:

1. Stijl van den prozaïschen, praktischen mensch,
die nergens iets in ziet.

Ik werd 's morgens om halfzes wakker, stond op, keek uit het venster over de weilanden, en daar het schoon weder was, besloot ik mij aan te kleeden en in den tuin, onder mijn ramen, te gaan ontbijten.

2. Stijl van Alex. Dumas & Cie.,
of, hoe men uit niets alles maakt.
(Uit het fransch, door een geoefend vertaler).

Den volgenden morgen stond ik met Aurora op, die schoone godin, de dochter met rozeroode vingers van den nacht en de maagd die de moeder is van den dag. Morpheus had mijn leger rijkelijk met zijn slaapbollen bezaaid; een zoete slaap had mij in zijn armen gewiegd, ik gevoelde mij nu begaafd met nieuwe krachten, en ik wierp mij uit mijn bed, verslonden van eene onuitputtelijke dorst

[pagina 37]
[p. 37]

naar het geluk om mij te baden in die verrukkelijke zomer-morgenlucht, welke de weldadige natuur niet weigert zelfs aan ‘het land van kanalen, eenden en heffe van het volk,’ waarheen het grillige lot mijn schreden geleid had.

De eerste stralen van eene geboren wordende zon waren in evenwichtGa naar voetnoot1) op de gordijnen van dien hoop van dons en bedekkingen, welke men in Holland een bed noemt. De gordijnen, evenals alles wat mij omgaf, waren van een uitgezochte witheid. Het licht en de helderheid verblindden mij. Ik gevoelde mij overvallen door eene duizeling. Ik vergat voor een oogenblik, dat ik een van die afzonderlijke zielen was, welke tot het lijden zijn voorbestemd. Ik beefde van dronkenschap!...!!... Ik werp mij in mijn kleederen; ik open het venster, en een landschap, vol van betooveringen, ontrolt zich voor mijn blikken. Weiden zonder einde, versierd met het lachende groen van het voorjaar, verliezen zich in den nevel, welke de kim nog sluiert. Daar voeden zich de kostbare kudden, welke den rijkdom van den staat en het sieraad van het land uitmaken. Een van die langbeenige vogels (het zinnebeeld der vruchtbaarheid voor den inwoner dezer gewesten), heeft zijn nest verlaten op het dak van gindsche hut met stroo bedekt, en richt zich naar die streken, waar ten zijnen behoeve de inboorlingen vijvers met kikkers aangelegd hebben, om van daar zijn kwakkenden maaltijd te halen. Zijne vlucht is majestueus en statig; ik herken in hem den vogel, die oorspronkelijk is uit dat land, waar, van den top der pyramiden, veertig eeuwen met nijd den roem van Frankrijk hebben zien voorbijtrekken. Ik begrijp, dat hij zich hier, in het Egypte van het noorden, nauwelijks een buitenlander gevoelt Onder mijn raam heeft de eigenaar van het huis, een van die Hollandsche boeren, die van zuurkool leven, en hun guldens met millioenen tellen, een vorstelijk vermogen gebezigd, om een bloementuin aan te leggen op geheide palen, waar één enkele bloembol de rijke huwelijksgift van zijne dochter zal uitmaken. In een kleinen hoek van dezen tuin staat een lachend paviljoen, vóór hetwelk een standbeeld van hout één der ons onbekende zeehelden van het land voorstelt, met de nationale, lange witte pijp tusschen de lippen, maar met een ijzeren arm, die het ongetrouwe Albion menigmaal heeft doen beven, en die nu op een rijk verguld voetstuk de wacht houdt. Ik zal mijne tafel doen oprichten in dit paviljoen; ik zal er een zuinigen maaltijd gebruiken, bestaande uit vruchten, pompernikel en eene flesch van dien uitmuntenden landwijn, Schnick genaamd; ik zal er rijkelijk de geuren van de tulpen en van de zoele morgenlucht smaken, en mij laten bedienen door eene van

[pagina 38]
[p. 38]

die blonde dochters van den grond, die koud en wit zijn als de sneeuw, welke nooit van den top der Nederlandsche bergen verdwijnt.

3. De helftGa naar voetnoot1) van hetzelfde onderwerp door een wijsgeerigen Duitscher,
die van niets veel maakt.

Het morgenrood vernietigt met zijn eerste stralen het negatieve leven van den slaap; - want is de slaap, die geen positief bewustzijn van zijne individualiteit heeft, niet slechts een negatieve toestand en willenloos voortbestaan, evenzeer van het leven, in den meer aesthetischen zin verschillend, als van dat ophouden onzer normale physieke levensfunctiën, welke de mensch den dood, en de wijsgeer het begin der onsterfelijkheid noemt? - De koesterende zonnestralen vallen ook op mijn gesloten oogleden en ik verkeer in dien zeldzamen toestand, tusschen waken en slapen, waarin het oog der ziel, gescherpt door de tijdelijke onafhankelijkheid zijner ikheid van de storende uitwerkingen van het physisch orgaan van het gezicht, op eene raadselachtige wijze, met eene verbazende snelheid en eene mathematische juistheid, metaphysische afstanden en afgronden afmeet en peilt, tot welker bevatting en verklaring die lompe tolken der ideënwereld, welke wij woorden noemen, volstrekt niet in staat zijn, hoewel de terminologie van een Kant den geheimzinnigen weg aanwijst, die wellicht na duizenden jaren ons nageslacht tot herkenning van een wijsgeerig alphabet zal leiden, dat zeker in de Urtaal van het wordende menschdom bestaan heeft, toen de Adamskinderen beter op de hoogte waren van eene natuur onder de autonomie der zuivere praktische redeGa naar voetnoot2) dan thans het geval is.

In mijn wezen neem ik nu dien strijd van het dualisme in de menschelijke natuur waar, die niet eindigt eer de opwaarts strevende ziel het steeds nederwaarts dringende lichaam voor altijd verlaten heeft. Mijne ziel zou zich zoo gaarne in metaphysische bespiegelingen dompelen; mijn lichaam, magnetisch door het materieele leven der nauwverwante aarde aangetrokken, verlaat het rustbed en sleept zijne gevangene, de nog over onsterfelijke dingen peinzende, in zich gekeerde, tot een diepzinnig analyseeren van hoogere waarheden geneigde ziel, mede.

Die bijzondere idiosyncrasie van den geest, reeds duidelijk te erkennen in den pas uit het nietzijn ontwaakten, zich spoedig tot

[pagina 39]
[p. 39]

eene onafhankelijke zelfstandigheid ontwikkelenden zuigeling, en welke bij den logisch gevormden verstandsmensch de weetgierigheid heet, en in het kind en bij de vertegenwoordigsters van het schoone geslacht de nieuwsgierigheid mag genoemd worden, dreef mij naar het venster, om eene vergelijking daar te stellen tusschen dat, wat de objectieve realiteit opleverde en hetgeen mijn subjectief voorstellingsvermogen, - hetwelk alleen op de nergens vast op steunende beelden der grillig voortbouwende fantasie werkte, - zich daarvan op den nog benevelden lens van de ziel voorgespiegeld had.

Bij deze vergelijking vond ik mij ten volle berechtigd, een bij mij op ondervinding en onderzoek berustend geloof, als door de uitkomst gerechtvaardigd, aan te nemen. De historische en natuurkundige kennis, welke in de cellen van mijn brein opgesloten was, had (mij zelven onbewust), eene logische constructie van de streek, waar ik mij lichamelijk bevond, ofschoon slechts in algemeene trekken, gemaakt. Den plattegrond, op mijne verbeelding geschetst, analyseerende, kwam ik tot de resultaten, dat ik, door de venstergordijnen op te halen, eene van bergen en dalen ontbloote, dus eene vlakke of effene streek, door de kim, schijnbaar, half cirkelvormig ingesloten, ontdekken moest. Het loeien van eene koe (wellicht van een stier) had door de gehoororganen de schildering van weilanden op de retina van het oog der verbeelding geteekend, - en van één op meer stuitende, had ik in plaats van een enkel stuk hoornvee, mij eene geheele verzameling (eene kudde) voorgesteld, zonder juist tot de nadere bepalingsbegrippen van koe, kalf, vaars, pink, os of stier gekomen te zijn.

De werkelijkheid bewees hare eigene rationaliteit door met deze, bij intuïtie, zichzelve onbewust, op physische noodzakelijkheid berustende voorstelling volmaakt in overeenstemming te zijn; - alleen afwijkende in die kleine excentrische détails, die door de willekeur der menschen en niet door de scheppende hand der natuur noodzakelijk bedongen, a priori niet te berekenen zijn, en a posteriori beschouwd, zoo dikwijls ongerijmd schijnen, als ze op den toetssteen eener grondige philosophie gebracht worden. Deze kleine afwijkingen in de détails bestonden nu uit eenige abnormale rechthoekige secties van het terrein, meestendeels met een mengsel van water en modder gevuld, welke, de verschillende weiden afscheidden, en in de vlucht van een dier vogels, welker instinct hen drijft tot een werktuiglijken, willenloozen tocht uit de zandvlakten der keerkringen naar de grasvelden der gematigde luchtstreken, en wijders uit een kleinen bloementuin, die zoodanig vlak onder mijn venster gelegen was, dat indien ik, door mij te veel daaruit te buigen, mijn centrum van graviteit genoegzaam verplaatst had, ik onfeilbaar, gehoorzamende aan de wetten der attractie, in eene verticale of loodrechte richting, met eene volgens

[pagina 40]
[p. 40]

eene mathematisch berekende en onfeilbaar steeds zeer snel toenemende snelheid, naar beneden stortende, daarin terecht zou gekomen zijn, - enz.

4. Stijl der hedendaagsche Engelsche romanschrijvers:
of, hoe men van niets iets maakt.

Ik begin, na den geheelen nacht doorgeslapen te hebben, met mij om te keeren in mijn bed, zonder eenig ander bewustzijn, dan dat ik mijn best doe, op eene knorrige wijze te ontsnappen aan iets, dat mij wakker wil maken. Wat het is, weet ik niet; - ik vraag er ook niet naar; maar daar het mij den eersten keer niet gelukt, wentel ik mij nog eens om mijne eigene as, doe onwillekeurig de oogen open, en bevind mij van aangezicht tot aangezicht met de morgenzon, die met een blakend gelaat door een doorschijnend nevelfloers, haar roode stralen lachend door de reten der venstergordijnen zendt, en, als het ware, eene vergulde rechte streep dwars over mijn neus trekt, tot in den hoek van het ledikant.

Het is onmogelijk eene dergelijke beleefde uitnoodiging om op te staan, van de hand te wijzen. Ik maak een paar gapende verontschuldigingen tegen den wijkenden slaap en ontvlucht hem met één sprong, die mij midden in de kamer terecht brengt.

Daar sta ik, omringd door eene oasis van helderheid en witheid, die iets indrukwekkends heeft. De muren van de kamer zijn wit; de zoldering is wit; de gordijnen van het ledikant en van de vensters zijn wit; er is eene keurige witte sprei over een tafeltje, met withouten pooten, midden in de kamer; de stoelen, en zelfs het gevlochten riet der zittingen, zijn wit geverfd, en over het kleed op den vloer vloeit een beek van sneeuwwit linnen tot aan het voeteneinde van het bed. Het verwondert mij dat mijn laarzen niet in den loop van den nacht ook wit zijn geworden, en ze staan, beschaamd over hunne eigene zwartheid, met binnenwaarts gedraaide punten, misanthropisch in een hoek, achter de wit glimmende deur. De witte waschtafel en haar toebehooren, met een spiegeltje in eene witte lijst, dat al het wit in het rond wit wederkaatst, volmaken de schilderij: - ik gevoel dat het eene beleediging zou zijn voor dien spiegel, hem te dwingen, iets, dat eene andere kleur heeft dan alles wat hem omringt, af te beelden, en ik schaam mij, meer dan ooit te voren, over mijn zeer bepaald rood haar en rossen baard en sluip naar het venster om de mij meer aan kleur verwante zonnestralen op te zoeken.

De vensters dragen keurig geplooide witte overhemden, op blanke koperen roeden vóór de onderste ruiten; het zou eene

[pagina 41]
[p. 41]

schennis van het heilige gastrecht zijn, als ik ze met eene stoute hand wilde wegschuiven, en als ik op de toonen sta en mijn neus tegen de glasruit platdruk, kan ik er tenauwernood overheen zien.

Ik red mij uit dit dilemma door met de meeste beleefdheid het raam op te schuiven.

Eene zoele zomerlucht walmt mij te gemoet. De zon verheft zich zegevierend boven de witte nevellagen, welke de kim nog in het morgengewaad hullen; de groene weiden, fonkelend met dauwdroppels, rekken zich verkwikkelijk uit in de warme zonnestralen; het bonte vee verlevendigt het tooneel, zonder den diepen vrede te storen; - alleen eene, waarschijnlijk waanzinnige koe, loopt in een loggen galop, met opgeheven staart, zonder doel of reden, loeiende rond, terwijl haar meer bedaarde makkers stil als standbeelden blijven staan of liggen, en slechts één nieuwsgierig kalf den kop ronddraait en verwonderd zijne dolzinnige meerdere van jaren nastaart, zonder zich echter verder om haar te bekommeren.

Op het dak van den stal is een ooievaarsnest, waarin een der langbeenige bewoners pas opgestaan is, zijn vleugels uitrekt, eenige kleine mislukte balletsprongen doet, als om zijn krachten te beproeven, en eindelijk statig wegzweeft, als een schaatsenrijder groote halve kringen in de gladde lucht beschrijvende.

Een kleine, stijf afgebakende tuin ligt vlak onder mijn vensters. De bloemperken zijn met eene mathematische juistheid cirkelvormig, in nijdige driehoeken, of onverbiddelijke vierkanten aangelegd, waarschijnlijk door den bontgekleurden, vergulden tuinman, die op een houten voetstuk rondgluurt. De tulpen staan recht overeind, op loodrechte, stijve stengels, naar mij op te kijken; een zomerhuisje van witgeverfd latwerk, met een spits oploopend dak en een verguld schuitje tot weerhaan, en dat in zijn geheel op eene reusachtige vogelkooi gelijkt, schijnt mij uit te noodigen dáár te komen ontbijten. Ik zal als een tamme vogel daar gaan zitten, en mij laten voeren door de dochter des huizes, die roode wangen heeft en nog veel roodere armen, en die stijf en van hout schijnt, als het standbeeld, dat even spraakzaam is als zij, en hoewel ik geen nachtegaal ben, zal ik in de stilte van mijn hart toch mijn danklied aanheffen voor al het schoone, dat een zomermorgen, zelfs te midden der weilanden van Holland, waar niets te zien is dan vee, en niets te hooren is dan kikkers, oplevert.

voetnoot1)
Onlangs ontving een mijner vrienden zijne benoeming tot zeker ambt, en de missive, waardoor hem de minister de kennisgeving daarvan mededeelde, en welke door Z. Exc zelf onderteekend, maar zeker niet gelezen was, luidde letterlijk: ‘Ik heb de eer hierbij ter uwer kennis te brengen, dat het den Koning op de hiertoe door mij, naar aanleiding van het daartoe door u gedaan verzoek, gedane voordracht, bij besluit van - - behaagd heeft u te benoemen, enz.’ - Men prate toch niet met minachting van den Kanzleistil van de zestiende eeuw, zoolang nog dergelijke authentieke stukken heden ten dage uitgevaardigd worden!

voetnoot1)
Les rayons du soleil se balancaient sur les rideaux de mon lit, ‘de zonnestralen waren in evenwicht’ enz. Holl. vertaling, of verminking van Xav. Maistre's Voyage autour de ma chambre. Dordrecht, 1846.

voetnoot1)
Plaatsgebrek dwingt ons slechts de helft van dit staaltje op te nemen.
voetnoot2)
Zie: Kant, Kritik der praktischen Vernunft, Riga 1797, blz. 74.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken