Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 7. Techniek en modernisering, balans van de twintigste eeuw (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 7. Techniek en modernisering, balans van de twintigste eeuw
Afbeelding van Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 7. Techniek en modernisering, balans van de twintigste eeuwToon afbeelding van titelpagina van Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 7. Techniek en modernisering, balans van de twintigste eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (19.57 MB)

Scans (79.48 MB)

ebook (21.93 MB)

XML (1.84 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/techniek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 7. Techniek en modernisering, balans van de twintigste eeuw

(2003)–A.A.A. de la Bruhèze, H.W. Lintsen, Arie Rip, J.W. Schot–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 355]
[p. 355]

Bijlagen

Bijlage 1 Berekening van de huishoudelijke productie (behorend bij hoofdstuk 7 van Balans van de twintigste eeuw)

Ondanks het feit dat binnen het huishouden veel nuttige activiteiten worden ontplooid, worden deze normaal gesproken niet in de berekening van het nationaal inkomen meegenomen. Aangezien deze huishoudelijke activiteiten zich niet binnen de sfeer van het marktmechanisme afspelen, waardoor er formeel geen prijs aan huishoudelijk werk kan worden toegekend, blijven deze activiteiten buiten beschouwing. Het is uiteraard onbevredigend dat activiteiten die voor het maatschappelijk welzijn zo belangrijk zijn, op deze uiterst formele gronden onzichtbaar blijven. Er is dan ook een poging gedaan om - zoals ook bij de milieuschade is gebeurd - de huishoudelijke productie van een schaduwprijs te voorzien.

Voordat we ons over het vraagstuk van de schaduwprijs buigen, moet eerst het volume van de huishoudelijke productie worden gemeten. Dit is relatief simpel. In wezen wordt precies dezelfde berekeningsmethode gevolgd als bij de huiselijke dienstverlening (te weten dienstboden die door gezinnen worden ingehuurd om huishoudelijk werk te verrichten). Er wordt gekeken hoeveel mensen in het kader van de huishoudelijke productie activiteiten hebben ontplooid en hoeveel tijd zij hebben gewerkt. Vervolgens wordt deze arbeidsinput vermenigvuldigd met een gemiddeld loon per gewerkt uur. Op deze manier wordt de totale loonsom van de huishoudelijke productie berekend.

Deze berekeningsmethode is in grote lijnen ook gevolgd voor het deel van de huishoudelijke productie dat niet de markt passeert. Op basis van officiële statistieken van het CBS en voor de periode 1800-1913 aan de hand van de door Jan Pieter Smits, Edwin Horlings en Jan Luiten van Zanden gereconstrueerde nationale rekeningen (Jan Pieter Smits, Edwin Horlings en Jan Luiten van Zanden, Dutch GNP and its components, 1800-1913 (Groningen Growth and Development Centre, Rijksuniversiteit Groningen 2000), is informatie bekend omtrent het aantal huishoudens en het aantal personen per huishouden. Voorts is een schatting gemaakt van het aantal gewerkte uren - met een onderscheid naar mannen en vrouwen - per huishouden. Vanaf de jaren vijftig zijn we goed geïnformeerd over de tijdsbesteding in gezinshuishoudens, voor de jaren dertig is wat verspreid materiaal beschikbaar. Vóór de periode voorafgaand aan de jaren dertig is het aantal gewerkte uren constant gehouden. Dit is redelijk in lijn met de informatie die we hebben over de technologische ontwikkeling in het huishouden. De meeste huishoudelijke activiteiten waren voor 1930 nog niet in sterke mate gemechaniseerd.

Vervolgens is het aantal gewerkte uren in gezinshuishoudens vermenigvuldigd met een gemiddeld uurloon. Hierbij is in principe uitgegaan van lonen die zijn uitbetaald aan dienstboden of aan andere beroepsgroepen die activiteiten verrichten die in sterke mate lijken op hetgeen binnen het huishouden aan arbeid wordt verricht. Op deze manier kon de loonsom van de huishoudelijke sector worden berekend. Evenals bij de dienstboden het geval is in de nationale rekeningen, wordt verondersteld dat dit looninkomen de productie op een adequate wijze weerspiegelt. Teneinde vanuit een tijdreeksperspectief recht te doen aan technologische ontwikkelingen en daaruit voortvloeiende verhogingen van de arbeidsproductiviteit, is een schatting van deze technologische ontwikkeling gemaakt. Zoals wel vaker wordt gedaan in de nationale rekeningen, is de ontwikkeling van de belichaamde technologische ontwikkeling geschat aan de hand van de groei van de hoeveelheid ‘kapitaal’ per arbeider, in dit geval gedefinieerd als de hoeveelheid duurzame consumptiegoederen per eenheid arbeid. Deze gegevens kunnen worden ontleend aan de nationale rekeningen. Hierbij moet worden aangetekend dat ook goederen die niet de productiviteit van het huishouden verhogen (auto, fiets, radio) in deze reeks zijn opgenomen, waardoor de groei van de productiviteit iets is overschat.

Bijlage 2 Berekening kosten van de milieuschade (behorend bij hoofdstuk 7 van Balans van de twintigste eeuw)

De berekening van milieuschade, en dan in het bijzonder de macro-economische kosten ervan als percentage van het BBP, staat nog in de kinderschoenen. Voor zover er al schattingen worden gemaakt, betreffen deze doorgaans de meest recente periode. De in dit hoofdstuk gepresenteerde cijfers omvatten echter een lange tijdsspanne. Er is internationaal nog altijd geen overeenstemming over de wijze waarop milieuschade gekwantificeerd dient te worden. De hier gepresenteerde berekeningen zijn voorgelegd aan collega's in binnen- en buitenland die op dit terrein gespecialiseerd zijn. Dit neemt echter niet weg dat de uitkomsten van de becijfering slechts als een grove indicatie van de omvang van de milieuschade kunnen worden gezien.

De berekening van de milieuschade is in een aantal stappen verlopen.

[pagina 356]
[p. 356]

Allereerst zijn volumereeksen van verschillende typen van milieuvervuiling opgesteld. Hierbij zijn, in navolging van wat het Centraal Bureau van de Statistiek doet, verscheidene milieuthema's behandeld, te weten het broeikaseffect, de verzuring, de mestoverschotten en de afvalproblematiek. Cijferreeksen omtrent het broeikaseffect en de verzuring werden opgesteld door de uitstoot van giftige gassen die voor deze milieuproblemen verantwoordelijk zijn, te kwantificeren. Voor het broeikaseffect gaat het primair om kooldioxide (CO2), voor de verzuring met name om zwaveldioxide (SO2) en natriumoxides (NOx). In navolging van hetgeen gebruikelijk is, zijn cijferreeksen betreffende de uitstoot van deze giftige stoffen (zogenaamde emissiereeksen) berekend aan de hand van het energieverbruik. Gegevens met betrekking tot de energieconsumptie zijn uitgesplitst naar type energiedrager (steenkolen, aardolie, aardgas en elektriciteit) en naar sector van verbruik (landbouw, industrie, nutsbedrijven, transport, huishoudens en overige). Deze gegevens konden worden ontleend aan energiestatistieken van het CBS. De reeksen met betrekking tot de verschillende vormen van energieverbruik zijn vervolgens vermenigvuldigd met emissiefactoren, ofwel omrekeningsfactoren waarmee kan worden berekend hoeveel giftig gas (CO2, SO2 of NOx) er bij de verbranding van fossiele brandstoffen vrijkomt. Hierbij is expliciet rekening gehouden met het feit wat voor type brandstof, in welke sector van de economie is verbrand. Deze procedure is gevolgd om recht te doen aan de verschillen in vervuilingsintensiteit die er bestaan tussen de diverse vormen van energieverbranding. Op grond van omrekeningsfactoren die zijn ontleend aan de nationale rekeningen van Nederland, zijn de reeksen omtrent de uitstoot van verschillende gassen gewogen tot totaalreeksen betreffende het broeikaseffect en de verzuring. Het vermestingsprobleem is met behulp van landbouwstatistieken van het CBS berekend, de reeks met betrekking tot de vermesting is evenals die voor de bovengenoemde milieuproblemen geheel conform de NAMEA (National Accounting Matrix for Environmental Accounting) van het CBS berekend. Historische reeksen met betrekking tot afval (zowel huishoudelijk afval als industrieel afval) zijn slechts voor de meest recente periode beschikbaar.

Voor eerdere periodes (vóór circa 1970) is ervan uitgegaan dat de groei van de afvalberg gelijk is opgelopen met de ontwikkeling van de industriële productie en van de consumptie door gezinshuishoudens. Bij de berekeningen is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van officiële cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voor de periode 1800-1913 is geput uit de historische nationale rekeningen, zoals deze zijn gepubliceerd door Jan Pieter Smits, Edwin Horlings en Jan Luiten van Zanden in Dutch GNP and its components, 1800-1913 (Groningen Growth and Development Centre, Rijksuniversiteit Groningen 2000).

Nadat indexreeksen met betrekking tot de milieuschade voor de diverse ecologische problemen zijn opgesteld, zijn deze deelreeksen gewogen tot één totaalindex voor milieuschade. Hierbij doet zich uiteraard het probleem voor hoe zwaar we de diverse milieuproblemen laten wegen. Bij de wegingsprocedure is ervan uitgegaan dat de problemen die door de samenleving als het meest ernstig worden beschouwd, het zwaarst dienen te wegen. Informatie hieromtrent is aan de diverse versies van het nationaal milieu beleidsplan ontleend, waarin staat aangegeven welke kosten worden gemaakt om de hier genoemde milieuproblemen te lijf te gaan. Deze kosten zijn als wegingsfactoren gebruikt, ervan uitgaande dat de prioritering die de overheid stelt aan de terugdringing van de verschillende vormen van milieuvervuiling, een goede weerspiegeling is van de ‘milieuvraag’ die in de samenleving bestaat. Ten slotte is de aldus berekende totaalindex van milieuschade afgezet tegen een duurzaamheidsnorm, ofwel een grens die niet overschreden dient te worden omdat anders de duurzaamheid van economische groei in het geding komt en de natuurlijke leefomgeving op een onverantwoorde wijze wordt aangetast.

Uiteraard is ook de vaststelling van een duurzaamheidsnorm een moeizame zaak gezien de verschillende definities die er van dit begrip worden gegeven. Ook hier is ervoor gekozen om de normen zoals die in het nationaal milieu beleidsplan zijn geformuleerd als uitgangspunt te nemen. Er kan immers worden verondersteld dat deze door de overheid gestelde normen een redelijke weerspiegeling vormen van wat in de samenleving aan ideeën omtrent duurzaamheid leeft. Door de historische reeks van de totale milieuschade te relateren aan de duurzaamheidsnorm (zie grafiek 8.3) kan worden nagegaan op welk moment de milieuschade de duurzaamheidnorm overschreed. Vanaf dat moment - aan het begin van de jaren vijftig van de twintigste eeuw - ging economische groei als gevolg van de toenemende milieuschade gepaard met een afname van het economisch welzijn.

De laatste stap in de berekening vormt het toekennen van een prijs aan de milieuschade. Alleen indien we de kosten van milieuschade in beeld kunnen brengen, is het mogelijk deze schade als een percentage van het bruto binnenlands product uit te drukken. Dit deel van de berekening is natuurlijk het moeilijkste, aangezien het milieu niet een normaal product is dat op de markt wordt verhandeld en waar op de vrije markt een prijs wordt bepaald. Toch is het mogelijk om via een omweg een schaduwprijs te achterhalen. Alweer via het nationaal milieu beleidsplan weten we welke kosten er moeten worden gemaakt om het huidige niveau van milieuvervuiling terug te brengen tot de duurzaamheidsnorm. Daarnaast weten we in welke periode (namelijk vanaf het begin van de jaren vijftig) de huidige milieuproblematiek is ontstaan. Het totaalbedrag aan milieuschade in het eindjaar kan dan ook worden teruggeboekt naar de voorliggende jaren waarin de schade is opgebouwd. Aangezien de volumeschattingen van milieuschade naar de diverse sectoren van de economie zijn uitgesplitst, kan worden nagegaan welke sectoren van het economisch leven voor de ontstane milieuproblemen verantwoordelijk zijn. Hierdoor kan pas echt een goede kosten-batenanalyse van het economisch groeiproces worden gegeven.

Bijlage 3 Errata

In deel II van Techniek in Nederland in de twintigste eeuw is in het hoofdstuk ‘Grote technische systemen in de energievoorziening’, bij de paragraaf ‘Gas versus elektriciteit’, ten onrechte niet vermeld dat delen van de tekst zijn overgenomen uit: Hans Schippers, De Nederlandse gasvoorziening in de twintigste eeuw tot 1975 (Stichting Historie der Techniek, Eindhoven 1997).

 

In deel VI van Techniek in Nederland in de twintigste eeuw blijkt het fotobijschrift op pagina 53 onjuist. Op de foto is geen anti-lawaaibetoging afgebeeld, maar de Stille Rondgang in Den Haag. Deze zwijgende vrouwenvredesdemonstratie vond plaats op 18 mei 1934.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken