Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.39 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 231]
[p. 231]

A. keer terug!

Gij hebt het ook gezien, niet waar, lezer? In groote, zwarte letters, zoo aan 't hoofd der advertentiën in de Haarlemsche Courant, eenige weken geleden: - A. keerterug. Zonder uitroepingsteeken, - zonder iets er achter, dan de zwarte punt, die tot slot diende, en een einde maakt aan al wat wij er van weten.

Maar zulk een enkel woord, een iets, dat buiten de dagelijksche routine van de dagbladenberichten valt, treft de aandacht ook van hem, wien het niet persoonlijk aangaat; het wekt de verbeelding op, prikkelt (of men het bekennen wil of niet) de nieuwsgierigheid, en zeker heeft menigeen, evenals ik, op den dag toen hij die advertentie las, met eene zekere deelnemende en ernstige belangstelling, de zwarte letters voor zijn geest zien zweven en gezocht zich, op de eene of andere wijze, eene verklaring daarvan te geven.

A. keer terug. Wie is A.? Ik ben onlangs in de sociëteit geweest; daar heb ik (op een vreemdeling wachtende) tot laat in den nacht gezeten, toen de zalen geheel verlaten waren, toen iedereen naar huis was gegaan, behalve een heel vroolijk gezelschap van jongelieden aan de speeltafel. Daar heb ik, als toeschouwer gezeten en met een akelig gevoel het spel gevolgd; - het spel dat niet meer een aangenaam tijdverdrijf, maar eene soort van helsche woede was geworden.

Daar heb ik een jongen van heel geringe afkomst, die de grootste opofferingen aan de zijnen gekost heeft om hem een postje te bezorgen, waarvan hij bij de grootste zuinigheid fatsoenlijk leven kan, met koortsachtige inspanning elke kaart zien waarnemen, die omgeslagen werd, elke kans berekenen om te winnen, terwijl hij met bevende vingers en angstigen blik sommen waagde, waarover hij zeker, op eene eerlijke wijze, niet beschikken kon. Reeds toen vroeg ik mij zelven af: wat moet er van hem worden, als hij verliest?... Maar het geluk, zooals het heet, begunstigde hem; hij won veel, en speelde hooger en hooger en won het geld van jongelieden, waarvan de meesten het evenmin konden missen als hij, - het was een droevig tooneel en wordt avond op avond hernieuwd. Het is treurig waar te nemen, hoe de jongelieden dáár ter plaatse, uit een ellendigen geest van bluffen, zich laten verleiden door het spel, hetwelk voor meer bemiddelden pief veel te beteekenen heeft, - maar voor hen eene levensquaestie wordt. Het is een somber gezicht in die prachtige zaal, de speeltafels te zien, waarachter een half dozijn rijke, halfversleten roués eene tijdelijke opwekking zoeken, omgeven door jeugdige, frissche gezichten, nu door den hartstocht vertrokken, door de vrees verbleekt, of wellicht met de tijdelijke opgewondenheid van een ver-

[pagina 232]
[p. 232]

raderlijk oogenblik van zoogenaamd geluk schitterend. Het is vreeselijk te zien, hoe men daar door opwekking van den valschen moed, met behulp van sterken drank, de stem van het geweten en van dien zedelijken moed tracht te smoren, die luide roept: ‘Keer terug!’

Het is nu meer dan veertien dagen geleden, dat ik dat onheilspellende tooneel, dat avond op avond herhaald wordt, bijgewoond heb, - en nog steeds zweeft het mij voor den geest; geldt de oproeping in de courant wellicht een der ongelukkige, jeugdige slachtoffers van het spel? Is het eindelijk tot eene beslissing met hem gekomen? Heeft hij zijn ‘eereschulden’ niet meer kunnen voldoen? Heeft hij geen opofferingen meer kunnen vergen van hen, die reeds zooveel voor hem opgeofferd hebben? Heeft hij den laatsten, wanhopigen coup gewaagd? Is hij verdwenen, zonder dat men weet waarheen? Is hij op, weg om zich bij de vele ellendigen te voegen, die den soldatenstand onteeren, door, als zij zich schamen moeten in de maatschappij op te treden, als laatste toevlucht, ‘dienst te nemen naar de Oost’? Is hij, met nog wanhopiger besluit, uit de schitterende zaal gevlucht, om rond te dwarrelen langs de verlaten oevers van het diepe, stille water, dat hem eene laatste toevlucht schijnt aan te bieden, en van welks kille omhelzing hem slechts het gebrek aan dierlijken moed gered heeft, en doolt hij nu beschaamd en onbekend rond onder het volk waaruit het den zijnen zooveel moeite heeft gekost om hem op te heffen, en dat hij reeds zoo diep heeft leeren verachten in die ‘fatsoenlijke’ wereld, welke hem tot den val verleid heeft? A. keer terug! Mogen die woorden hem bereiken en tot inkeer brengen, - al zijn ze niet tot hem gericht! Ze passen op veel meer letters van het alphabet dan de A, die daarmede gemeend is. Er zal menigeen in de sociëteit, welke ik bedoel, dat blad in handen nemen; - menigeen zal hetgeen hier boven staat, niet op zichzelven, maar op zijn buurman toepassen. Keert terug! zeg ik nog eens, aan allen, die gevoelen, dat de woorden hun gelden, eer het te laat is! Keert terug! Het is eene-ernstige, eene welgemeende, eene dringende waarschuwing!

A keer terug. De voortvluchtige A's verdringen zich in mijne verbeelding! Nu is A. de geliefde dochter, wier geschiedenis ik niet behoef na te sporen, die het ouderhart en het ouderlijke huis in het geheim heeft verlaten, om een geluk te zoeken, dat haar zoo verleidelijk werd voorgespiegeld; - dat haar zoo bitter bedriegen zal, - en ik zie de sprakelooze ouders, met bevende handen het dagblad opnemen en zich met tranende blikken afvragen, of zij het wel gelezen heeft, en zitten te turen en tevergeefs wachten den langen dag en den somberen nacht door, of zij wel wederkomen zal. Er is eene doodsche stilte in huis,

[pagina 233]
[p. 233]

en eene doodelijke wond in het hart van den anders krachtigen vader en van de vroeger zoo gelukkige moeder, en met gevouwen handen onderwerpen zij zich aan het lot en er komt geene andere bede over hun lippen dan ‘keer terug!’

Er is een geheel boekdeel in die paar woorden voor haar, aan wie zij gericht zijn. Er is eene eeuw van ellende verloopen voor haar ouders sedert de paar dagen dat die woorden zoo zwart en dreigend gedrukt stonden, en ze nu voor het eerst onder de oogen der rampzalige komen, voor wie alleen zij bestemd waren. Keer terug! Die woorden verpletteren den valschen spiegel van een geluk, dat steeds verder achteruit wijkt als zij het telkens in haar bereik acht. Keer terug tot het stille kamertje, waar gij, in het verblijf der onschuld, van uwe moeder die lessen hebt geleerd, welke gij zoo slecht opgevolgd hebt; - keer terug tot die kleine ontelbare reine vreugden, welke gij zoo weinig teldet toen ze u behoorden en welker gemis u geen schatten vergoeden; keer terug tot het stille kamertje, zeg ik, waar alles, behalve gij zelve, nog onveranderd is. Keer terug tot het vogeltje, tot de bloemen, tot de onschuldige genoegens, die het kinderlijke hart vervulden; keer terug tot den bijbel uwer moeder, die nog bij uwe verlaten slaapstede ligt; keer terug tot het groote, met onmetelijke liefde vervulde hart der ouders; - al weet gij, dat de bloemen tevergeefs voor u zullen bloeien, en de vogels u verder geen vreugdeliederen zullen zingen; - het is nooit te laat om tot het heilige boek en in de armen der ouders terug te keeren!

A. keer terug. Ik sta aan het strand, en ik zie de ranke schepen met witte vleugels uitgespreid gereed, om de reis naar verre wereldstreken te ondernemen, en ik zie A., dien blonden krullebol, wiens hoofd door Robinson Crusoë en De Ruiter's lotgevallen op hol gebracht is, en die de vervelende Latijnsche themata en die hoofdbrekende Grieksche conjugaties stoutweg verlaten heeft, om tegen wil en dank der zijnen zeeman te worden, met glinsterende oogen rondslenteren, slechts nog onzeker, aan welken kapitein hij zijn sterken arm zal aanbieden. A. droomt van de schoone keerkringsstreken en hij dweept met de Zuidzee-eilanden, en hij heeft onbepaalde voorgevoelens van soortgelijke avonturen als wijlen Don Juan met de bekoorlijke Haidée beleefde, en de gouden zon en de blauwe hemel en de zilveren golfjes doen zijn hart kloppen, en hij gevoelt zich reeds een held in zijn hart. Arme jongen! Morgen kan de lucht betrekken en met het matrozenpak zouden ook voor u de illusiën en droomen verdwijnen! Vooral als gij voor het eerst zeeziek wordt! Hebt gij ook, o jeugdige held, aan het hard gezouten spek, aan de vuile schoenen van den kapitein, aan de gemeene taal, aan de weinige genoegens en de vele slagen, die den kajuitsjongen ten deel vallen, gedacht? Gij hebt vrij willen zijn? Wilt gij u dadelijk slaaf maken? Gij hebt

[pagina 234]
[p. 234]

gelijk; neem er eerst een pretje van, treed in die herberg, en bestel, met gemaakte nonchalance, waarvan niet eens de smerige knecht de dupe is, een glas grog en een zeemans-maaltijd. Doe uw best niet misselijk te worden van de pruim, die gij zoo stoutweg in den mond stopt en dadelijk (zooals gij meent ongezien) weder uitwerpt, en neem de courant op, om de verlegenheid te verbergen, welke u overvalt in dit voor u zoo vreemd tooneel. Waarom verbleekt gij, jonge held? ‘A. keer terug.’ Jawel! Op eens is die stem luid geworden, die gij tot nu toe gesmoord hebt. Zij fluistert u in, dat gij schatten gaat zoeken, die niet in vergelijking komen bij het vaderhart, dat gij achterlaat; zij vertelt u heel zeker, dat gij niet zoo sterk zijt als gij u verbeeldt, dat gij niet de kracht hebt, zooveel achter te laten, om de kans te wagen van nog meer te vinden; - dat ééne omhelzing van die verlaten ouders meer waard is dan al wat gij u voorspiegelt van de toekomst, - dat, - maar de diligence is voor de deur; goed zoo! A. keer terug! Ik zou wel tegenwoordig willen wezen bij uwe tehuiskomst; ik zou willen zien hoe de vreugde van hun kind weder te bezitten alle terecht gevreesde verwijten van de ouders doet verstommen; hoe, half trotsch op de u zelven behaalde overwinning, en half vernederd door de belachelijke rol, welke gij gespeeld hebt, gij in stilte op uwe kamer, die gij niet meer zoo roekeloos verlaten zult, de courant bewaart, waar A. keer terug! u eene waarschuwing voor uw geheele leven zal zijn, en u wellicht van andere, meer gevaarlijke dwalingen dan de eerste terughouden!

A. keer terug! - Ja het is eene waarschuwing, meer of minder aan ons allen gericht: aan hem, die begint te spelen, aan haar die begint te wankelen, aan den jongeling, die dweept, ook aan den man, die op de begane paden der maatschappij zoo licht den goeden weg vergeet. A. keer terug. Wie gij ook zijt en dit gevoelt: de advertentie was aan u gericht!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken