Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.39 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een heel aangenaam gesprek met mijner vrouws tante.

‘Ja, waarde neef! zoo zijt gijlieden mannen! - Ik heb het honderdmaal aan Keetje gezegd, - gij weet nooit zelf wat gij wilt! Een paar jaren geleden, zet gij u neder en schrijft een allerakeligst stuk over “oude vrijsters”, en nadat gij wellicht inziet, hoe gij u daardoor de welverdiende verontwaardiging van alle ongehuwde dames op den hals hebt gehaald, die te wijs zijn geweest, om hare onafhankelijkheid aan ulieden mannen op te offeren, - gaat gij op uw gemak weer zitten en discht ons uw verhaaltje, of hoe gij het noemt, van de drie Gratiën op, in de hoop om zoodoende weder in genade door ons opgenomen te worden!’

‘Maar, waarde neef, die vleierij is te onhandig! Zulke lompe kunstgrepen zullen u niet helpen! Laat ik u wat beters leeren! Als het u wezenlijk te doen is, om vergiffenis te erlangen voor uw zonden, - niet van mij, want ik weet, dat gij om mijn bescheiden oordeel weinig, of liever niets geeft, - maar van andere dames, met wie gij meer ingenomen zijt dan met uwe vrouws tante, - zooals, helaas! dat arme Keetje wel weet, - dan zal ik u de behulpzame hand leenen. Gij moet u namelijk niet verbeelden, dat gij onze gunst kunt winnen, door onze deugden te roemen, - dat is iets, dat wij, bescheidene en zedige vrouwen, niet wenschen of begeeren, - maar toon liever uwe gerechtigheid door de feilen en gebreken van uw eigen geslacht aan te wijzen, - ja, van de heeren der schepping, - de hemel beware mij voor zoodanigen heer, - zooals gij u zelven zoo bescheiden noemt; en hang een getrouw beeld op vooral, als contrast van de “oude vrijster”, van den “ouden vrijer”, - als gij dat durft en kunt! Als gij dat deedt, zou men aan uwe oprechtheid kunnen gelooven, - hoewel geen mensch in de diepte van uw hart kan zien, en het gemakkelijk valt, als schrijver, allerhande dingen te vertellen, waarvan geen woord waar is, - en die men als “vruchten der verbeelding” - ik heb er een anderen naam voor, - voordraagt.’

‘Ja wezenlijk tante, ik heb er dikwerf aan gedacht, om de oude vrijers eens onder handen te nemen, dat is een rijk onderwerp, maar, -’

‘Ja, maar! Er is altijd een maar bij, als een, man iets goeds wil doen! Het is altijd voor u mannen gemakkelijk een

[pagina 139]
[p. 139]

excuus te vinden om iets te laten, waartoe gij geen lust gevoelt; - wat zoudt gij gezegd hebben, als Keetje, toen gij haar vroegt, ook met een “maar” had geantwoord?’

‘Dat weet ik niet, tante; het is zoo lang geleden, - ik geloof echter nu (heel onder ons), dat zij met geen “maar” heeft geantwoord, omdat ik haar juist iets vroeg, waarin zij geen tegenzin gevoelde!’

‘Mijn hemel, Smits! gijlieden mannen wordt hoe ouder hoe gekker, dat is zeker. - Gij hebt mij echter niet gezegd, waarom gij niet over de oude vrijers wildet schrijven.’

‘Tantelief, ik zou het willen, maar ik kan niet! Ik kan mij zoo moeielijk een ouden vrijer voorstellen; ik zie er wel vele loopen, maar ik ken er geen één; ik heb de noodige studies er niet voor gemaakt.’

‘Dat is ondankbaar, Smits.’

‘Hoe zoo, tante?’

‘Hebt gij u nooit uw eigen lot voorgesteld, als Keetje geen medelijden met u had gehad? Hebt gij er nooit over gedacht en beseft welk een ellendig wezen gij, gij, nu haar gelukkige echtgenoot, zoudt geworden zijn, zonder uwe engelachtige, veel lijdende vrouw?’

‘Neen, tante; ik moet bekennen, ik heb mijn geluk genoten, zonder het te ontleden; wij zijn door elkaar en met elkaar ontwikkeld, - zelfs in mijn gedachten kan ik ons bestaan niet meer scheiden.’

‘Gekheid, Smits! gij moest liever zeggen, dat gij als een kind het goede geniet, zonder te vragen, hoe gij het maken zoudt, wanneer gij het missen moest.’

‘Tante, ik geloof, dat gij gelijk hebt. - - Maar ik ben er toch dankbaar voor, en wezenlijk, het ware geluk laat zich niet ontleden!’

‘Niet? Dat is weder een uwer machtspreuken! - Ik geloof er niets van. Ik zal u het tegendeel bewijzen. Ik zal u laten zien, wat gij, zonder vrouw, zoudt geworden zijn; - ik zal u leeren wat een oude vrijer is; dan kunt gij ten minste niet meer voorwenden, dat gij uit onwetendheid zwijgt.’

‘Als ik maar eens op de hoogte ben, tante, dan beloof ik u. - -’

‘Luister eerst, en zie dan wat gij doet, Smits! Ik houd niet van beloften. Ik geloof niet alles, wat men mij vertelt. Gij hebt mij ook van morgen al zoeken te foppen.’

‘Hoe zoo?’

‘Gij hebt mij gezegd, dat gij geen oude vrijers genoegzaam kendet, om hen te kunnen afschilderen, - niet waar? - Hoe betitelt gij dus uw vriend Pad?’

‘Pad is geen vriend van mij!’

[pagina 140]
[p. 140]

‘Niet? En gij gaat toch haast alle dagen met Pad naar de sociëteit, en gij komt met hem van de beurs, en gij dineert wel eens bij hem, en hij bij u! En als dat heden ten dage geen vriendschap uitmaakt, dan weet ik het niet! Maar zoo'n Pad hadt gij best kunnen worden op den duur, zonder Keetje! Want Pad is het type van een “ouden vrijer”. Pad, uw vriend, die 's morgens opstaat en 's avonds naar bed gaat zonder ééne gedachte voor iets of iemand over te hebben, dan voor zichzelven, en die het goed en het kwaad beide nalaat, omdat beide hem zoo lastig zouden zijn, en die een zoogenaamden “gulden middenweg” bewandelt, omdat hij geen den minsten lust gevoelt, om rechts of links daarvan af te wijken.

Pad zegt ook dagelijks, dat hij niet eerzuchtig is, en met zijn matig vermogen ook niets noodig heeft; daarom leeft hij zoo te zeggen, Smits, op een eiland te midden der maatschappij, even eenzaam als Robinson Crusoë, met zijn egoïsme, die papegaai, die niets anders doet, dan op den meest vleienden toon hem altijd door: “Beste Pad! goede Pad! wijze Pad!” toe te roepen. - Beste Pad! die als staatsburger met alles tevreden is, wat er gebeurt, en zich evenmin om zijn eigen vaderland als om de Chineezen bekommert. Wijze Pad! die het even bespottelijk vindt vóór de eene partij als tegen de andere te ijveren; wien het onverschillig is, - omdat hij zelf geld genoeg heeft, - of hij van het jaar twintig gulden meer of minder in de belasting betaalt; - die nooit gebruik makende van zijn kiezersrecht, niet beseffen kan, dat anderen er iets om geven; die den gang der zaken alleen afmeet naar den invloed, welken die uitoefent op zijn persoonlijk gemak, en die, zonder warm of koud te worden, nu de eene dan de andere partij in den staat ziet zegevieren. Goede Pad! Ja! Die met denzelfden zwarten rok en met hetzelfde deftige gelaat op een diné bij u, of op uwe begrafenis komt, - wien het onverschillig is, of gij hem vraagt of niet op uwe feesten, - omdat in het eerste geval, hij bij u eene digestie-visite moet maken, en in het tweede van die moeite is ontheven. Beste Pad! die u gezelschap komt houden, zoo dikwijls als gij alleen zit, en hij zelf zich nergens anders beter kan vermaken; - en die alleen belet wordt u de belangrijkste diensten te bewijzen, omdat hij u niet in de gelegenheid wil stellen om, - zooals de meeste menschen - uwe dankbaarheid te toonen!

Wijze Pad! Die ook nooit zelf iets van iemand vergt, en daarom het recht heeft te eischen, dat men hem met rust late; die ook alle menschen aanmaant, met hun lot tevreden te zijn, en die iederen hulpbehoevende verzekert, dat wezenlijk de goederen dezer aarde niets waard zijn, - anders zou hij zelf in de gelegenheid geweest zijn, de hemel weet, welke rijkdommen en eerbewijzen te behalen; - maar als wijze man, moet men beide verachten. Die

[pagina 141]
[p. 141]

wijze Pad is ook overtuigd, dat als iedereen er zoo over dacht als hij, er veel minder ongeluk in de wereld zou zijn. Hij raadt ook iedereen aan, zijn voorbeeld te volgen en zich met zijn eigen zaken te bemoeien, en hij is er met recht trotsch op, dat hij zich nooit heeft laten verleiden, om zich in iets te mengen, dat hem niet persoonlijk aanging.

Daarom is hij ook vrij van alle vooroordeelen. Hij gevoelt zich even gelukkig in het gezelschap van den zedeleeraar als van den losbol. Beide vermaken hem met hun praatjes, en hij beseft wel, dat hij zelf even ver boven hun beider bereik staat, als de maan boven de gaslantarens. Hij is ook even geregeld, Smits, in zijne beweging als onze bijplaneet, of hoe gij, geleerden, ze noemt, en hij draait even vast in zijn kringetje rond. Hij flikkert en flonkert niet als die malle sterretjes, die hem omgeven, en als hij ooit eene ongelukkige neiging gevoelt van zijne baan af te wijken, brengt hem weldra de aantrekkingskracht van zijn eigen egoïsme weder in evenwicht.

Het is ook alleen uit wijsheid, dat hij niet huwt; hij heeft de kansen tegen elkaar gewikt en gewogen, en begrijpt, dat als hij eene vrouw nam, hij wellicht niet zoo gelukkig zou zijn, als nu, en de ondervinding, welke hij heeft van de ongelukkige verbintenissen zijner kennissen, versterkt hem in zijn voornemen, om zóó gek niet te zijn, en het zekere voor het onzekere niet op te offeren; want zonder een engel van eene vrouw, gevoelt hij, dat hij diep rampzalig zou zijn, en hij heeft niet de ijdelheid, - die wijze Pad! - om te denken, dat hij een engel zou kunnen vinden, - die hem wilde hebben! Evenwel zou hij toch gaarne iemand hebben, om voor de knoopjes van zijn overhemden te zorgen, en om zijn handschoenen te stoppen, en als hij heel erg verkouden is en te huis moest blijven, wordt hij soms sentimenteel, en zou gaarne eene liefderijke echtgenoote hebben, om een lekkerder soepje voor hem te koken, dan hij van zijn huisbaas kan krijgen, en om hem een uurtje voor te lezen, als hij vroeg onder de warme dekens kruipt.

Wat kinderen betreft, Smits, als de kinderen op den aardigen leeftijd van tusschen drie en vijf jaren geboren werden, en als ze niet opgroeiden, en zooveel geld kostten, en tusschenbeide niet blootgesteld waren aan de mazelen en den kinkhoest en het roodvonk, en allerlei kwalen, - en als men zag, dat alle kinderen hun ouders eer aan deden, dan zou de wijze Pad ook wel kinderen willen hebben; - maar nu! - Neen, nu bedankt hij er voor! Hij heeft geen lust om zich, als die arme B, dood te werken voor zijne familie, - dat kan hem geen mensch euvel duiden, - en als hij dat niet deed, dan zou hij 's middags aan tafel niet eens meer zijn half fleschje wijn kunnen drinken! Overigens is Pad een man zonder behoeften, niet waar, Smits? Hij verkwist geen

[pagina 142]
[p. 142]

geld, en is ook geen vrek. Waarom zou hij ook iets overleggen?

Hij heeft zich eene veilige lijfrente met zijn kapitaal gekocht, en is dus buiten verzoeking die soms ooit aan te tasten of te zien verminderen; hij behoeft voor geene erfgename te zorgen en moet dus niet overleggen, en hij zegt, dat hij er trotsch op is, dat hij de vrees niet kent van onbezorgde betrekkingen achter te laten. Hij vergt ook niet, dat men hem na zijn dood zal beweenen, en zijn eigen oog is gelijk aan een stuk glas, dat even koud en gevoelloos het lief en het leed van hem die daarvoor komt staan, spiegelt. Met één woord, Smits, de oude vrijer gelijkt op een naakten, onvruchtbaren steen te midden der bloeiende bloemen dezer aarde, en als gij zelf dat niet geworden zijt, hebt gij het, evenals al uw wijze vrienden en bekenden, alleen aan uwe vrouw te danken!’

Zoo denkt mijne vrouws tante over de oude vrijers!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken