Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.29 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (1.05 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Nederig beroep op de sympathie van de geheele beschaafde wereld, door een afgezetten vorst.

Mijnheer Smits!

 

Zoolang de staatkunde van Europa die van het egoïsme was, heb ik gezwegen. Zoolang overal eigenbaat op den voorgrond stond in de politieke wereld, heb ik gemeend mijn lot in stilte te moeten dragen; - nu echter meer verhevene grondbeginselen op den voor-

[pagina 175]
[p. 175]

grond komen, doe ik een beroep, door middel van uw blad, op de geheele menschheid. Ik ben daartoe gerechtigd, zeg ik, door de edelmoedigheid welke thans overal doorstraalt. Frankrijk, dat Europa in al wat prijzenswaardig is voorgaat, wil het onderdrukte Italië vrijmaken; Engeland annexeert edelmoedig, tot hun eigen best, de staten zelfs van zijn bondgenooten in Indië; Oostenrijk zwaait de roede, alleen omdat hij die bemint ook kastijdt, over die doldriftige Italianen; de regeering van Napels zet de bewoners van dat land alleen gevangen, ten einde te beletten dat zij buitensporigheden begaan! Overal staat de deugd zegevierende tegenover het kwade; overal leent de sterkere den zwakkere de hand, zonder bijbedoelingen of geheime gedachten van lage baatzucht en eigen voordeel. Het oogenblik is dus uiterst geschikt voor mij om mijn rampen te doen kennen, - om den schepter terug te eischen, die mij door een verachtelijken mededinger ontrukt is! En luide roep ik uit met den geleerde in den Navorscher zoo dikwijls door u met den meesten eerbied aangehaald: ‘Wie helpt mij?’

Verneem nu mijne treurige geschiedenis.

Ik ben geboren in het jaar - neen, laat mij mijn ouderdom verzwijgen; - zoo ik zekere jaren niet bereikt mocht hebben, zou men mij het recht tot spreken kunnen betwisten; - blijkt het dat ik zeker aantal jaren te boven gegaan ben, dan zouden mijn vijanden zeggen, dat ik verkindscht was. Aan de jeugd wordt de wijsheid, aan den ouderdom de kracht tot handelen niet toegekend; - terloops gezegd, waartoe de eene zonder de andere dienen kan, is mij niet recht duidelijk; - maar ik voel beide in mij vereenigd; ik ben een kind dezer eeuw, in de ruimste beteekenis van het woord, en de wijsheid werd mij met den paplepel ingegeven. Aan die omstandigheid is het wellicht toe te schrijven, dat ik me alles zoo duidelijk herinneren kan, wat me sedert mijne geboorte is overkomen.

‘Van harte geluk met den Erfprins!’ waren de eerste woorden, welke mijn oor troffen, toen ik, nog en negligé, maar met de pluimmuts, het teeken mijner waardigheid, op het hoofd, in de armen mijner moeder rustte, in een eenigszins bedwelmden toestand, waaruit de heete tranen der moedervreugde, die op mijn wangen vielen, mij wekten. ‘Van harte geluk!’ klonk eene bevende stem, en de druppels uit het vaderoog vermengden zich met die der moeder op mijn neus, en prikkelden mijn zenuwgestel tot volmaakt bewustzijn. De opperkamerheer, die mij, met inachtneming der behoorlijke etiquette aan mijn ouders gepresenteerd had, naderde nu. Hij betoogde, dat mijne moeder en ik zelf rust behoefden, ontrukte mij met zacht geweld aan de koesterende armen, in welker omhelzing ik me zoo gelukkig gevoelde, en leverde me over aan eene vrouw met een rooden neus, die met uitgespreide knieën

[pagina 176]
[p. 176]

voor de vuurmand zat, en die onmiddellijk, in weerwil van mijn spartelen, mijn zwakke beenen over de glimmende doofkolen hield, welker dampen mijne ademhaling zoodanig benauwden, dat ik hardop aan het schreeuwen ging.

Van dit oogenblik af, ben ik het voorwerp geweest der onverdeelde bewondering van allen, die het geluk hadden met mij in aanraking te komen.

De kracht mijner longen wekte ieders verbazing, terwijl de stevigheid mijner spieren geprezen werd, als ik me met geweld verzette tegen het omzwachtelen mijner beenen; de schoonheid van mijn haar lokte kreten van verrukking uit, terwijl mijn hoofd met bijtenden brandewijn ingewreven werd; - als ik nu het eene dan het andere oog onder de kwellingen, welke men mij aandeed, eventjes opende, roemde men mijne ‘heldere kijkertjes.’ De één vond, dat ik precies op mijn schoone moeder geleek; de andere dat ik onbetwistbaar den neus van mijn vader had; zulke mollige armpjes had nog geen mensch gezien, en dit was waarschijnlijk niet overdreven, daar mijn armen, beenen en mijn geheele lichaam, zoodanig verstopt en verborgen en ingebakerd waren, dat behalve mijn gezichtje niets van mijn belangwekkenden persoon zichtbaar was.

Men ging ook met de meeste wijsheid met mij te werk. Begrijpende dat ik bestemd was eene rol in eene kunstmatig ontwikkelde maatschappij te spelen, waar al wat natuurlijk is, misplaatst zou zijn, tastte men dadelijk krachtdadig door en belette zooveel mogelijk dat ik me volgens de wetten der natuur ontwikkelde.

In plaats van het natuurlijke voedsel van het kind, de moedermelk, werd mijne maag met meer degelijke pap gevuld, en als ik moeite had in het begin mij aan dien zwaren kost te gewennen, en onrustig werd, werd mij een dotje in den mond gestopt, om mijn geschreeuw tot bedaren te brengen. Hielp dat niet, dan kreeg ik eene dosis venkelwater, tegen de maagkramp, en als ik eindelijk uitgeput in slaap viel, legde men mij zorgvuldig onder de warme dekens van de wieg, trok de dikke gordijnen dicht, sloot nauwkeurig deuren en vensters, om alle gevaar van ‘tocht’ te voorkomen, en leerde mij dus ademhalen in een kunstmatigen, onzuiveren dampkring, die me voorbereidde om bestand te zijn tegen de stiklucht, welke ik later op school zou inademen. Als echter de zon scheen, werd ik, heerlijk uitgedost in neteldoek en satijn, en op den arm van de deftige baker, te pronk rondgedragen en aan de bewonderende menschen getoond. De nadeelige invloed, welken de scherpe buitenlucht op mijne borst kon hebben, werd voorkomen door dit lichaamsdeel zoo warm mogelijk in te pakken, en mijn oogen leden niet door het felle daglicht waaraan ze niet gewoon waren, omdat het mij onmogelijk was in de zon te kijken, en ik ze dus steeds zoo dicht mogelijk toegeknepen hield.

[pagina 177]
[p. 177]

Zoo gingen de eerste maanden van mijne ‘prille jeugd’ voorbij. Ik werd door iedereen, die me naderde, aangebeden. Ik was een ‘hummeltje,’ een ‘hondje,’ een ‘dotje,’ een ‘engeltje’ en wat niet al meer, en liet me die zoete eeretitels welgevallen.

Daarbij was ik het ‘intelligentste kindje,’ dat ooit gezien werd! Ik had vroeger gelachen en vroeger naar eene kaars gekeken, dan eenig kind ter wereld. Het was verbazend met hoeveel gemak ik de moeielijke taak volbracht van tanden en kiezen te krijgen; ik begreep alles wat men tot me zeide, volgens de verklaring mijner liefderijke ouders, lang eer ik in staat was op de voeten te staan, en toen ik eindelijk in den rolwagen, met een valhoed op het hoofd, mijne eerste reis door de kamer deed, steeg mijne populariteit ten top.

Spoedig ook ontwikkelde zich in mij het besef mijner eigene voortreffelijkheid en ik begreep weldra ‘mijne positie’, met een inzicht, dat vele mijner meerderen in jaren eer aangedaan zou hebben. Als Erfprins was mijn wil wet in huis, en ik oefende mij, in het bewustzijn mijner macht, met onverdroten ijver.

Als ik loopen wilde, was niets in staat mij zittende te houden; als ik niet van de plaats wilde, zette ik eene keel op, die spoedig deed inzien, dat, zooals mijne bewonderende moeder zich uitdrukte, ik ‘een wil had.’ Ik smeet de borden en glazen van de tafel, waaraan ik in mijn hoogen stoel spoedig plaats nam, als men mij niet alles dadelijk gaf, wat ik verlangde, en men lachte om de krachtige uiting van mijne vastberadenheid. Mijn kuren heetten ‘aardigheden,’ mijne stijfhoofdigheid werd als ‘karakter’ bestempeld; ik tyranniseerde mijn vleiers, zooals het een vorst betaamt, en werd door hen, van den hoogsten tot den laagsten, met eene nederige onderdanigheid bediend en in alles toegegeven, met eene bereidwilligheid, welke alleen bewezen, - hoe voortreffelijk, hoe machtig ik was.

Zelfs vreemdelingen die aan mijn hof verschenen, moesten dit bekennen; zij sloegen de handen in elkaar als mijn ouders staaltjes vertelden van mijne handigheid en verstand; zij waren verrukt, als ik fraai uitgedost, mij verwaardigde hunne hulde aan te nemen; zij brachten offeranden van allerlei aard, welke zij streelend aan mijn voeten legden; zij wenschten mijn ouders geluk met den in alle opzichten zooveel belovenden Erfprins.

Drie jaren sleet ik dus als het voorwerp der algemeene bewondering en aanbidding; maar na dezen tijd viel de omwenteling voor, welke mij van mijne koninklijke vooruitzichten beroofde, en in de ellende dompelde waarin ik me nu bevind.

De vrouw met den rooden neus, mijne eerste, onderdanigste slavin (en martelaarster), was weder in huis; - mijn vader zat mij, als gewoonlijk, zijn hof te maken en mij door belooningen tot stilte over te halen, tot mijne moeder, die ziek was, weder bene-

[pagina 178]
[p. 178]

den zou kunnen komen. Daar werd hij uit de kamer gehaald en binnen een uur werd ik naar boven geroepen bij mijne moeder.

Men bracht mij naar de wieg, waarin mijne Koninklijke Hoogheid vroeger gesluimerd had; men wees me daarin een leelijk schepseltje met een rood gelaat, met een knobbeltje vleesch, dat een neus voorstelde, en een mond, die nu eens onder het rechter- dan weder onder het linker oor scheen te zijn, en steeds van plaats verwisselde.

Men vergde van mij, dat ik dit schepseltje mijne hulde zou brengen, en de roodneuzige, naar jenever ruikende vrouw, zeide mij zelfs, neerbuigend, dat ik hem het handje mocht kussen! Ik weigerde vertoornd mij aan de voorgestelde vernedering te onderwerpen, ik verliet met een volgepropt hart de kamer.

Waarom zou ik mijne treurige geschiedenis verder verhalen? Sedert dit oogenblik ben ik een afgezette vorst. Als ik schreeuw, verbiedt men mij ras mijn broertje wakker te gillen; als ik mijn ‘wil’ toon, heet het, dat ik een slecht voorbeeld zal geven aan mijn broertje; als ik mijn speelgoed stuk sla, herinnert men mij, dat ik het voor mijn broertje moest bewaren; als ik een stuk koek wil hebben, of iets anders, wordt de helft er van afgenomen voor mijn broertje! Als ik bij mijne moeder op schoot wil klimmen, vind ik de plaats reeds ingenomen door mijn broertje! Als vreemdelingen ons bezoeken, wordt hunne bewondering ingeroepen voor mijn broertje! Ja, ik heb zelfs de kindermeid hooren zeggen, - van mij sprekende, - dat het haast tijd wordt voor mevrouw, om dien ondeugenden ‘blaag’ naar de bewaarschool te zenden! Zullen de groote mogendheden van Europa dit gedoogen? Zal men op de aanstaande Parijsche conferentiën niet evengoed mijn belangen als die van andere vorsten ter sprake brengen, wier ongeluk de gevoelige harten onzer diplomaten heeft aangedaan?

Zal men ijveren voor Italianen en Turken, voor Christenen en Heidenen en doof blijven voor de jammerklacht van

 

Een afgezet ‘jongste kind?’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken